ColumnDe Schaal van Mulders
Annie Cordy is het perfecte tegengif tegen grauwheid
Jean-Paul Mulders onderzoekt alles wat u bij de hersenkwabben kan grijpen.
Er waait een frisse wind door de catacomben van Brussel. De Leopold II-tunnel zal voortaan Annie Cordy-tunnel heten. In de running was ook Madame Curie. Het was the clash of the titans: twee Nobelprijzen tegen zeshonderd liedjes en een paar dozijn musicals.
Ik schrok er wel van dat het volk een zangeres verkoos boven een heldin van de wetenschappen. Ik ben nu eenmaal zo’n ongezellig type dat bij het woord musical al zijn tenen voelt krullen.
Voor Marie Curie daarentegen heb ik een onaards soort bewondering. Als kind las ik hoe zij met doodsverachting zocht naar radioactieve elementen. In de Eerste Wereldoorlog reed ze het front af met zelfontworpen autobusjes. Dankzij de mobiele röntgenapparatuur aan boord redde zij het leven van gewonde soldaten. Zij was uit pure dapperheid opgetrokken en niet uit het gebruikelijke vlees, bloed en eierstokken.
Maar roem is vergankelijk. Voor mijn dochters, acht en veertien, is curry iets dat je laat komen van bij de Indiër.
Nu ik groot ben en het internet is uitgevonden, kom ik erachter dat mijn heldin vaak kampte met zwaarmoedigheid. Je zou van minder. Einstein en Bohr wisten beter, maar mindere geesten waren er als de kippen bij om haar verdiensten in twijfel te trekken. Ze beweerden dat ze maar wat was meegesurft op het succes van haar man.
Die man, Pierre Curie, struikelde en kwam onder een rijtuig terecht op zijn zesenveertigste. De weduwe vond nieuwe liefde bij zijn getrouwde medewerker. Dat bracht een schandaal teweeg bij het door de pers opgehitste publiek: ‘Bij haar thuiskomst in Parijs stond een woedende menigte haar op te wachten. Om aan de agressie te ontkomen, zocht ze met haar dochters bescherming bij een bevriende schrijfster en haar echtgenoot. Eens te meer sukkelde ze in een depressie.’
Op een foto zie ik haar kort voor haar vroegtijdige dood, moegestreden en ziek. Het papier waarop ze schreef, blijkt een eeuw later nog radioactief. Wie haar archief wil raadplegen, moet een verklaring ondertekenen dat het op eigen risico is.
Op eigen risico rijd je ook door de Brusselse tunnels. De grootste optimist wordt daar niet vrolijk van. Ik reed er eens door met een man uit Vanuatu die voor het eerst in België was. Hij kreeg op slag een aanval van hyperventilatie. “Zo lelijk”, kermde hij almaar. “Het lijkt wel het voorgeborchte van de hel.” Hij was gewend aan tropische stranden, weelderige bossen en klaterende watervallen. Ik grijnsde naar de zwartgeblakerde muren en probeerde mijn passagier op te monteren: deed dat groene neonlicht bij de nooduitgangen hem ook niet denken aan hoerenkasten?
Aan die naargeestige onderwereld mag Annie Cordy haar naam dus verlenen. Bij nader inzien vind ik dat prima, want tegen grauwheid is zij het perfecte tegengif. Ze noemen haar ‘de fee van de goede luim’, wat je nu zelden hoort zeggen over Leopold II.
Ik lees een interview met haar. Hoewel filosofisch minder diepgravend, is dat opbeurender dan een traktaat van Spinoza: “Een trap onder je kont, allez vooruit. Het komt allemaal wel goed.”
Als ik nog eens de hellemond binnenrijd, luister ik naar ‘Tata Yoyo’ met het volume helemaal open. Misschien zing ik mee tot ik weer licht aan het einde zie.