ColumnHans Vandeweghe
Pogacar nam in Slovenië altijd een maat mee, kwestie van onderweg een klapke te kunnen doen
Hans Vandeweghe is sportjournalist bij De Morgen.
Een kat vindt er haar jongen niet in terug.
Mooie uitdrukking, heel vaak van toepassing op de sport. Neem nu zwemmen dit jaar, met een aan gang zijnd wereldkampioenschap in Boedapest en in augustus een Europees kampioenschap in Rome. Idem voor atletiek: een WK in Oregon, een maand later een EK in München en tussendoor krijgen we nog wat Diamond League-resultaten in de mailbox.
Voor deze moedersporten (zwemmen en atletiek) geldt nog een ander spreekwoord: de kip met de gouden eieren slachten. Er was een tijd dat de modale sportliefhebber de namen van de toppers in die sporten, en als het even kon ook hun tijden of prestaties, uit het hoofd kende omdat die nu eenmaal tot de algemeen verworven kennis behoorden. Niet langer. Vraag de voxpop – liever niet, maar bon – naar toppers en je hoort vast nog over Usain Bolt en Michael Phelps.
Waar de kat nu wel haar jongen in terugvindt, is de competitieformule in het Belgische voetbal. Die geldt tot 2030, zegt de nieuwe Pro League-CEO Lorin Parys. Dat willen we nog wel eens zien, maar voorlopig is het dus met zestien clubs, met play-offs, met drie potentiële dalers en stijgers, met halvering van de punten en tegelijk gaan ze ook de financiën gezond maken.
De argumenten van de clubs die vrezen voor calamiteiten onderin hebben het niet gehaald. Het andere argument voor die ene club ver bovenin die het zo belangrijk vindt om in Europa lang actief te zijn en dus een lang uitgesponnen, uitbollende competitie prefereerde, ook niet. Dit is een format op maat van de clubs die de hoop koesteren om kampioen te worden maar er meestal naast grijpen en die zo goed als zeker nooit gaan degraderen.
Maar welke kat durft nog een jong te baren, laat staan het daarna terug te vinden in het wielrennen? Is de aanloop naar het grote moment van het jaar al ooit zo versnipperd, verwarrend en onoverzichtelijk geweest? Nog niet zo heel lang geleden had je als renner/ploeg de keuze tussen het Critérium du Dauphiné, zeg maar de Dauphiné, en de Ronde van Zwitserland om je voor te bereiden.
Nog iets eerder, ook eerder in de kalender want georganiseerd rond eind mei, was er een alternatief voor de Dauphiné en Zwitserland. Dat was de Grand Prix du Midi Libre. De laatste werd georganiseerd in 2002. Daar was ik bij, omwille van Lance Armstrong. Hij verloor de tijdrit van Igor González de Galdeano, won wel het classement général, maar is later uit de uitslag geschrapt.
Er was toen ten minste de schijn van wat strijd, waarbij de allergrootsten elkaar wel min of meer ontweken. Het zorgde met andere woorden voor een mooie, redelijk overzichtelijke opbouw naar de Tour de France. Niks daarvan dit jaar.
We hadden al de Dauphiné waarin het trio Roglic-Vingegaard-Van Aert namens Jumbo-Visma een tweede garnituur op een hoop reed. Aansluitend begon het wielercircus een voorstelling in Zwitserland waar wat andere grote namen aan deelnamen. Nog iets later begon La Route d’Occitanie, dat de opvolger moet worden van de Midi-Libre.
Dus, samenvattend: Roglic reed de Dauphiné en won die ook. Je kreeg niet de indruk dat daar iemand meereed die TJV het vuur aan de schenen kon leggen. Reden die dan in Zwitserland, dat gisteren eindigde? Dat weten we ook niet echt, want onderweg verloren we een kwart van het peloton met corona. Het werd wel spannend in Zwitserland en het goede nieuws is de hernieuwde standvastigheid van winnaar Geraint Thomas.
Waren er wel veel toppers in Occitanië? Neen, ook niet echt, tenzij we Nairo Quitana namens Arkéa-Samsic nog serieus moeten nemen. De grootste van het moment, de topfavoriet voor de Tour, Tadej Pogacar dus, deed het nog anders. Hij was in zijn achtertuin met wat vrienden op vijfdaagse uitstap. Ze gaven die happening een naam: de Ronde van Slovenië.
Onderweg deden de fietsmaten elkaar af en toe de duvel aan op de fiets, niet moeilijk in Slovenië waar haast geen meter plat is. Ze droegen er wel zorg voor – het is te zeggen: hij droeg er zorg voor – dat de verstandhouding onder de vrienden goed bleef want als hij voorop ging rijden nam hij altijd een maat mee op zijn zitbuis of in zijn slipstream, kwestie van onderweg een klapke te kunnen doen. Bij de aankomst mochten de vrienden die hem vergezelden eerst over de streep passeren, al of niet na het winnen van een spelletje.
Het is niet duidelijk of het wielrennen wel beseft dat het twintig jaar geleden nog een sport was die leefde van een strijd op het scherp van de snede tussen Amerikanen en het nu moet stellen met Slovenen die één of twee worden en elkaar daarbij net niet tongzoenen. Het laat dat soort geintjes als blad, steen, schaar toch maar best achterwege.