AchtergrondWetenschap
Bestaat God en is er een hemel? Dit zegt de wetenschap
Wij zoeken antwoord op grote, eigenlijk niet te beantwoorden vragen van lezers. Vandaag: bestaat er zoiets – of zo iemand – als God? En is er een hemel? De aanwijzingen liggen misschien niet voor het oprapen, intrigerend onderzoek is er volop.
Als kind kon hij in bed liggen en denken: God, als U bestaat, geef dan een teken, doe het licht aan. ‘Maar dat gebeurde natuurlijk nooit. Zo werkt het niet’, zegt Heino Falcke en hij lacht smakelijk om zijn naïviteit van weleer.
Falcke mag een gevierd hoogleraar in de radioastronomie zijn, een man van metingen en waarnemingen en het toetsend experiment, daarnaast is hij christen en lekenpredikant, overtuigd van het bestaan van God. Of nou ja: ‘Ik ben er heilig van overtuigd dat je God niet kunt bewijzen’, vertelt hij, in een lang telefoongesprek vanuit de trein. ‘Dus moet je een beslissing nemen, om in hem te geloven. Wetend dat je het niet kunt weten. Maar ook wetende dat ik niet de enige ben die deze beslissing neemt.’
Waar God ís? En via welk deeltje of veld hij in contact staat met de wereld, noodzakelijk om gebeden te kunnen horen of mensen te kunnen gadeslaan? Falcke ziet God niet als knutselaar die voortdurend aan de wereld prutst. Maar ‘God houdt wel van de natuurwetten’, denkt hij. Volgens hem biedt de quantummechanica, de natuurkunde van de deeltjes die schijnbaar volstrekt onvoorspelbaar het een of het ander kunnen doen, genoeg vrijheid voor verrassingen en wonderbaarlijke ervaringen.
Hoe precies?
Hou maar op. Voor je het weet, ben je tóch weer op zoek naar godsbewijs. ‘Dat ga je niet oplossen’, zegt Falcke. ‘En ik zou God ook niet wíllen bewijzen. Dan wordt hij deel van de natuurkunde, dan ís het zo. En dan kun je niet meer geloven. Je verliest dan een deel van je vrijheid, om de keuze te kunnen maken om in hem te geloven.’
Of het nu een man met een baard is, een complete godenfamilie boven op een berg of een eindeloze stoet voorouders en geesten – weinig is zo universeel als het geloof in een hogere macht. Zelfs moderne Nederlanders, met internetaansluiting en bevrijd van oorlog en ander acuut leed, zeggen haast twee op de drie keer iets daarboven in elk geval niet uit te sluiten. Er bestaat zoiets als een kracht, een bezieling, zegt zo’n een op de zes. De God uit de Bijbel, de Koran of een ander bekend geschrift bestaat echt, meent ruwweg 30 procent.
Biddende mensen
Terwijl het godsbewijs nu niet direct voor het oprapen ligt. In Boston gingen cardiologen over tot een opmerkelijk experiment, waarbij groepen vrijwilligers baden voor zieke hartpatiënten. Dat had effect. Maar niet wat men had gehoopt: de patiënten die wisten dat er voor hen werd gebeden gingen váker dood. Misschien wel omdat ze nerveus werden, van al die ernstig biddende mensen om hen heen.
Hoe en wanneer God precies tot de mens is gekomen, weet niemand. Misschien gaat de oorsprong terug tot de late steentijd, vanaf ongeveer zo’n 40.000 jaar geleden. Iets leek de mens toen plotseling te bezielen om dieren en andere figuren op grotwanden te schilderen en uit ivoor te snijden. ‘Je kunt een goed argument maken dat dit type gedrag in het register is te plaatsen van sjamanisme en animisme’, zegt wetenschapsfilosoof en antropoloog Raymond Corbey (Universiteit Leiden). ‘Het idee dat personen niet alleen voorkomen in je groep, maar ook in het landschap. Geassocieerd met dieren, planten, stenen, water, de lucht.’
Of misschien gaan de wortels veel verder terug, naar wel 3,2 miljoen jaar geleden, tot onze verre voorvaderen, de rechtop lopende aapjes van de soort Australopithecus. In Markapansgat, in Zuid-Afrika, vonden archeologen een steentje dat door natuurlijke verwering nogal lijkt op een gezicht, met ogen en een mond. Maar de steen was verplaatst, van de plek waar hij oorspronkelijk lag. Iemand moet hem hebben opgepakt en weggedragen, kilometers ver. Een aanwijzing dat iemand iets herkénde, in het steentje?
Zie daar theorie nummer één: God als hersenspinsel, een bijproduct dat is ontstaan doordat we zulke hypersociale dieren zijn. Zózeer zijn we bezig op elkaar te letten, dat we zelfs anderen zien als die er helemaal niet zijn, zo gaat de theorie. In de wolken, het ruisen van de wind, in het donker – of desnoods in een steentje dat lijkt op een gezicht. Niet voor niets spelen afgelegen oorden zoals woestijnen, bergtoppen, bossen of grotten zo’n grote rol in haast alle godsdiensten: pas in de stilte of het pikkedonker kun je de goden goed horen en zien.
Heilige Helm
Of zet je brein wat meer in de godmodus, door zijn innerlijke verbindingen te prikkelen met psychedelische drugs, of het te ontregelen met meditatie, honger, eenzaamheid of repetitieve klanken en bewegingen. Zelfs de suggestie van God is al genoeg om hem erbij te halen, ontdekten cognitief psycholoog Michiel van Elk en zijn promovendus David Maij. Voor een experiment zetten ze proefpersonen een helm op die zogenaamd mystieke ervaringen zou opwekken – het was gewoon een brommerhelm met wat draadjes eraan. De deelnemers werden geblinddoekt en kregen oordoppen in – hun zintuigen werden afgesloten. En dan maar wachten.
Bij ruwweg de helft gebeurde er niets. Anderen voelden betekenisloze dingen, zoals wat tintelingen. Maar bij ongeveer 10 tot 20 procent ging het helemaal los. De deelnemers kregen visioenen, kregen het gevoel uit hun lichaam te treden, voelden een aanwezigheid die er niet was, herbeleefden oude ervaringen, kregen diepe inzichten en raakten soms heftig geëmotioneerd.
Wacht. Geen drugs, gebed of meditatie. Maar een hélm.
‘Uiteindelijk zijn dit ervaringen die door ons brein kunnen worden opgeroepen en die worden getriggerd door de juiste verwachtingen’, vertelt Van Elk, op zijn werkkamer waar hij de Heilige Helmen nog steeds op de plank heeft liggen. ‘De interpretatie die we hier vaak aan geven, is dat het menselijk brein werkt als een voorspellingenmachine. Het brein is voortdurend bezig aan de hand van zintuiglijke indrukken zo goed mogelijk te anticiperen op de wereld.’
Bijna-doodervaring
Haal de zintuiglijke indrukken weg, maak de proefpersoon wijs dat er iets heel mystieks kan gaan gebeuren – en ‘mystiek’ is wat het brein ze voorschotelt. ‘Dat verschilt niet erg van de religieuze ervaring waarbij een gebedsleider zegt: ik ga voor je bidden en als je je ogen dichtdoet, komt de heilige geest over je en word je genezen.’ Dergelijke mensen ervaren soms inderdaad hoe Jezus hen bezoekt en aanraakt.
Of neem de moeder van alle heilige illusies, de bijna-doodervaring, volgens sommigen een menselijke basiservaring waarop alle geloof is gebaseerd. Na een hartstilstand of andere intense crisis rapporteert ongeveer een op de twintig een extreem intense ervaring: uit het lichaam treden, zweven door een tunnel, in aanraking komen met een hoger ‘lichtwezen’, en dan voor de keuze komen te staan: blijven of weer terug naar de aarde.
Buitengewoon voor wie het meemaakt, maar neurologen wijzen erop dat ruwweg de helft van de mensen die het overkomt, helemaal niet in levensgevaar is. Ze krijgen de ervaring door drugs, meditatie, extatisch dansen, flauwvallen, epilepsie of zomaar, zonder duidelijke oorzaak. In een beroemd experiment in 2002 slaagde de Zwitserse hersenwetenschapper Olaf Blanke er zelfs in mensen uit hun lichaam te wippen, door hun ‘temporopariëtale’ verbinding elektrisch te prikkelen. ‘Met de nauwkeurigheid en de voorspelbaarheid van een schakelaar die je omzet’, aldus neuroloog en bijna-doodonderzoeker Kevin Nelson, in een interview met de Volkskrant.
Alweer: het brein raakt van slag, en de voorspellingsmachine tussen de oren probeert er het beste van te maken. Wat we God noemen, is volgens die gedachte een spiegelbeeld van onszelf. Even schudden en storen en het brein weet het gevoel voor Zelf niet goed meer te plaatsen, met als merkwaardig gevolg de illusie dat er iemand anders bij ons aanwezig is, intiem met ons verbonden. Of ons lichaam lijkt niet meer samen te vallen met ons gevoel voor hier en nu: krijg je de sensatie uit het lichaam te treden.
Hulp bij evolutie
Zo doemen de goden op, uit de kieren tussen de hersenmodules waarmee we zijn toegerust om de omgeving te begrijpen. Onze ‘theory of mind’, het vermogen om de intenties van anderen te begrijpen. De natuurlijke neiging om aan alles wat we meemaken een oorzaak toe te kennen. Ons ingebakken instinct om bij gebeurtenissen in onze omgeving direct de hand van een bewust, handelend wezen te vermoeden, een fenomeen dat ‘agency detection’ heet. Tel dat allemaal op en voor je het weet zit je te prevelen tegen een merkwaardig gevormde steen, een tot kruis getimmerd stuk hout of – dat kan ook – tot helemaal niets in het bijzonder, omdat God toch overal aanwezig is.
Dat raakt aan de tweede grote theorie over waarom mensen in hogere machten geloven: dat het geloof ons evolutionair verder heeft geholpen. ‘We zijn geëvolueerd in kleine groepen op de Afrikaanse savanne. En als alle neuzen moreel gesproken dezelfde kant op wijzen, ben je effectiever in de competitie met andere groepen’, zoals Corbey die gedachte ruw samenvat.
Godsdienst is volgens die opvatting de sociale lijm die groepen versterkt, niet alleen in het hier en nu, maar ook over afstand, en zelfs door de tijd heen, naar de voorouders toe. Bovendien zou het geloof dienen als een soort cultureel ezelsbruggetje, een hulpmiddel om de wereld beter te begrijpen. Benader roofdieren met eerbied, verstop je voor de bliksem, maak de bosgeesten niet boos! Door de wereld spiritueel tot leven te wekken, zouden onze verre voorvaderen er meer vat op krijgen.
Daarnaast kan geloof voor de spelregels zorgen die maatschappijen mooi stabiel houden, ‘met God als de ultieme beveiligingscamera’, zoals Van Elk zegt. Enkele jaren geleden liet de Canadese antropoloog Benjamin Purzycki proefpersonen uit vijftien zeer uiteenlopende godsdiensten een spel spelen, waarbij ze geld aan anderen moesten uitdelen. Niet alleen doneerden de proefpersonen meer geld aan geloofsgenoten, ook als ze die helemaal niet persoonlijk kenden. Hoe strenger de god in kwestie, des te meer geld men weggaf, kennelijk om zich de toorn van God niet op de hals te halen.
Strenge god
Dat laat zien hoe dwingend Gods ogen kunnen zijn en kan verklaren waarom grotere en complexere samenlevingen zulke andere goden hebben. Gaandeweg verruilden we het pantheon van geesten en meerdere goden naar een meer hiërarchisch ingedeeld, strenger systeem, met aan het hoofd vaak maar één opperwezen – op de apenrots van het hiernamaals kan er maar een op de hoogste wolk zitten. Geen toeval, vindt Purzycki: bij grote, ingewikkelde samenlevingen past nu eenmaal een strenge god die zondaars bedreigt met ongeluk, tegenspoed of de hel.
In een geruchtmakende studie in vakblad Nature deed een ander team, onder leiding van antropoloog Alan Covey, een ontdekking in het verlengde daarvan. Hoe groter en ingewikkelder een maatschappij, des te meer de godsdienst er ook een morele component heeft. Staan hogere machten in een stammensamenleving nog wat meer op afstand, in een complexe maatschappij schrijven ze de wet voor: gij zult niet zus, gij zult niet zo. Van heilig hersenspinsel tot grote wetgever: het is duidelijk dat de mens God kneedde en beeldhouwde tot wat hij (of zij?) is.
Nou ja, er is natuurlijk altijd nog mogelijkheid nummer drie: dat God zich bij het lezen van dit stuk op de bovennatuurlijke dijen slaat van het lachen – natúúrlijk bestaat God. Bewijzen hersenstudies zoals die van Van Elk dat God een afschrift is van het brein? Of zit het precies andersom en bewijzen de studies juist dat het brein staat ‘afgestemd’ op het ontvangen van God? Als we zo’n diepe, instinctieve neiging hebben tot geloof, wie zegt dan dat het niet God zelf is, die onze mentale telefoon doet overgaan?
Dat is ook zoals Falcke het ziet. Het geloof heeft hém gevonden, vertelt hij, in plaats van andersom. Want het is vast geen toeval dat zoveel mensen gelovig zijn, redeneert hij, verstandsmens als hij is. ‘Het vereist weerstand om te zeggen: mijn gevoel en mijn verlangens naar God, die zijn vast bedrog. Dat kun je doen, net zoals je kunt zeggen: ik negeer het. Maar anderzijds, het is net zo geweldig om te durven zeggen: ik geef eraan toe.’
En bewijs dan maar eens dat het níét zo is. ‘Het dichtste bij een antwoord dat we kunnen komen, is met de huidige natuurwetenschappen’, zegt Corbey. ‘En ik kan je zeggen: dat is niet heel dichtbij.’
De ontdekking van de hemel
Stel: een man heeft net ruzie gehad met zijn vrouw, stapt in de auto en botst dan tegen een boom. Op slag dood. Denk je dat hij wenste dat hij zijn vrouw nog had verteld dat hij van haar hield?
Uiteraard kan hij dat helemaal niet wensen, hij was immers op slag dood. Toch is er, zelfs als u in het geheel niet gelovig bent, alle kans dat u bovenstaande vraag bevestigend beantwoordt. Toen de Nieuw-Zeelandse psycholoog Jesse Bering de kwestie voorlegde aan proefpersonen, was in elk geval een aanzienlijk deel van de ongelovigen het ermee eens. Terwijl ze toch duidelijk hadden gezegd totaal niet te geloven in leven na de dood.
Het experiment is een van de vele aanwijzingen dat het geloof in een voortbestaan na de dood diepgeworteld is – meer dan klassiek religieus geloof. Bij een ander, vernuftig experiment rustten Bering en zijn collega Jamin Halberstadt ongelovige studenten uit met sensoren om hun lichaamsreflexen te meten, zogenaamd voor een meditatietestje. O ja, kreeg een deel van de proefpersonen terloops te horen: ze gingen de proef wél doen in een ruimte waar pas een gebouwbeheerder was omgekomen. Laatst dacht iemand hem nog in een hoek te hebben zien staan.
Eenmaal binnen bleken de ongelovige deelnemers die het spookverhaal hadden gehoord verder weg van de bewuste hoek te gaan zitten. Daarna lieten de onderzoekers de lamp even knipperen. De proefpersonen die het verhaal niet te horen hadden gekregen, waren mild verrast. De anderen, die toch totaal niet in leven na de dood zeiden te geloven, schrokken zich kapot.
Daaronder ligt iets van een instinctief gevoel, denken onderzoekers als Bering en Halberstadt. In zijn experiment met de zogenaamd verongelukte man vroeg Bering door: welke eigenschappen zou de dode man nog hebben? Kan hij nog honger hebben? Nee, vast niet, antwoordden de deelnemers. Pijn? Ook niet. Kan de overledene nog verdriet voelen, of woede? Ja, dat weer wel. Zo tekent zich, over een brede reikwijdte van culturen en leeftijden, een duidelijk beeld af. Na de dood, zo stellen we ons intuïtief voor, houdt het biologische en lichamelijke op – het psychologische gaat door.
Komt dat gewoon doordat we ons niet willen of kunnen voorstellen hoe het is om níét te zijn? Of zit het geloof in leven na de dood bij ons ingebakken, met zeer diepe, evolutionaire wortels? Het geloof in een hiernamaals verbindt ons immers met voorouders die er niet meer zijn, en zou zo een evolutionair voordeel kunnen geven, door samenlevingen ook door de tijd heen hechter te maken.
Niettemin zijn de oudste grafgiften die we kennen van betrekkelijk recente datum – pas vanaf zo’n tien- tot vijftienduizend jaar geleden begon kennelijk het idee post te vatten dat je zo’n dode iets moet meegeven, voor in het hiernamaals. Wel had een van de oudste moderne mensenschedels die archeologen kennen, een Ethiopisch exemplaar van 16.0000 jaar geleden, slijtsporen die erop duiden dat men ermee rondzeulde.
Om indruk te maken: dit doen we met onze vijanden? Of kende men meer dan 100.000 jaar vóór de eerste grottekeningen ook al bovennatuurlijke ideeën toe aan de doden?