Tour
Caleb Ewan & Dylan Groenewegen: ‘Ik ga door tot ik moet kotsen. Dat is nodig als je wilt winnen’
Bent u klaar voor de sprint van het jaar? Aan de finishlijn van de eerste Tourrit, die op zaterdag 6 juli eindigt voor het Koninklijk Paleis van Laken, wacht de renners een unieke kans: wie de bloemen pakt, krijgt meteen ook de gele trui om de schouders. Rasspurters Dylan Groenewegen – een bonkige volksjongen uit Amsterdam – en Caleb Ewan – een iele Australiër met Koreaanse roots – leven al maanden toe naar de grote dag.
In zijn hotel met zicht op de Westerschelde kijkt Dylan Groenewegen (26) naar de voorbijglijdende containerschepen. Hij vindt de rust maar niks. ‘Geef mij maar de chaos van het Tourcircus.’ Ook Caleb Ewan (24) is niet van zijn stuk te brengen, langzaam komt hij aangesloft op zijn slippers. Beide heren zijn hier voor de ZLM-Tour, een kleine rittenkoers in Zeeland, ideaal om de snelle benen te testen. Ook al zijn ze al lang klaar voor Brussel, en kennen ze de finish uit het hoofd: ‘Brede lanen en de laatste 200 meter lichtjes bergop: ideaal!’ Er staat veel op het spel, voor Nederland zelfs de eerste gele trui sinds Erik Breukink in 1989. En ook in de rest van de Tour liggen kansen voor misschien wel acht massasprints. Maar eerst dalen we af naar hoe het allemaal begon.
Ewan: “Mijn moeder verhuisde op haar 10de met haar hele familie van Korea naar Australië. Ik voel me verwant met die cultuur – je zíét het ook aan mij – maar ik heb er geen banden mee. Ik ben er hooguit twee keer geweest. Ik ben opgegroeid op het platteland, niet ver van Sydney. En ik ben opgevoed met de Australische mentaliteit.”
Hoe zou je die omschrijven?
Ewan: “Zeer actief en gezond. Wij staan vroeg op en willen meteen iets van onze dag maken. In Frankrijk, Italië en Spanje zijn het allemaal trage starters.
“Ik woon al jaren in Monaco, en wat ik het meest mis van Australië zijn de Australiërs zelf. Ze zijn altijd vriendelijk en open.”
En lopen over van het zelfvertrouwen.
Ewan: “Als jonge Australische renners naar Europa komen om de stiel te leren, hebben ze niks te verliezen. Wij laten alles achter, en dan mag het offer niet voor niks zijn. Failure is no option. Een Belgische renner heeft het makkelijk: die heeft z’n vrienden om zich heen en woont op 15 kilometer van het ouderlijke huis. Ik was 19 jaar toen ik in Europa kwam wonen. Ik sprak geen woord Frans en was helemaal op mezelf aangewezen. Dat was niet makkelijk. Ik herinner me nog Campbell Flakemore, een groot talent met wie ik samen uit Australië was vertrokken. Na een halfjaar heeft hij zijn contract bij BMC laten ontbinden en is hij teruggekeerd naar huis.
“Ik had het geluk om het eerste jaar al meteen mijn toekomstige vrouw te leren kennen. Haar familie woont ook in Monaco, zodat ik weer die warmte van een gezin voelde. Maar als je niet gemotiveerd bent, haal je het niet.”
Dylan, je noemt jezelf een rasechte Amsterdammer. Kun je eens vertellen wat dat is?
Groenewegen (denkt na) “Ze zeggen dat wij arrogant zijn, maar dat vind ik niet. We hebben wel een apart soort humor, waardoor je soms onbedoeld verkeerd overkomt.”
Een beetje plat?
Groenewegen: “Ja, ik kan best wel grove opmerkingen maken. Maar het is meer een manier van uitdrukken, zeggen waar het op staat. Niet iedereen kan ermee om, heb ik al gemerkt. Zeker in België hebben ze er moeite mee. Ik ben heel direct en zeg wat ik vind, of het nu goed of slecht is. Dan weet iedereen meteen waar hij aan toe is.
“Nu, een beetje arrogant zijn helpt in de sprint. Je móét een beetje een rotzakje zijn. Een bommetje, zeg ik weleens.”
Niemand lijkt je iets te kunnen maken. Is dat Amsterdamse branie?
Groenewegen: “Misschien. Ik heb vooral gewoon veel lol in wat ik doe.”
Je komt uit de Rivierenbuurt, een echte volkswijk. Ik zag in een reportage hoe iedereen samentroepte voor de fietsenwinkel van je ouders na je overwinning op de Champs-Elysées in 2017. Je oom vertelde met zijn hond op z’n schoot hoe je als kind was. Dat was ontroerend mooi.
Groenewegen: “Ik voel me ook een volksjongen. De mensen komen samen in de winkel om naar de koers te kijken. De hele buurt heeft me al van jongs af aan zien fietsen. Daarom leven ze zo mee. Ik ben verhuisd, maar kom er nog bijna elke dag. Mijn opa en oma wonen boven de winkel, mijn oom om de hoek.”
In de winkel van je vader hangt het fietsje waarmee je ooit begon te koersen. Een prachtig exemplaar, eigenhandig gebouwd door je grootvader. Was je voorbestemd?
Groenewegen: “Nee, mijn ouders hadden zelfs liever dat ik ging voetballen. Dat deed ik ook, maar toen kwam dat kleine fietsje en begon ik steeds meer van die kleine wedstrijdjes te houden. Als ik ’t nu zie staan, krijg ik nog altijd een fijn gevoel. Het is speciaal voor mij gebouwd.”
Wat voor iemand was de 10-jarige Dylan op dat fietsje?
Groenewegen: “Vooral een heel boze jongen als hij niet won. Ik heb ooit mijn fiets eens woedend weggesmeten na een nederlaag. Mijn vader zei: ‘Als je dat nog één keer doet, dan zet ik hem op slot en ga je nooit meer koersen.’ Ik heb braaf geluisterd.”
Waarom vond je fietsen zo leuk?
Groenewegen: “Het spelletje, denk ik. Het willen winnen. En de mooie bekers die ik kreeg. Er kwam telkens een plankje bij op mijn kamer, voor al mijn trofeeën. Nu staan ze bij mijn ouders, de fietsenzaak is een museum aan het worden.”
Ewan: “Ik kreeg op die leeftijd een mountainbike voor Kerstmis. Ik won er meteen mijn eerste wedstrijd mee. Mijn vader koerste ook, en op die leeftijd wil je doen wat je vader doet. En Australiërs doen sowieso allemaal aan sport.”
Jullie zijn jong en al absolute wereldtop. Verrassen jullie jezelf?
Ewan: “Nee, ik heb altijd hoge verwachtingen gehad van mezelf. Mijn wielercarrière is snel op gang gekomen toen ik als 17-jarige al profs als Robbie McEwen versloeg in een criterium in Australië.”
Je werd de ‘wonderjongen van het wielrennen’ genoemd.
Ewan: “Ik wist al gauw: ik ga carrière maken in deze sport.”
Groenewegen: “Het is snel gegaan. Twee jaar geleden was Marcel Kittel nog sneller dan ik. En jongens als Mark Cavendish kwamen op de één of andere manier telkens in een goeie positie om te winnen. Dan dacht ik: hoe kan dat nu? Maar toen kwam mijn overwinning tijdens de slotrit van de Tour 2017, op de Champs-Elysées: dát was het keerpunt.”
Dylan, je wordt gezien als de snelste sprinter van het peloton.
Groenewegen: “Als je de sprints van dit jaar bekijkt, is dat logisch.”
Wie vrees je het meest?
Groenewegen: “Ik vrees niemand. Als ik in topvorm ben, sta ik er goed voor. Ik zie Caleb en Elia Viviani als mijn grootste tegenstanders. Maar ik hou eigenlijk met niemand rekening, behalve met mezelf.”
Ewan: “Je moet ervan uitgaan dat je iedereen kunt kloppen. Maar er zijn ook renners die rondrijden alsof ze the king of the bunch zijn en geen respect tonen. Daar hou ik niet van.”
Beetje gek
Waarom draait het in een sprint?
Groenewegen: “Timing. Zeker in de Tour moet je veel ervaring hebben, want alles is er veel chaotischer. En lef is ook belangrijk. In mijn eerste Tour werd ik nog weggezet, nu weet ik dat ik niet opzij mag gaan.”
In welke mate speelt instinct een rol?
Groenewegen: “Bijna alles gebeurt op instinct in de sprint. En zeker in de Tour: een perfecte lead-out (het aantrekken van de sprint, red.) is er onmogelijk. Je moet ‘het’ gewoon hebben.”
Wat is ‘het’ precies?
Groenewegen: “Dat ga ik niet verklappen.”
Is het een geheim?
Groenewegen: “Nee, instinct heb je of heb je niet. Mike Teunissen is mijn vaste mannetje voor de lead-out, hij is ook zo’n instinctrenner. Hij moet uitvoeren wat ik denk, zonder dat we hoeven te praten. Hij weet dat ik op 250 meter vrij moet kunnen aangaan.”
Bij je winst op de Champs-Elysées ging je veel vroeger aan.
Groenewegen: “Dat was de domste sprint die ik ooit heb gereden. Op het moment zelf dacht ik alleen maar: waar in godsnaam lig die streep toch? Mijn instinct liet me daar in de steek, maar ik won wel.”
Kunnen jullie beschrijven hoe de laatste kilometer van een massasprint is?
Groenewegen: “Moeilijk, ik weet eigenlijk zelf niet wat er gebeurt. Ik hoor niks: ik ben zo geconcentreerd dat het stil rond me is. Het lijkt alsof alles verdwijnt, ik zie alleen nog die streep en ga eropaf als een roofdier. De borden aan de zijkant hou ik wel in het oog. Op 300 meter weet ik: hoog tijd dat ik ga. En dan is het: hoofd omlaag, om pas op de streep weer recht te gaan zitten.”
Ewan: “Ik kan me nooit herinneren wat ik doe tijdens een sprint.”
Maak je het dan niet bewust mee?
Ewan: “Nee, het is een waas. Je instinct neemt het over. Je lichaam en geest doen wat ze denken te moeten doen om te winnen. Als ik achteraf de beelden herbekijk, sta ik er soms zelf van te kijken.”
Jouw vroegere ploegleider Matthew White noemt je crazy, omdat je in het kleinste gaatje durft te duiken. Moet je een beetje gek zijn als sprinter?
Ewan: “Ja, maar ik zou het eerder onbevreesd noemen. Ik ben niet gek. Ik ga door een gaatje waar niemand anders doorheen durft, ja. Maar elke sprinter doet dat weleens, in de hoop dat het goed afloopt. Een massasprint is altijd een gevecht waarin je risico’s moet nemen.”
Je bent 1 meter 65 en daardoor moeilijk in te schatten. ‘Ewan kan van overal komen,’ zegt men.
Ewan: “Ik zie het zeker als een voordeel. Niemand wil in mijn wiel zitten, want dan zitten ze nog stééds met hun neus in de wind. Ik leg me ook plat over mijn stuur in de sprint, met mijn neus bijna op mijn voorwiel.”
Een hoogst opmerkelijke stijl, niets om thuis na te doen.
Ewan: “Ik heb het mezelf zo aangeleerd. Ik heb niet de kracht van de zwaardere types, maar ik ben aerodynamischer. Het lijkt gevaarlijker dan het is, hoor. Afdalen terwijl je op je bovenbuis zit (zoals Chris Froome doet, red.) is gevaarlijker. En ondertussen is het mijn signature move geworden. Een beetje show mag, hè.”
Dylan, welke techniek heb jij?
Groenewegen: “Géén. Bij mij is het gewoon zo hard mogelijk trappen (lacht).”
Van jou komt de beroemde uitspraak: ‘Podium of jodium!’ Ben je zo roekeloos?
Groenewegen: “Als je remt, kun je je spurt vergeten, dan zit je meteen in een verloren positie. Maar ik ga altijd voor het podium, en dan gok je: alles of niks. En als je dan valt, lik je je wonden.”
Ewan: “Soms rijd je naast elkaar, speel je poker en wacht je af wie het eerst remt. Ik zal alleen remmen als ik zeker weet dat ik ga crashen.”
Houden jullie van het gevaar?
Ewan: “Nee, maar ik heb aanvaard dat vallen erbij hoort. Als je wilt winnen, zit er niks anders op. Als een sprinter bang wordt en in de remmen knijpt, is zijn carrière over. Je ziet het vaak bij oudere sprinters, maar ik vrees dat niemand eraan ontsnapt en dat het mij op een dag ook overkomt.”
Groenewegen: “Bang ben ik nooit, ook al is een massasprint altijd een gekkenhuis. Achteraf zie je op de beelden dat het allemaal best risicovol was. Dat je net door een gaatje ging, terwijl die renner de deur aan het dichtdoen was. Maar volgende keer doe je het gewoon opnieuw. We blijven die risico’s nemen.”
Begrijp je het als een spurter zijn zelfvertrouwen verliest? Of, zoals Marcel Kittel, bezwijkt onder de druk?
Ewan: “Met zelfvertrouwen sprint je 20 procent beter. Daarom moet je geregeld winnen. Vorig jaar won ik maar drie koersen en begon ik alles te overdenken. Dat is verkeerd: je moet het op instinct blijven doen.”
Groenewegen: “Ik voel nooit de druk. Het is niet omdat mijn ploeg de hele dag op kop heeft gereden, dat ik denk: ik móét vandaag winnen. Als het niet lukt, ben ik verschrikkelijk chagrijnig en irritant, maar mijn wereld vergaat niet.”
Plaats voor wout
Het wordt haast vergeten dat de alfamannetjes die jullie zijn ook verschrikkelijk hard trainen. Tot brakens toe.
Groenewegen: “Dat is niet grappig, hoor. Het zijn vreselijke trainingen. Vooraf weet je: zo meteen ga ik over mijn nek. Ik trek zes keer na elkaar een sprint op een brug over de autostrade, en ga dan zo diep dat alles eruit komt. Daarna ben ik helemaal uitgeblust en kan ik alleen nog op mijn bed liggen met een washandje op mijn hoofd. Ik zit liever zeven uur op de fiets dan die training af te werken. Maar ik besef op zo’n moment ook: dankzij die pijn zal ik straks winnen.”
Ewan: “Sprinters kunnen dieper gaan dan om het even wie. We push ourselves to the next level. Meer dan klassementsrenners: zij kunnen geen melkzuur opbouwen in hun spieren zoals wij dat kunnen. En dus ook niet zoveel pijn verdragen.”
Hoe voelt het om in die next level te zijn?
Ewan: “Extreem pijnlijk. Ik ga zodanig over mijn grens op training dat ik daarna niet meer op mijn benen kan staan. Dat lukt me gewoon niet meer.”
Dylan, van je trainer en ploegleider Merijn Zeeman mag je zelfs niet klimmen.
Groenewegen: “Nee, ik moet focussen op mijn sprint. Ik ben net terug van een hoogtestage in de Sierra Nevada. Ik heb de hele dag gefietst op een atletiekbaantje. ‘Daar is het vlak, ga daar maar rondjes rijden,’ zeiden ze. Leuk.”
Toch niet de hele tijd?
Groenewegen: “Jawel. Je wordt er helemaal tureluurs van. Maar zo gek is het toch niet? Mijn ploegmaat Steven Kruijswijk is klassementsrenner, en die moet toch ook niet de hele dag sprintjes trekken? Ieder zijn specialiteit. En zeggen dat ik het best wel gaaf vind om cols te beklimmen.”
Ben je blij dat je een sprinter bent?
Ewan: “Ik hou er enorm van, vooral van de adrenaline tijdens die laatste kilometers. Ik ben liever een sprinter dan een klimmer. Wat gezien mijn lengte best had gekund.”
Groenewegen: “Ik keek van jongs af aan al liever naar sprintetappes dan naar bergritten. In een sprint kan zoveel gebeuren. Je moet de schoonheid ervan inzien: positie kiezen, de juiste beslissingen nemen met een snelheid van 70 à 80 kilometer per uur. Het is millimeterwerk, niet normaal.”
Waar zit Wout van Aert in je sprinttrein?
Groenewegen: “Hij wordt de vijfde man. Hij is een sterke renner, maar in de Tour heeft hij nog geen ervaring.”
Was je onder de indruk toen je hem zag sprinten in de Dauphiné?
Groenewegen: “Ja, maar ik had hem in de Sierra Nevada al hard omhoog zien rijden, naast Kruijswijk. Sterke mens.”
Mag hij zelf meesprinten voor de zege?
Groenewegen (stellig) “Nee. In de vlakke ritten is alles voor mij. Er komen nog lastige aankomsten, waar hij zijn ding mag doen.”
Je eist volledig kopmanschap.
Groenewegen: “Ja, dat mag ik wel. Ik heb laten zien dat ik Touretappes kan winnen.”
Wat kan er voor jullie in de sprint, en wat niet?
Groenewegen: “De handen moeten aan het stuur. Een schouderduwtje mag van mij wel. Een zetje van: ‘Hey, ik ben er.’ Ik vind van mezelf dat ik niet de waaghals uithang, maar als je de deur kunt dichtdoen, moet je dat zeker doen. Zolang het ongevaarlijk blijft.”
Ewan: “Ik laat me nooit doen, ik vecht voor mijn plaats.”
In de Tour Down Under werd je gediskwalificeerd omdat je Jasper Philipsen enkele kopstoten gaf, terwijl jullie om het wiel van Sagan vochten.
Ewan: “De jury oordeelde verkeerd. Ik zat in het wiel van Sagan en Philipsen probeerde me uit mijn positie te kwakken. Dát was niet oké. Mijn reactie leek gevaarlijk, maar dat was ze niet. Met je hoofd een duwtje geven is nog het veiligst om te doen. Ze zouden het beter toelaten: het zou de sprint nog spectaculairder maken.
“Tegen de tijd dat ik met wielrennen ben gestopt, zullen ze zoveel regels hebben ingevoerd dat het te saai wordt om nog te kijken. Zo’n kopstoot maakt deel uit van de koers, verander dat toch niet. Ik zie veel ergere dingen als er waaiers worden gevormd, alleen staan daar niet zoveel camera’s op.”
Wat vonden jullie van de beruchte sprint tussen Cavendish en Sagan, twee jaar geleden, waar Sagan de deur dichtdeed en Cavendish zwaar ten val kwam?
Groenewegen: “Het was een samenloop van omstandigheden, je kunt het geen van de twee kwalijk nemen.”
Ewan: “Het instinct van de sprinter kwam boven: Cav wist dat het gat heel klein was, en dat het slecht kon aflopen. Maar hij deed het toch, omdat het sterker is dan hemzelf. Het zag er veel erger uit op televisie. Ze hadden Sagan nooit uit de koers mogen zetten.
“Misschien is het beter zo’n oordeel over te laten aan een ex-sprinter, de meeste juryleden hebben nooit gekoerst.”
Hoe zijn de verhoudingen onderling tussen de sprinters?
Ewan: “We sturen niet elke dag berichten, maar er is waardering. Dat tekent misschien de nieuwe generatie. Terwijl de ouderen altijd zeggen dat we geen respect meer tonen. Grappig om dat van hen te horen: je zag hen vroeger op elkaars gezicht slaan.”
Groenewegen: “Sprinters zijn allemaal mannetjes, en als je die samenzet, gaat het er hevig aan toe. Maar er is veel respect, hoor.”
Ook voor Nacer Bouhanni? Hij durft weleens klappen uit te delen.
Ewan (haalt schouders op): “Hij heeft niet de beste reputatie, maar ik heb al lang niet meer tegen hem gesprint. Hij hoort niet meer bij de top.”
Groenewegen: “Er zijn veel kleurrijke figuren, dat maakt het allemaal zo mooi. Maar ik laat liever mijn benen spreken.”
In interviews met Cavendish mocht je vroeger de naam Kittel niet uitspreken, of hij beet je neus af. Volgens Marc Sergeant ben jij, anders dan het cliché wil, helemaal niet impulsief en heetgebakerd.
Ewan: “In de sprint ben ik agressief, maar daarbuiten ben ik kalm. Als je de hele tijd gestresseerd rondloopt, maak je je ploegmaten ook nerveus. Dan ben je geen goede kopman.”
Groenewegen: “Je moet als leider van de ploeg vertrouwen uitstralen. En achteraf je ploegmaats bedanken voor hun aandeel in je overwinning.”
Hoe doe je dat?
Groenewegen: “Vorig jaar heb ik de jongens van mijn sprinttrein na het seizoen allemaal een Rocket-espresso-apparaat gegeven (zo’n machine kost al snel 2.000 euro, red.).”
Heb je graag dat het om jou draait?
Groenewegen: “Als kopman wil je dat je in het centrum staat. Dus, ja.”
Zijn jullie ijdel?
Groenewegen: “Ja, zeker als je vergelijkt met klassementsrenners, die zijn niet zoveel bezig met hun uiterlijk.”
Ewan: “Zij kunnen niet goed switchen tussen een normaal leven en het wielrennen. Een sprinter kan van het leven genieten. Daarom houden we misschien meer van de glamour en de glitter.”
Biertje in de winter
Dylan, je hebt de schaapjes al op het droge. Je hebt net een nieuw huis gekocht.
Groenewegen: “Ja, mijn leven zit op de rit. Ik zit lekker in mijn vel, en ik heb zin om te knallen. Mijn vriendin wilde een grote tuin, en daarom hebben we een huis gekocht in de Vinkeveense Plassen, op 10 kilometer van Amsterdam. Niet te ver van mijn ouders.”
Was het mondaine Monaco met zijn glitter niks voor jou, of ben je honkvast?
Groenewegen: “We hebben er wel over nagedacht, maar in Monaco zouden we ongelukkig worden: ik ben een familiemens. Ik vind het fijn om mensen die ik ken om me heen te hebben. En eropuit trekken met mijn vader, achter zijn scooter.”
Langzaam overstijg je het arbeidersgezin uit de Amsterdamse volksbuurt.
Groenewegen: “Ja, mijn ouders hameren er wel op: ga niet gek doen, blijf gewoon.”
Is dat nodig?
Groenewegen: “Nee, maar het blijven wel je ouders. Als ik iets nieuws wil kopen, zeggen ze: ‘Zou je dat wel doen?’”
Wat is het laatste cadeau dat je jezelf hebt gegeven?
Groenewegen: “Een Rolex. Na Parijs-Nice en de Vierdaagse van Duinkerken. Ik doe er veel voor, en als ik dan vijf ritten win, vind ik het belangrijk om mezelf te belonen.”
Caleb, jij wilde absoluut een gezin stichten. Het leven is meer dan koers.
Ewan: “Wielrennen is een bubbel. In het wereldje gaat het alleen maar over de koers, van ’s morgens in de teambus tot ’s avonds in het hotel. Ik wil wanneer ik naar huis ga de knop kunnen omdraaien. Anders hou ik het geen 15 jaar vol. Het leven moet in balans zijn, ik heb nog andere interesses.”
Groenewegen: “Ik heb een sloepje en ga varen om tot rust te komen. Soms met mijn vriendin, maar ik vind het wel lekker om alleen te zijn. Gewoon wat ontspannen in dat bootje, en om me heen kijken. Ik heb het nodig om mijn hoofd weer vrij te maken. Het bootje ligt aan mijn huis: dat is altijd een droom geweest. Leuk dat ik die kan realiseren.”
En zo vroeg in je carrière al. Moet je jezelf nooit in de arm knijpen?
Groenewegen: “Mijn vriendin doet dat: ‘Toch knap wat je al gedaan hebt.’ Op zo’n moment sta ik er misschien even bij stil, maar nooit lang: ik hol mezelf achterna, naar de volgende wedstrijd.
“Mijn ouders zeggen altijd dat ik van elke gewonnen koers, klein of groot, moet genieten. Uitspattingen heb ik niet nodig, behalve eens een biertje drinken met vrienden in de winter. Een carrière duurt vijftien jaar: het moet nu gebeuren.”
Hoe groot is jouw eerzucht?
Groenewegen: “Groot, ik wil altijd maar meer. En daar moet ook alles voor wijken. Thuis verwacht ik ook dat ze alles voor me doen, zodat ik op de best mogelijke manier tot een topprestatie kan komen. Ik geef het maximale van mezelf, ik eis dat de rest dat ook doet.”
Bedoel je je vriendin?
Groenewegen: “De ploeg, mijn vriendin. Ik verwacht dat thuis de yoghurt klaarstaat op tafel als ik die nodig heb. Zulke dingen vind ik belangrijk. Als we op vakantie gaan, mag zij kiezen waar we heen gaan. Dan is het haar tijd. Maar tijdens het seizoen, zeker voor de Tour, moet alles wijken.”
Ewan: “Het is belangrijk dat je vrouw dit beroep begrijpt, anders dreigt ze gek te worden. We hebben net een dochtertje gekregen, Lily, ze is zes weken te vroeg geboren. Maar straks ben ik voor de Tour weer een dikke maand weg.
“Sinds ik vader ben, besef ik pas hoe het voor mijn ouders geweest moet zijn, toen ze me loslieten en me in Europa mijn dromen lieten najagen.”
Waarom doen jullie het?
Groenewegen: “Omdat ik zo graag win: dat geeft me een goed gevoel. Ik had het als kind op school ook al. De boosheid na een nederlaag is net een vlammetje dat ik brandend moet houden. Maar het is niet zo dat ik mijn ouders trots wil maken of zo. Nee, ik fiets voor mezelf.”
Ewan: “Mijn doel is ritten winnen, in de Giro, de Tour of waar dan ook. Ik wil excelleren. Als het niet meer lukt in het wielrennen, stop ik ermee. En dan zoek ik iets anders waarin ik succesvol kan zijn. Ook al heb ik financieel alles op orde, dat zal niet volstaan om me thuis te houden. Waarom? Omdat ik nu eenmaal zo ben.”
©Humo