InterviewBiniam Girmay
Wie is Biniam Girmay, winnaar van Gent-Wevelgem? ‘Ooit wint een zwarte renner een rit in de Tour’
Met een zilveren plak bij de beloften was hij de eerste zwarte Afrikaan die een medaille won op een WK wielrennen. Vandaag wist hij verrassend Gent-Wevelgem te winnen. Wie is Biniam Girmay (21), de Eritreeër die in de klassiekers imponeert? ‘Mijn werk is niet af, het moet nog allemaal beginnen.’
Voluit is zijn naam Biniam Girmay Hailu, waarbij Hailu verwijst naar de naam van zijn grootvader en Girmay naar die van zijn vader. Maar je mag ook gewoon Bini zeggen, zoals zijn ploegmaten bij Intermarché-Wanty-Gobert dat dagelijks doen. Zijn vader is meubelmaker en zijn moeder is huisvrouw in Asmara, de hoofdstad van Eritrea. De familie had het niet breed, maar van armoede was geen sprake. “We leefden goed, ik had niets te klagen”, zegt Bini. “Misschien hebben sommige mensen een clichébeeld en denken ze dat fietsen een manier was om aan de armoede te ontsnappen, maar dat was het niet. Fietsen was mijn passie, mijn droom, en om een goed renner te worden, moet je naar het buitenland. Dat was mijn doel, profcoureur worden in Europa en wedstrijden winnen, zoals mijn idool Peter Sagan.”
BIO * geboren in Asmara, Eritrea, op 2 april 2000 * wielrenner die sinds 2021 voor Intermarché- Wanty-Gobert uitkomt * pakte op het WK in Leuven vorig jaar zilver op de wegrit voor beloften * was 12de in Milaan-Sanremo 2022
Wielrennen is de populairste sport in zijn land, dat zo’n 6 miljoen inwoners telt. De taferelen die je in Vlaanderen ziet tijdens onze Heilige Wielerweek, zie je bijna wekelijks in Asmara. Eritreeërs raakten gefascineerd door de sport toen ze in de jaren 1930 Italiaanse wielrenners op straat zagen koersen. Eritrea was toen nog een kolonie van Italië. Eritreeërs mochten niet deelnemen aan wedstrijden.
In 1939 kwam daar verandering in toen de Italianen een kampioenschap tegen Eritreeërs organiseerden. Tot ieders verrassing was het een thuisrijder die heerste. Ghebremariam Gebru versloeg de koloniale bezetters en ontpopte zich daarmee tot een nationale held. Het gaf de sport een nieuwe impuls; veel Eritreeërs sprongen daarna zelf op de fiets. In de jaren 60 waren ze de enige zwarte Afrikanen die deelnamen aan Olympische Spelen, toen nog onder de vlag van Ethiopië. Daarna stokte de opmars van het wielrennen, mede door de oorlog met Ethiopië.
Pas in 2012 beleefde Eritrea een nieuw hoogtepunt met de deelname van Daniel Teklehaimanot aan de Vuelta. Hij was de eerste Eritreeër die daarin slaagde. In 2015 zorgde hij voor nog meer geschiedenis door vier dagen lang de bolletjestrui te dragen in de Tour de France. “Daniel was mijn grote idool”, zegt Bini daarover. “In 2011 vond het Afrikaans kampioenschap plaats in Asmara. Ik was toen 11 en ging kijken. ‘Dai dai’ (Italiaans voor ‘komaan, red.) riep ik naar hem en hij won.”
Anno 2022 maakt fietsen deel uit van de nationale identiteit van Eritrea. Het land gaat gebukt onder politieke repressie en armoede; fietsen en naar koers kijken zorgt voor de nodige afleiding. Mensen komen op café of buiten samen om het wielrennen te volgen, het verenigt vrienden en families. “We volgen de wedstrijden in Asmara, maar we zijn ook gek van buitenlandse koersen”, legt Bini uit. “De Tour de France is ontzettend populair, maar ook Milaan-Sanremo en Parijs-Roubaix is bij iedereen gekend.”
Wielrenners worden in Eritrea in de watten gelegd, ze krijgen veel steun van de overheid, die met het voetbal enkele schandalen beleefde. Herhaaldelijk verdwenen er de voorbije decennia leden van de nationale voetploeg na internationale wedstrijden. In oktober 2015 vroegen tien spelers van het nationale elftal asiel aan in Botswana, eerder was er ook een vluchtpoging van 15 spelers en de teamdokter in 2012. Het is een smet op het blazoen van de president die het voetbal links liet liggen en voluit het wielrennen omarmde.
Overigens zul je Bini, of een andere Eritreeër, geen uitspraken horen doen over de politieke situatie in zijn land. Een en ander heeft ook te maken met het verstrekken van buitenlandse visa. Om de drie maanden moet Girmay terug naar zijn land. De schrik leeft bij de overheid dat wie naar het buitenland trekt, niet meer terugkeert en het verleden bewijst dat het ook vaak gebeurt.
“Al zie ik het bij Bini niet meteen voorvallen”, zegt filmmaker Lieven Corthouts. “Hij is gek op zijn familie en zijn land, hij wil er blijven, ook na zijn carrière. Hij heeft een vrouw en dochtertje, hen zo lang moeten missen maakt het wel zwaar om te koersen.”
Corthouts ontmoette Bini op het Afrikaans kampioenschap in Kigali. Hij was toen 17 en de filmmaker zag meteen het potentieel van de jonge renner. Op het WK in Innsbruck in 2018 draaide hij zijn eerste beelden voor een documentaire die over één à twee jaar uitgezonden zal worden.
De zilveren WK-medaille voor beloften in Leuven bracht Eritrea in extase. Toen Bini terugkeerde van het WK werd hij verwelkomd als een popster. “Het was het mooiste moment uit mijn carrière”, blikt hij terug. “Ik mocht plaatsnemen in een open wagen, het was één grote parade; er stonden duizenden, misschien wel een miljoen mensen langs de kant om me te verwelkomen.”
Op de avond na het WK had hij ook al gemerkt dat zijn zilveren medaille een en ander had teweeggebracht. In totaal ontving hij maar liefst 5.000 felicitaties. “Zo kreeg ik een berichtje van Girowinnaar Tao Geoghegan Hart en van olympisch mountainbikekampioen Tom Pidcock. Dan ben je wel even onder de indruk”, lacht hij.
Jawel, we zijn 2022, maar een zilveren plak voor een zwarte wielrenner is een historisch feit. Ga het maar na, er zijn nog altijd niet veel zwarte coureurs in het peloton. In achttien World Tourploegen, goed voor 536 profrenners, koersen er slechts vier zwarte Afrikanen. Drie Eritreeërs: Merhawi Kudus bij EF Education/EasyPost, Amanuel Ghebreigzabhier bij Trek-Segafredo, Biniam Girmay bij Intermarché-Wanty-Gobert en tot slot de Ethiopiër Tsgabu Grmay bij Team BikeExchange.
Afrikaanse voetballers breken internationaal door en ook in andere sporten zie je veel Afrikaanse atleten, maar in het topwielrennen zijn ze moeilijk te vinden. Koers is vooral een Europees gegeven, met de Australiërs en Colombianen als exoten van dienst.
Hoe bent u in de sport verzeild geraakt?
“Wielrennen is ontzettend populair in Eritrea. Ik woon in Asmara en wekelijks zijn er koersen. De straten worden afgezet, duizenden supporters volgen de wedstrijden. Ik was fan, maar als kind speelde ik voetbal. Mijn oudere broer koerste, net zoals mijn vader, en ik volgde hem van nabij, maar zelf koersen sprak me niet aan. Ik was bang om te vallen. (lacht)
“Geleidelijk aan groeide de interesse. Ik probeerde eens de helm van mijn broer uit, sprong op zijn fiets, ook al was die veel te groot, en trapte een paar meters. Op mijn twaalfde begon ik met mountainbike en ik was verkocht. Het was puur plezier, met veel vallen en opstaan, want jonge gasten die tegen elkaar fietsen, dat botst al eens. (lacht) Maar het was een goede leerschool, het maakte me stuurvaardig, mijn schrik op de fiets verdween. Op mijn 16de kreeg ik mijn eerste koersfiets, twee jaar later trok ik naar Europa.”
U mocht deel uitmaken van het juniorenteam van de UCI en vestigde u in 2018 in het Zwitserse Aigle.
“Het was een grote stap. Van Afrika naar Europa, in Zwitserland, een land dat ik helemaal niet kende. Ik had wel geluk, het was in juni, de zomer begon, dus het weer was niet al te slecht. Nu kan ik er mee lachen, maar het was een cultuurshock. Plots stond ik er helemaal alleen voor, zonder familie, zonder vrienden, in een vreemd land. Het was echt heel zwaar. Ik heb niets te klagen over de trainingen en begeleiding, maar als jonge gast was het moeilijk.
“Eerlijk? Ik haatte het, ik was niet gelukkig. Het enige wat ik deed was trainen, rusten, slapen. Ik zag niemand, praatte met niemand, het eten was niet lekker, ik sprak de taal niet. Drie maanden ging ik door een heel moeilijke periode, ik was ontgoocheld en geloofde er niet meer in.”
Kon u gemakkelijk communiceren met het thuisfront?
“Dat lukte redelijk, ik belde heel vaak met mijn familie, maar dat is niet hetzelfde. In Asmara leven we in de zomermaanden buiten. Het is vakantie, iedereen heeft een goed humeur. Wanneer ik thuis trainde, had ik daarna nog alle tijd van de wereld om een koffietje te drinken, plezier te maken. De zondag is een familiegebeuren of je spreekt eens uitgebreid af met vrienden. Europa was ‘doods’ voor mij. Ik kwam thuis na mijn training, zat in mijn kamertje, altijd alleen, altijd op dezelfde plek. Het was heel eenzaam.”
Verdiende u op dat moment al geld?
“De UCI regelde alles: mijn vliegticket, logies, de trainingen,… Maandelijks kreeg ik 100 Zwitserse frank (97 euro, red.) zakgeld. Dat was voldoende, ik had niet meer nodig, maar ik miste Asmara, mijn thuis. Ik verwijt niemand iets, want de UCI deed echt haar best. Ze motiveerden me om door te zetten, in mezelf te geloven en elke maand ging het iets beter, maar in het begin ging ik door een donkere periode. Het maakt je hard als renner, maar de opoffering is wel groot.”
Het project van de UCI bracht junioren uit niet-wielerlanden of landen met weinig middelen of koerstraditie samen. Uw ploegmaten in uw eerste koers waren een Colombiaan, Mexicaan, Oezbeek en Zuid-Afrikaan.
“We waren met vijf en alleen ik ben prof geworden. Niemand is doorgegroeid (al koerst Aleksey Fomovskiy uit Oezbekistan wel bij een continentaal team in z’n land, red.).”
Was u de fysiek de beste of mentaal de sterkste van uw generatiegenoten?
“Op dit moment ben ik fysiek de betere, anders was ik vandaag geen prof, maar anderzijds: het waren ook wel sterke coureurs. Niet alleen het fysieke speelt een rol, je moet doorbijten en je moet de kans krijgen om prof te worden. Als niet-Europeaan is dat dé grote uitdaging, zeker op World Tourniveau.
“Ik ben nu door die fase. Nu woon ik samen met een andere Eritrese wielrenner, Amanuel Ghebreigzabhier, in San Marino. Intussen heb ik een vriendenkring opgebouwd, ben ik niet meer zo vaak alleen en sta ik gelukkiger in het leven. Ik heb me door die moeilijke fase geworsteld, het zwaarste ligt achter mij. Ik heb hard gewerkt, maar ik heb ook het geluk gehad dat een ploeg me een contract wilde geven.”
Je hebt veel succesvolle Afrikaanse atleten in andere duursporten, maar in het wielrennen zijn jullie met weinig.
“Zoals ik al zei, je moet eerst en vooral de kans krijgen om in Europa te koersen en daarna moet je ook de tijd krijgen om je te ontwikkelen als renner, want gemakkelijk is het niet. Je botst op een aantal uitdagingen. Eritreeërs zijn sterk en door het feit dat we in Asmara op grote hoogte trainen (de stad ligt op 2.400 meter hoogte, red.) is ons uithoudingsvermogen echt wel uitzonderlijk.
“Maar in atletiek bijvoorbeeld moet je niet knokken voor je positie zoals een wielrenner dat moet doen in het peloton. Kracht en uithoudingsvermogen zijn maar een deeltje van het wielrennen, het draait om tal van aspecten zoals positionering, stuurvaardigheid, leren koersen op kleine wegen.”
Zijn de faciliteiten er niet om die vaardigheden in Eritrea te trainen?
“De overheid steunt ons enorm. Ik denk dat Eritrea het enige land is op het Afrikaanse continent dat zoveel investeert in zijn wielrenners. De wil is groot om goede wielrenners voort te brengen maar je wordt geen topwielrenner door in Eritrea te blijven. Wil je het maken als prof, dan moet je op jonge leeftijd naar Europa komen, hier de stiel leren, en dat vormt voor veel jongens uit mijn land nog het probleem. Vaak komen ze alleen naar Europa voor WK’s en dan zijn ze enorm verrast door de manier van koersen.”
Er zijn toch wedstrijden in Eritrea?
“Jazeker, heel veel zelfs, maar zoals ik al zei: koersen in Europa valt totaal niet te vergelijken met koersen in Afrika. Fietsen is er totaal niet technisch. In Afrika rijd je met een klein peloton over brede wegen, in Europa met 180 over smalle wegen. (lacht) Dé grote uitdaging is in een peloton leren rijden, je positie handhaven in dat peloton. Dat merkte ik in mijn eerste koersen. Het is knokken en dat leer je beter zo jong mogelijk, anders loopt je achterstand ten opzichte van andere renners steeds verder op.”
Primoz Roglic komt uit het schansspringen en noemde zijn eerste koers gekkenwerk.
(lacht luid) “Hij heeft gelijk. Het is niet normaal. Na mijn eerste koersen was ik verbijsterd, koersen is van een heel ander niveau dan in Afrika. Maar ik sprak mezelf moed in: geloof in jezelf, leef er 100 procent voor, blijf hard werken en je zult slagen. Ik peperde me in dat zo’n Wout van Aert of Mathieu van der Poel ook maar gewoon twee benen hebben. Hun lichaam is niet anders gebouwd dan dat van mij. Dus waarom zou ik niet slagen als wielrenner? Ik moest gewoon blijven knokken, mijn kans krijgen en grijpen.”
Biniam haalt het zelf aan, je moet kansen krijgen als zwarte renner en dat is vaak de moeilijkheid. “Afrikanen botsten nog altijd op veel vooroordelen”, zegtLieven Corthouts. “Ze kunnen niet rijden in een peloton, ze kunnen niet sturen en dit en dat. Hopelijk verdwijnt dat. Vroeger botsten Colombianen ook vaak op die muur. Het vraagt gewoon tijd.”
Ook voor Biniam kwamen de kansen niet meteen. Toch was hij een van de weinige renners die Remco Evenepoel wist te verslaan in zijn topjaar bij de junioren. In de openingsrit van de driedaagse rittenkoers Aubel-Thimister-Stavelot klopte hij onze landgenoot in een sprint met twee nadat ze kilometerslang met elkaar op pad waren geweest.
Girmay won van dé sensatie bij de junioren en snelde naar nog heel wat ereplaatsen, maar werd niet opgepikt door Europese jeugdploegen of World Tour teams. Dus bleef hij een jaar langer bij de UCI-ploeg, waar hij verder ontbolsterde. Op zijn 19de won hij een rit en behaalde hij verschillende ereplaatsen in La Tropicale Amissa Bongo, was hij ook in de Ronde van Rwanda aan het feest en toonde zich in de Ronde van de Toekomst. Het leverde hem een contract op bij een kleine Franse ploeg, Nippo-Delko, dat vorig jaar midden in het seizoen failliet ging.
Intermarché-Wanty-Gobert rook zijn kans en legde de renner tot eind 2024 vast. Een maand later beloonde hij hen met winst in de Classic Grand Besançon Doubs, waar hij in een groepje van vijf onder meer Nairo Quintana en Thibaut Pinot naar ereplaatsen verwees. Later dat jaar pakte hij zilver op het WK bij beloften. Dit seizoen schoot hij meteen raak in zijn tweede wedstrijd van het jaar in de Challenge Mallorca en liet hij zich opvallen in de sprints van Parijs-Nice met een vierde en twee zesde plaatsen. Ook in Milaan-Sanremo was hij er op de Poggio nog bij toen de favorieten zich in de afdaling naar beneden gooiden. Hij eindigde als twaalfde bij zijn debuut.
“Ik ben heel blij dat ik een kans kreeg bij Delko”, blikt hij terug. “Het draait er als zwarte wielrenner om dat je gezien wordt. Dat is nog vaak het probleem. Er zijn veel goede zwarte renners, maar er zijn niet veel kansen om op te vallen bij Europese teams. Je moet echt op het juiste moment op de juiste plaats zijn. Koersen zoals de Ronde van Rwanda of Gabon zijn dé wedstrijden waar het moet gebeuren, of in Europa zelf, als je daar tenminste kunt koersen.”
Hebt u al racisme ervaren in peloton?
(denkt even na) Nou …. Alle grote renners zijn eigenlijk heel vriendelijk, ze geven me tips, ze motiveren me, dus neen. Ik heb er eigenlijk geen last van, helemaal niet.”
Was u bang voor racisme toen u naar Europa kwam?
“Neen, daar was ik totaal niet mee bezig, mijn grootste schrik was dat ik niet zou slagen. Ik kwam naar hier om prof te worden. Als me dat niet was gelukt, was de ontgoocheling groot geweest.”
U botste toch op bepaalde muren, een ploeg vinden was niet gemakkelijk?
“Dat klopt, maar zoals ik al zei, je moet hard werken en vooral ook wat geluk hebben, op het juiste moment op de juiste plaats.”
Hoe maak je het wielrennen meer divers?
“Alles hangt af van de teams natuurlijk en de wil om zwarte renners een contract te geven. Dat moet groeien. Je ziet nu al meer Eritreeërs bijvoorbeeld in kleinere Pro-Continentale ploegen zoals Drone Hopper-Androni Giocattoli of BikeAid. Zodra er zes of zeven World Tourteams zijn met een zwarte renner, zal dat aantal steeds meer de hoogte in gaan. Iedereen zoekt naar talent en je kunt echt wel veel goede renners vinden in Afrika. Kijk naar Colombia. Vroeger vond je ook geen Colombianen op het allerhoogste niveau, terwijl nu elke ploeg bijna een Colombiaan in z’n team heeft. Het WK in Rwanda (in 2025, red.) zal ongetwijfeld ook een boost geven aan het Afrikaanse wielrennen.”
Hebt u het gevoel dat u een voorbeeldfunctie hebt voor jongeren in Eritrea?
“Jazeker, en dat is logisch. Ik keek op naar Daniel Teklehaimanot en Merhawi Kudus. Zij waren de eerste zwarte renners in de Tour, het waren helden in Eritrea. Je kon hun terugkeer live op televisie volgen. Het inspireerde me om zelf te gaan fietsen. Profwielrenner worden leek plots geen verre droom meer. Ik bewonderde ook andere renners zoals Natnael Berhane of Amanuel Ghebreigzabhier. Berhane hielp me enorm, gaf me veel advies en stond me bij in mijn overstap naar Europa.
“Nu draag ik zelf die verantwoordelijkheid voor andere jongens. Ik wil jongeren bijstaan. Ik moet mee het pad effenen.
“Mijn werk is niet af. Ik ben nu prof, ik leef mijn droom, maar ik moet nog heel veel leren, progressie maken. Ik krijg hier een kans in Europa, ik wil die niet verpesten. Ik wil vooral nog veel winnen, inspireren en ik geloof er sterk in dat een zwarte renner ooit een rit wint in de Tour de France. Die dag is hopelijk dichter bij dan we allemaal denken.”
Misschien wordt u dat wel?
(lacht) “Dat zou mooi zijn. Ik kijk enorm op naar jullie Wout van Aert. Hij wint ritten in de Tour én klassiekers. Ik ben snel, maar geen sprinter zoals Caleb Ewan of Dylan Groenewegen, ik ben meer een type Wout van Aert of ik hoop toch een beetje zoals hij te worden… snel, maar ook goed in eendagskoersen.”