ColumnDe Schaal van Mulders
Bartholomeus Eustachius was geen loodgieter maar hield van anatomie en goede wijn
Jean-Paul Mulders onderzoekt alles wat u bij de hersenkwabben kan grijpen.
Ik drink warme chocomelk en lees stripverhalen van Nero met titels als Beo de Verschrikkelijke. Dat is mijn verweer als ik mij wat ziek voel. Mijn keelpijn heeft de neiging naar mijn oor op te klimmen, wat mij herinnert aan pijn uit de oertijd. Ik was een kind en we gingen pannenkoeken eten, toen pannenkoek nog als pannekoek werd geschreven.
Ik weet nog de grove korrel van de suiker, de lusteloosheid waarmee mijn vork in de pannenkoek prikte en de pijnscheut telkens als ik moest slikken. Een mens slikt meer dan hij denkt, besef je op zulke ogenblikken.
In het pannenkoekenhuis gingen twee mannen ineens met elkaar op de vuist zonder aanwijsbare reden. Ik zat in mijn kinderstoel op hoge poten. Mijn vader sprong op om de vechtenden te scheiden, bang als hij was dat ik in de klappen zou delen. Ik vroeg aan mijn moeder aan wiens kant mijn vader stond, maar kreeg geen antwoord. Zij had het te druk met nerveus op haar nagels te bijten. Mijn vader slaagde erin de gemoederen te bedaren. Ik vond hem een held, hij had het zomaar voor mij opgenomen. Op zulke momenten groeit het besef dat je de moeite waard bent. Soms wordt in een simpel pannenkoekenhuis de grondslag gelegd voor een levenslang zelfvertrouwen.
Mijn vader is al jaren uitgevochten, toch voel ik nog trots bij de vanzelfsprekendheid waarmee hij mij beschermde. ‘s Avonds deed mijn oor nog altijd pijn en we gingen naar de dokter. Die deed mij met een spatel kokhalzen, keek in mijn oor en constateerde dat mijn buis van Eustachius verstopt was. Ik keek ervan op dat er een buis in mijn kop zat. Ik dacht aan de loodgieter die bij ons thuis de gootsteen ontstopt had, maar die heette Dirk in plaats van Eustachius. Ik kreeg tabletten die smaakten als bedorven aardbei. Mijn keelontsteking genas en ik reisde door naar de heerlijke wereld waarin we intussen beland zijn.
Pas nu het weer pijn doet als ik slik, word ik nieuwsgierig naar de buis die in mijn kop zit. Ze blijkt drie à vier centimeter lang en verbindt het middenoor met de nasofarynx, wat een duur woord voor de neuskeelholte is. Haar naamgever, Bartholomeus Eustachius, blijkt in de zestiende eeuw in Rome geleefd te hebben. Hij was geen loodgieter maar hield van anatomie en goede wijn, die hij in riante hoeveelheden slobberde op het Piazza del Popolo. Tussen dat slobberen door ontdekte hij dat mensen bijnieren en slakkenhuizen hebben. Toen hij een buisje vond, zag hij zijn kans schoon. Hij maakte zich onsterfelijk als naamgever van het kanaal dat de luchtdruk handhaaft in ons oor.
Ondanks haar bescheiden lengte, is de buis van Eustachius levensbelangrijk. Ik lees dat ze de Neanderthaler misschien wel fataal werd. Ze bleek bij die ruwe mensensoort horizontaal te liggen, zoals nu nog het geval is bij kinderen. Zo kunnen bacteriën makkelijk opklimmen. Wetenschappers denken dat de Neanderthaler van de ene oorontsteking in de andere sukkelde, en zo - welja - gebuisd werd door de evolutie.
Eustachius zelf sukkelde op latere leeftijd met de cousientjes, zoals jicht familialer genoemd wordt. Die aandoening stond vroeger bekend als ‘ziekte der koningen’, wegens haar voorkeur voor oude rijkaards die graag slobberen.