AnalyseWielrennen
In Pogacar schuilt vleugje Merckx: ‘Het zal moeilijk zijn om één Sanremo te winnen. Laat staan zeven, zoals hij’
Het wielerseizoen zit erop voor de toprenners, met de Ronde van Lombardije zaterdag als formele afsluiting. Tadej Pogacar won dat monument en sluit 2021 af als de beste renner van de wereld.
Vele renners zijn Tadej Pogacar voorgegaan als de nieuwe Eddy Merckx, maar hij is de enige die zo door De Kannibaal zelve is geridderd. Maandag bij een sponsorevenement klonk dat zo: “Ik hoor vaak dat een nieuwe Merckx is opgestaan zonder dat zo'n renner aan de voorwaarden voldeed. Maar met Tadej denk ik dat we er deze keer echt zijn.”
Pogacar won dit seizoen twee van de vijf monumenten én voor de tweede opeenvolgende keer de Ronde van Frankrijk. Hij is pas 23 jaar, zei Merckx. “Ongelooflijk.” De Sloveen sloot het wielerseizoen af als beste renner van de wereld op basis van de puntenlijst van de internationale wielerunie UCI.
Pogacar is in alles een exponent van het nieuwe wielrennen: jong, datagedreven, het hele seizoen goed en weinig koers- maar veel trainingsdagen. “Ze pakken ineens alles over en duwen de ouderen naar achteren”, sipte de 34-jarige Thomas De Gendt over al die jongeren die zijn sport nu domineren. De Gendt zag in de Tour op zijn metertjes dat hij sterker was dan ooit, maar voor hem reden zeventig renners bij hem weg. “Het algemene niveau ligt gewoon veel hoger.”
Jong talent wordt eerder dan voorheen ontdekt en ze hebben keihard bewijs voor hun talent: data. Uitzonderlijk goede cijfers bezorgen een ingetogen koorknaap meteen een plek boven in de ploeghiërarchie.
Amper zestig koersdagen
Ook nieuw: het hele seizoen goed. Pogacar won in februari de eerste koers op WorldTour-niveau (UAE Tour) en in oktober de laatste (Il Lombardia). In maart zette hij Tirreno-Adriatico naar zijn hand, in april won hij zijn eerste monument, Luik-Bastenaken-Luik. Eind juni zegevierde hij in de eerste tijdrit van de Tour, die hij drie dagen later al volledig naar zijn hand zette met een trefzekere aanval op de voorlaatste klim van de dag. In september veroverde Pogacar een bronzen medaille in de wegwedstrijd in Tokio, het eerste olympische wielermetaal voor Slovenië. Vier dagen later volgde nummer twee: goud voor Primoz Roglic in de olympische tijdrit.
Aan het laatste kenmerk van de nieuwe wielergeneratie voldoet Pogacar evenzeer: hij reed opvallend weinig wedstrijden. Voor zijn goede resultaten had hij afgelopen seizoen slechts zestig koersdagen en 9.408 wedstrijdkilometers nodig. Op de wedstrijddagenranglijst staat hij op de 316de plek. Koploper is de Poolse Italiaan Cesare Benedetti met negentig koersdagen.
“Mijn doel is niet alleen meedoen, mijn doel is winnen”, zegt de ondanks die stevige uitspraak wat schuchtere Pogacar vaak. “Tadej”, vertelde zijn moeder, lerares Frans, vorige maand, “wil elke bekende wielerwedstrijd een keer winnen.”
Graag wereldkampioen
Elke koers op je naam schrijven is een slagje minder kannibalesk dan elke dag als eerste over de finish willen gaan. “Het is simpelweg onmogelijk om net zoveel te winnen als Merckx”, zei Pogacar nerveus tegen de 76-jarige legende naast hem. “Het zal moeilijk voor me zijn om één Milaan-Sanremo te winnen, laat staan zeven, zoals hij.” Maar een keer goud pakken op de Olympische Spelen, een keer de Giro winnen, een keer de Vuelta, dat wil Pogacar allemaal wel. “En ik zou ook graag eens wereldkampioen worden.”
Zo had Marietta Pogacar de ambities van haar zoon ook begrepen, al verraste hij haar in de achttiende etappe van de Tour dit jaar. Ze stond die dag met haar man Mirko langs de kant op de slotklim, keek in het gezicht van haar glimlachende zoon en taxeerde dat hij de ritoverwinning aan een ander zou schenken. Per slot had hij een dag eerder al de etappewinst gepakt, was zijn Tour-zege zeker en hadden zijn ouders hem geleerd genereus te zijn.
Met een sprint bergop, die het uiterste vergde van Pogacar, won hij toch. “Waarom”, vroeg zijn moeder hem, “dat was toch niet nodig?” Jawel, lachte haar zoon, want daardoor heb ik ook de bolletjestrui gewonnen. “Die kans liet ik natuurlijk niet liggen.”