InterviewJosé De Cauwer
‘Koers weerspiegelt de essentie van ons bestaan’: José De Cauwer over wielrennen en het leven
Daar is de lente, daar is de koers. Volgend weekend beginnen we eraan, met het tweeluik Omloop Het Nieuwsblad/Kuurne-Brussel-Kuurne. Ook op post in zijn vertrouwde cabine: José De Cauwer (73), die in een nieuw boek uitweidt over de koers én het leven. ‘Voor mij zijn al die renners mijn zonen.’
Niemand leest de koers beter dan José De Cauwer, weten Vlaamse wielerliefhebbers allang. Vandaag kunnen we zelf lezen hoe De Cauwer de koers ziet, en bij uitbreiding wat zijn kijk op Het Leven is. In het boek De tien geboden van José De Cauwer dribbelen we van Gebod I (‘Rij het vuur uit je sloffen’) over Gebod V (‘Geef nooit op’) en VI (‘Doe het samen’) tot Gebod X (‘Demarreer en zie niet om’). Niet betweterig, nooit belerend, maar wel zonder een blad voor de mond te nemen.
Dit zijn geen klassieke memoires die beginnen bij zijn voorgeschiedenis en geboorte en eindigen bij een blik op de toekomst. Gaandeweg krijg je wel puzzelstukjes aangereikt, waarmee je leven en carrière van De Cauwer kunt reconstrueren.
De coureur die al snel beseft dat hij zelf geen topper is en dan maar zijn Nederlandse ploegmaat Hennie Kuiper aan glorieuze zeges helpt. De ploegleider die de Tour wint met Greg LeMond, maar die ook bedonderd wordt door megalomane sponsors. De bondscoach die WK-goud wint met ‘Tommeke-Tommeke-Tommeke wat doe je nu?’ Boonen en daarna langs de achterdeur verdwijnt als gevolg van zijn vermeende betrokkenheid in een dopingzaak die niet eens de term ‘affaire’ verdient, toch zeker niet wat zijn rol erin betreft. De cocommentator die lange etappes inkleurt met een flinke dosis koersdoorzicht, scherpzinnigheid, humor en een vleugje couleur locale. De mens die zijn eerste echtgenote op haar 32ste moet afgeven aan lymfeklierkanker, die doodsbang is als hij zijn dochter hoort mededelen dat ze borstkanker heeft, die dertig jaar lang schulden moet afbetalen wegens niet nagekomen beloftes van valse wielermecenassen.
Het leven van José De Cauwer is een roetsjbaan, hoogtes en laagtes wisselen elkaar af. “Hij bezit een haast obsessionele drang om alles uit het wielerleven te halen”, schrijft wielerauteur Rik Vanwalleghem in de inleiding. “Die gedrevenheid bezorgde hem de energie en het inzicht om met beperkte middelen ongelooflijke resultaten te boeken. Maar ze maakte hem soms ook blind voor de valstrikken van het leven. Hij vertrouwde sommige mensen te veel, vond geld onbelangrijk, zag rondom hem de haaien niet, was soms te naïef.” De Cauwer, de dromer. Niet voor niets is ‘Imagine’ van John Lennon zijn lievelingslied. “You may say I’m a dreamer”, nietwaar?
Of hij, als wielerfanaat, deze winter warm werd van de strijd tussen Wout van Aert en Mathieu van der Poel in het veld, willen we bij wijze van entree weten. “Natuurlijk. Ik volg de cross met veel interesse. Mensen vergeten soms dat Roger De Vlaeminck, Roland Liboton en Hennie Stamsnijder in mijn ploeg hebben gereden, die laatste werd toen zelfs wereldkampioen. Adrie van der Poel heb ik twee keer bij mij gehad.
“Onlangs smeet ik een paar stenen in de vijver, toen ik zei dat we het veldrijden moeten heruitvinden vanaf een wit blad papier. Daarop hebben zowel Tomas Van Den Spiegel (CEO van Flanders Classics, organisator van de wereldbeker veldrijden, red.) als Peter Van Den Abeele (coördinator van het veldrijden bij de internationale wielerunie UCI, red.) mij gecontacteerd met de vraag om snel eens samen te zitten. Is de aanwezigheid van Van Aert en Van der Poel een zegen voor het veldrijden, of juist niet? Zij maken de cross hip, iedereen wil erbij zijn. Juist. Maar zonder hen stelt die cross niet veel meer voor.
“Vraag is dan: kunnen we die twee gebruiken om van cyclocross opnieuw een internationale sport te maken? Wij zeggen hier dan wel ‘Wow, de cross is de max!’, maar dat is niet waar: de cross staat momenteel nergens.”
Het boek is opgedragen aan uw vader, die drie weken geleden op z’n 102de overleed. U noemt hem in vele opzichten uw voorbeeld. Waarom?
“Vroeger zag ik hem helemaal niet als mijn voorbeeld. Integendeel, ik vond dat hij maar een triestig leven leidde. Hij is nooit ver weg geweest, heeft zelfs nooit de zee gezien, maakte in mijn ogen niets spectaculairs mee. Ik vergeleek dat dan met mijn leven vol ups en downs. Maar hoe ouder ik zelf word en hoe meer contact ik met hem begon te hebben de laatste jaren van zijn leven, hoe meer ik dacht: wie ben ik om over hem te oordelen? Het was zijn leven, hij was daar tevreden mee.
“Twee jaar geleden werd ik uitgenodigd in het Canvas-programma Winteruur, met Wim Helsen. Eerst aarzelde ik. Ik en boeken, dat is geen goed huwelijk. Ik koos dan maar voor ‘Papa’, een liedje van Stef Bos. ‘Ik lijk steeds meer op jou’, zingt die daarin. Dat klopt slechts voor een stuk, maar door erover na te denken begon ik te beseffen dat mijn vader toch een geweldig leven heeft gehad. Hij heeft voor zichzelf niets gemist, terwijl wij de hele tijd denken dat we van alles aan het missen zijn in deze maatschappij van likes.
“Wat ik hier uit onthoud: leer tevreden zijn. Je hoeft niet blij te zijn met wat je hebt, je mag gerust streven naar meer, hoge doelen stellen, maar het hoeft daarom niet spectaculair te zijn.”
Als ik sommige van uw geboden lees - ‘Fiets in de wolken’, ‘Rij je eigen koers’, ‘Demarreer en zie niet om’ -, denk ik: dat zou de ploegleider José De Cauwer nooit geapprecieerd hebben van zijn renners.
“Ploegleiders zouden jongere renners meer moeten aanmoedigen om hun eigen koers te rijden. Die moeten eerst uitzoeken waar ze staan in de wielrennerij. Je leest weleens dat Ilan Van Wilder, die lang gezien werd als een grote belofte, nu bij Soudal-QuickStep maar moet gaan knechten voor Remco Evenepoel. Maar in zijn hoofd is die jongen van tweeëntwintig geen knecht, dat mag je nog niet van hem verlangen. Hij zal die knop zelf wel omdraaien als het nodig is.
“Je kunt knecht zijn en knecht spelen. Dat is een groot verschil. Ik heb dat zelf ondervonden. Ik wist al heel snel dat ik een knecht was. En ik had dan nog het geluk dat ik voor Hennie Kuiper meer kon betekenen dan alleen maar trappen. Ik had ook in dienst van Jan Raas kunnen rijden. Die had dat graag gehad, onze karakters zouden bij elkaar gepast hebben. Lachen, gieren, brullen. Toch klikte het met die bijzonder serieuze kerel die Kuiper was. Hij heeft veel aan mij gehad, en andersom.”
In de inleiding van het boek las ik dat u drie bijnamen hebt in het wielermilieu: Het Oog, De Waarzegger, De Tovenaar. Welke past het best bij u?
“Doe toch maar Het Oog.
“Als je zelf in de koers zit, zie je het best wat er zich allemaal in afspeelt. Toen ik ploegleider was, kon ik perfect inschatten hoe renners zich voelden. Je zag bijvoorbeeld een renner die ging plassen en die met lichte tred vliegensvlug terugkeerde in het peloton: dan wist je, die zit goed vandaag. Dat zie ik nu niet, omdat ik net als iedereen naar een scherm zit te turen. Zeker nu we meestal vanuit Brussel commentaar geven.”
Niet ter plekke gaan om commentaar te geven, vindt u een groot nadeel, las ik. Maar u kijkt toch ook maar de hele tijd naar uw monitor, zoals wij thuis?
“Dat is waar. Zeker nu we op een groot scherm kunnen volgen, dat is veel beter dan zo’n kleine monitor in een commentaarcabine ergens ver weg. De koffie wordt gebracht en ik hoef me maar om te draaien om een frisdrank uit de koelkast te nemen. Zalig!
“Wat ik mis, is een deel van het parcours kunnen verkennen vóór de uitzending. Dan voel je wat de renners een paar uur later zullen meemaken. Een oplossing zou kunnen zijn om het parcours van een grote ronde of een buitenlandse wedstrijd een paar weken op voorhand te verkennen. Natuurlijk hoef ik Alpe d’Huez niet meer op te rijden, die col en zijn omgeving ken ik. Maar een klein klimmetje op het eind, een scherpe bocht naar links, een putdeksel in de weg, van waar de wind komt, dat is allemaal informatie waarmee ik iets kan doen in mijn commentaar.
“Een paar jaar geleden reed ik samen met Sporza-reporter Chris Picavet enkele stroken van de Strade Bianche af. ‘Hier gaat het morgen gebeuren’, zei ik bij een kort, maar nijdig stukje bergop. Dat was ook zo. Als cocommentator word je dan de dag van de koers enthousiaster als ze bij dat punt in het parcours komen, thuis voelen ze de stijgende nervositeit in je stem: dat vind ik een meerwaarde.”
BIO • geboren op 25 september 1949 in Temse • was profrenner van 1973 tot 1980. Won in 1976 de eerste etappe in de Vuelta en reed drie dagen in de leiderstrui rond • ontpopte zich tot meesterknecht van de Nederlandse toprenner Hennie Kuiper • werd begin jaren 80 ploegleider. In 1989 (bege)leidde hij Greg LeMond naar eindwinst in de spannendste Tour ooit • was van 1998 tot 2005 bondscoach, in dat laatste jaar werd Tom Boonen wereldkampioen in Madrid • geeft sinds 1995 cocommentaar op televisie, eerst op de betaalzender SuperSport, vanaf twee jaar later op de openbare omroep
Vanuit welk gevoel kijkt u eigenlijk naar de koers?
“Voor mij zijn al die renners mijn zonen en ik ben hun ploegleider. Ik denk altijd: hoe zou ik het bij die ploeg aanpakken? Als ik een renner iets doms zie doen, ben ik kwaad op hem. Als ik een andere renner handig gebruik zie maken van de domheid van zijn collega, ben ik in de wolken. Ik denk altijd na in functie van wat die ploegen zouden moeten doen, maar ik bekijk het nooit vanuit de optiek van één renner, want dan word je supporter. Dat probeer ik te vermijden.
“Toen Mathieu van der Poel het op het WK veldrijden tactisch slim speelde in de laatste ronde en niet zoals verwacht demarreerde aan de balkjes, werd ik daar enthousiast van. Tegelijk dacht ik: ‘Wout, wat doe je nu?’ Op dat moment zijn dat allebei mijn zonen, van wie ik hoop dat ze het juiste zullen doen. De mensen snappen dat niet altijd, zij denken: ja, als hij nu even op de pedalen gaat staan, is hij vertrokken. Zo werkt dat dus niet.
“Koersen is niet alleen rap rijden. Uiteraard moet je in de eerste plaats de pk’s hebben, het vermogen, maar daarnaast komt er nog veel bij kijken. Als je zwemt, zwem je, en als je loopt, loop je. Gewoon om ter snelst, relatief rechtlijnig. In de koers heb je veel tijd om na te denken, soms meer dan zes uur lang. Daarom zeg ik dat de koers de essentie van ons bestaan weerspiegelt. Als de organisator vóór de start in zijn handen klapt, gaan alle renners op hun plaats staan. Pogacar, Van Aert en Van der Poel op de eerste rij, Evenepoel tegenwoordig ook. De anderen zullen het niet wagen om naast hen te gaan staan. Zij weten dat Pogacar hen pijn kan doen, dus zullen ze op die manier hun respect betuigen. Wielerlogica.
“Zet een groep wielertoeristen samen op café, dan zullen er altijd een paar zijn die na een paar pinten stoer beginnen te doen. Laat hen de dag nadien een col beklimmen en de pikorde wordt weer duidelijk. Het duurt niet lang voor je je plaats kent in de wielermaatschappij.
“Het is een ploegsport en toch sta je alleen. Niets erger dan een ploegentijdrit om dat duidelijk te maken. Zelfs als je ploeg wint. De drie die onderweg gelost zijn, gaan een half uur vroeger van tafel en zullen nauwelijks iets gezegd hebben die avond. Zij trekken zich teleurgesteld terug op hun kamer.”
Uit de inleiding van het boek: ‘Zijn blik is allesziend, zijn analyse messcherp, zijn oordeel onverbiddelijk.’ Houdt u er rekening mee dat uw commentaren pijn kunnen doen bij renners en ploegleiders?
“Ik ga niet zeggen dat een renner goed gereden heeft wanneer dat niet het geval is, maar ik zal nooit proberen te kwetsen. Soms krijg ik achteraf reactie van iemand. Nog niet zo lang geleden van de vader van Greg Van Avermaet en dat doet mij dan wel pijn, omdat iedereen intussen wel weet dat ik niet tégen Greg ben. Vaders zien het anders. Hoe moet je zoiets dan formuleren? Als je zegt ‘Ik had hier toch wel een goeie Van Avermaet verwacht’, dan weet je dat er iemand is die dat niet graag zal horen.
“Niet dat ik mezelf zo’n geweldige pee vind, hoor. Na elke wielerwedstrijd waarbij ik commentaar heb gegeven, stel ik mezelf in vraag. ‘Daar had ik wel wat enthousiaster mogen zijn.’ ‘Dit heb ik nogal hard verwoord.’ Ik leer nog iedere keer bij.”
Hoe fanatiek volgt u de koers op televisie buiten uw eigen opdrachten voor Sporza om?
“Ik kijk naar wel drie koersen op een dag. Arnaud De Lie won onlangs de derde rit in de Ster van Bessèges, nadat hij eerst gelost was uit het peloton. Indrukwekkend. Dan spoel ik nog even terug en herbekijk die fase. Ik heb het geluk over een fotografisch geheugen te beschikken, mijn fichebak zit in mijn hoofd. Ik kijk ook heel zelden op mijn smartphone om informatie op te zoeken tijdens een rechtstreekse uitzending, want dan mis je mogelijk iets van de koers. Ik hoef niet te weten of een renner schoenmaat 44 heeft, of wie er tweede, derde, vierde en vijfde is geworden in die rit die hij het jaar voordien heeft gewonnen in diezelfde ronde. Als je begint af te lezen, is de spontaniteit weg.”
Wat is het allermooiste dat u hebt meegemaakt in de wielrennerij?
“Ik kan niet om de Tour-zege van Greg LeMond heen, in 1989. Een zeer bewogen Tour. Huilen van onmacht, omdat er geen geld was en de renners en begeleiders al maanden niet meer betaald werden. Roepen naar elkaar, omdat de renners aankondigden dat ze zouden stoppen. ‘De Tour gaat morgen gewoon voort’, zei ik. ‘En dan? Hebben we dan geld? Neen. Als we nu eens blijven en laten zien wat we waard zijn?’ En tot slot wenen van vreugde, in Parijs.”
Wat was het lelijkste?
“Dat hangt daarmee samen. Jacky Aernoudt en François Lambert, twee sponsors die veel beloofden en geen enkele belofte nakwamen, en ik die dan de financiële verantwoordelijkheid maar op mij nam, omdat ik mijn mensen niet wilde laten vallen. 400.000 euro heeft me dat gekost, een kleine eengezinswoning zeg maar, waar ik dertig jaar voor afbetaald heb. Ik was te veel met de koers bezig en te weinig met het management van de ploeg. Daarom heb ik nu ook geen wielerploeg meer, terwijl ik me qua teambuilding en koerskennis niet minder voel dan Patrick Lefevere, maar hij is een veel betere manager.”
Wat is het mooiste om te doen: zelf rijden, ploegleider of bondscoach zijn, of commentaar geven?
“Renners begeleiden. Ik kom nu nog oud-renners tegen – en heus niet alleen diegenen die veel koersen wonnen – die met veel warmte terugkijken op onze samenwerking. Een rijke periode.
“Wat ik nu doe, doe ik ook héél graag. Of dat nu de Heistse Pijl is of een Tour-rit met aankomst op de Ventoux. Dat had ik ook al als ploegleider: ik was even tevreden met een renner die een kleine koers had gewonnen als met iemand die zegevierde in de Ronde van Vlaanderen. Voor die kleinere renner was die kleine koers zijn Ronde van Vlaanderen. Als je daar veel energie in gestoken hebt en je ziet achteraf de reactie van die renner en zijn familie, dan geniet je evenveel.”
Het leven heeft u geen cadeaus gegeven. Bent u dan het type dat na een persoonlijk drama psychologische hulp zoekt?
“Neen, ik ben nogal een binnenfretter.
“De passie voor de wielersport heeft mij er altijd doorheen gesleurd. Daarom zeg ik ook in het boek dat iedereen een passie zou moeten hebben, al was het maar postzegels verzamelen of bonsai knippen. Iets waarvoor je ’s morgens met plezier opstaat. Als je je op iets kunt smijten, krijgt het leven zin.”
Hoe kijkt u uit naar het wielervoorjaar?
“Vol verwachting, zoals steeds. We hebben veel goede renners in België, zowel aan de top als in de breedte. Na Boonen en Steels hadden we jarenlang geen sprinters, nu zijn er Arnaud De Lie, Jasper Philipsen, Jordi Meeus, zelfs Wout van Aert. We hadden jarenlang geen ronderenners, nu hebben we Remco Evenepoel en in de nabije toekomst misschien ook Cian Uijtdebroeks. Die jongen wordt over tien dagen pas twintig. We doen weer mee. Jammer dat ik al zo oud ben!” (lacht)
Over die leeftijd, 73, gesproken: u hebt een contract met Sporza tot eind volgend jaar. Is het dan definitief gedaan?
“Dat moet Sporza beslissen. Of misschien laat mijn gezondheid het tegen dan wel afweten. Als je me dat nu vraagt, wil ik nog heel graag doorgaan ná 2024. Geen enkel probleem. We zullen wel zien als het zover is.”
Remco Evenepoel rijdt de Giro dit jaar. Goede beslissing?
“Ik ben blij dat zijn ploeg zich niet heeft laten verleiden om hem nu al de Tour te laten rijden, zoals de publieke opinie wou. Alles op zijn tijd, zelfs voor Evenepoel. We moeten hem nog niet vergelijken met Tadej Pogacar. Laat hem nog maar wat groeien. Soudal-QuickStep moet eerst nog een ploeg uitbouwen rond hem.
“Je kunt de Vuelta niet met de Tour vergelijken. In de Tour zijn er altijd één of twee etappes waarin je de koers moet dragen. Wat we nu wel al weten: hij kan een ronde van drie weken aan en hij kan een hoogte van 2.500 meter aan. In Spanje heeft hij bewezen dat hij de Tour ooit kan winnen, maar een podiumplaats zou ook al geweldig zijn.”
Wordt het niet hoog tijd dat Wout van Aert een van de ‘Vlaamse’ topklassiekers wint, Ronde van Vlaanderen of Parijs-Roubaix?
“Gezien zijn status als renner zou dat inderdaad stilaan moeten. Ik heb het gevoel dat Wout van Aert een betere en completere renner is dan Tom Boonen, maar als je naar de erelijst van Boonen kijkt – vier keer Roubaix, drie keer Vlaanderen, vijf keer Harelbeke, één keer wereldkampioen, ook de groene trui in de Tour –, dan heeft Van Aert nog werk.
“Chapeau trouwens hoe gedisciplineerd die toppers van vandaag zijn. Ze moeten alles en mogen niets. De computer op hun stuur wijst hun de weg. Hun food-app vertelt wat ze mogen eten. Alles wordt gemeten. Ik vroeg onlangs aan Tom Boonen of hij zo’n leven zou zien zitten. ‘Nieje,’ zei hij, ‘maar het is wel gemakkelijk, want ze zeggen u wat ge moet doen.’ Je moet het alleen kunnen volhouden. Van der Poel heeft het daar moeilijker mee dan Van Aert. Mathieu is na het WK veldrijden even op vakantie geweest in Dubai, dat zul je Wout niet zien doen.”
Wat de jongste jaren opvalt: getalenteerde renners slaan de beloftecategorie over en rijden meteen bij de profs. Evenepoel, Uijtdebroeks, Ayuso, Rodríguez, Pogacar een paar jaar geleden. Hoe verklaart u dat?
“Er zijn geen beloften meer. Of het op termijn slim is om die stap over te slaan, weet ik niet.
“Alles is veranderd door de professionelere begeleiding. Ploegen gaan op zoek naar talenten, testen hen uitgebreid op hun VO2max (maximale zuurstofopname, red.) en dergelijke, weten heel snel of er een goed hoofd op staat. Die jonge gasten hebben er ook geen probleem mee om met een food-app te werken, meer nog, ze gaan er zelf naar op zoek. Zij zijn helemaal mee met die meetcultuur. En ze praten op een volwassen manier over de koers. De term ‘jeugd van tegenwoordig’ gaat absoluut niet op voor die jonge krakken. Dankzij hen is de koers van haar oubollige imago aan het afraken. We spreken vandaag nauwelijks nog over de ‘dwangarbeiders van de weg’. De koers krijgt weer meer respect van de mensen.”
Een zinnetje uit het boek: ‘De beste tactiek is altijd renners mee te hebben voorin, en dan noch voorin, noch achteraan mee te rijden.’ Is dat geen verouderde tactiek, want die jongeren vallen ook op elk mogelijk moment aan?
“Dat is een tactische overweging die je maakt wanneer je geen Evenepoel in je ploeg hebt. Als je de beste bent, is het makkelijk, maar probeer maar eens een koers te winnen als je niet de beste bent. Dan moet je slim zijn.
“Commentatoren zijn voorzichtiger dan de renners, dat klopt. Ikzelf in de eerste plaats. Ik heb drie jaar voor TI-Raleigh gereden, het team van Peter Post. Hij paste die tactiek toe, waarmee je trouwens ook nu nog heel wat koersen kunt winnen. Het werd je lang niet kwalijk genomen, omdat het koerslogica was. We staan echter op een kantelpunt. Tegenwoordig wordt dat minder aanvaard: wie mee springt in een vlucht moet maar zijn bijdrage leveren, luidt nu de redenering.”
Waar wielerjournalisten in het verleden meegingen in de euforie en de duistere kanten van het wielrennen negeerden, is de slinger nu helemaal de andere kant uit geslagen: elke buitengewone prestatie wordt in vraag gesteld. Hoe zuiver is de wielersport anno 2023?
“Zeg nooit nooit, maar er is nu zoveel controle en die jonge renners staan zo anders tegenover het wielrennen dan hun voorgangers, dat ik echt wel geloof dat het wielrennen veel zuiverder is dan vroeger. De medische begeleiding is professioneler. Er wordt veel beter gelet op wat ze eten en drinken.”
Hebt u zelf dingen gedaan die het daglicht niet verdroegen?
“Ik heb het geluk gehad om samen met Hennie Kuiper te koersen, die ver wegbleef van de verboden middelen. En van thuis uit kreeg ik altijd te horen ‘Ziet dat ge niks tegenkomt’. Daar ben ik nu heel blij om, want ik ontmoet soms ex-collega’s van mijn leeftijd die, laten we zeggen, er minder goed van afgekomen zijn. Misschien had ik mét doping meer prijzen gereden tijdens mijn carrière, maar daar lig ik zeker niet wakker van.
“Toen ik in 1979 van TI-Raleigh overstapte naar Peugeot, werden we eerst in een ziekenhuis in Parijs ontboden. Er werd bloed getrokken, we kregen een inspuiting en we werden een paar uur apart gezet. Daarna werd er opnieuw bloed getrokken. ‘C’est bon’, zei de arts. Bleek dat men ons cortisone gegeven had om te zien hoe we daarop reageerden. Zo konden ze nagaan of we al vaker aan dat spul gezeten hadden in het verleden. Wat dus niet het geval was.”
Eigenlijk is de droom van de twaalfjarige José, die in 1961 op een boomstam wielercommentaar zat te geven met een tak als microfoon, helemaal uitgekomen.
“Ongelooflijk, toch? Ik zat tijdens de Ronde van Frankrijk het radiocommentaar na te bootsen en deed ook de randgeluiden na, toeschouwers en toeterende auto’s. En daar zat ik dan heelder koersverhalen te vertellen, over Eddy Pauwels bijvoorbeeld, een coureur van bij ons in de buurt. Mijn ouders begrepen er niets van. Zij zagen die valpartijen niet, en al dat drama, ik wel. Passie, hé. Ik kan me geen leven zonder voorstellen.”
Rik Vanwalleghem, De tien geboden van José De Cauwer, Borgerhoff & Lamberigts, 22,99 euro.