InterviewArthur Theate
Arthur Theate: ‘Ik ben ongelooflijk gelukkig geweest in Oostende’
Het kan verkeren. Twee jaar geleden was Arthur Theate bijna voetballer af. ‘Niet goed genoeg voor eerste klasse,’ oordeelde Standard Luik. De verdediger begon al voorzichtig na te denken over een job in de bouw. Maar kijk, KV Oostende redde Theate van de vergetelheid, en vandaag schittert hij bij het Italiaanse Bologna én de Rode Duivels.
Hoe kijk je terug op je eerste seizoen in Italië?
“Het is een prachtig jaar geweest. Voetballend was het een grote uitdaging: in Italië gaat alles nog een tikje sneller. Ik ben gegroeid, ook als mens: verhuizen, alleen wonen, een nieuwe taal leren. Het gaat snel, maar ik weet zeker dat ik tot nóg mooiere dingen in staat ben.”
Je vertrok naar Bologna na amper één seizoen op het hoogste niveau. Was je niet bang dat die transfer te vroeg kwam?
“Nee, mijn vertrek uit Oostende was gepland. Alles was ook doorgesproken met de club. Mijn enige wens was om de voorbereiding op het nieuwe seizoen bij mijn nieuwe club te kunnen meemaken. Dat is niet gelukt. Het was best frustrerend dat ik nog met Oostende aan het seizoen moest beginnen. Uiteindelijk heb ik nog drie wedstrijden gespeeld. Uitgerekend tegen Standard pakte ik een rode kaart, in mijn laatste wedstrijd in België, terwijl mijn hele familie in de tribune zat (lacht).
“Na die wedstrijd kregen we drie dagen vrij. Ik zou bij mijn ouders in Luik blijven. Maar toen belde Patrick (De Vlamynck, zijn makelaar, red.). ‘Maak je klaar, vanavond stappen we op het vliegtuig.’ Mijn voetbalschoenen lagen nog in Oostende, ik had geen kleren, geen koffer. Ik heb mijn medische testen afgelegd in Bologna, ben teruggekeerd om m’n spullen op te halen en ben weer vertrokken. Het was 28 augustus, twee dagen voor het einde van de transferperiode.”
Bij Bologna waren ze ondertussen ingespeeld. Het duurde even voor je in de ploeg kwam.
(knikt) “Tot mijn invalbeurt in San Siro tegen Inter Milaan. We verloren met 6-1, maar in de tien minuten die ik speelde, scoorde ik wel ons enige doelpunt. Een onvergetelijk moment.”
Je vierde het als betrof het de gelijkmaker in de Champions League-finale, zo blij was je. Dat is je niet in dank afgenomen.
“Mensen oordelen vaak zonder dat ze weten wat er echt speelt. Ik vierde niet dat ene doelpunt, maar twintig jaar van hard werken. Mijn ouders zaten in het stadion, voor hén deed ik het: zij hebben zoveel voor mij gedaan. Ik voelde ook ontlading omdat ik de juiste keuze had gemaakt, omdat ik de moed had gehad om België achter te laten.
“Natuurlijk was ik net zo ontgoocheld door de nederlaag als mijn ploegmaats. Niemand verliest graag met 6-1. Gelukkig hebben de supporters snel ontdekt wie ik echt ben. Ik begrijp hun verwarring, maar ik heb geen spijt. Scoren in San Siro, op 21-jarige leeftijd, in mijn eerste wedstrijd in de Serie A: waarom zou ik met mijn kop tussen de schouders naar de middencirkel teruglopen?
“Ook mijn doelpunt tegen Lazio, twee weken later, vergeet ik nooit. Mijn eerste keer aan de aftrap. Ik maakte het tweede doelpunt en gaf een assist.”
De volgende dag fotoshopte een krant een kroon op je hoofd en doopte je koning Arthur.
“Ach, vandaag ben je koning, morgen kop van Jut. Ik heb er eens hard om moeten lachen. Koning Arthur na één wedstrijd, veel gekker moet het niet worden. Over tien jaar, ja, dan zal ik me er misschien gevleid door voelen.”
Plots ging het snel. Roberto Martínez nam je mee naar de Final Four van de Nations League.
“Tijdens de wedstrijd tegen Italië, voor de derde plaats, stond ik klaar om in te vallen. Maar net toen maakte Charles (De Ketelaere, red.) de 2-1, en veranderde Martínez van idee. Maar dat ik daar vanaf de eerste rij zomaar getuige mocht zijn van wedstrijden tegen landen als Frankrijk en Italië, dat was zo groots!”
Met Bologna speelde je nadien nog een beslissende rol in de Italiaanse titelstrijd. Jullie hielden de latere kampioen AC Milan op een gelijkspel, Inter ging zelfs voor de bijl.
“Tegen Milan was San Siro uitverkocht: het grootste stadion van Italië, een heksenketel met 70.000 tifosi! De opwinding die daar van de tribunes rolt, is enorm. Je voelt ze tot op het veld, het is onmogelijk om er onbewogen bij te blijven. Milan kon die dag al kampioen worden. Maar we hielden stand. Het bleef 0-0, tegen spitsen als Ibrahimovic, Giroud en Leão.
“Enkele weken later ontvingen we Inter. Na drie minuten al kwamen we op achterstand en ging iedereen ervan uit dat we een vogel voor de kat waren. Niet dus, we wonnen met 2-1.”
La Gazzetta dello Sport gaf je een 7. Zo gul zijn ze daar niet gauw.
“Ach, uiteindelijk is dat maar de mening van één journalist (lacht). Ik was veel liever wat hoger geëindigd met Bologna. Onze resultaten tegen de grote ploegen waren goed. Het is vooral tegen de kleinere ploegen dat we het te vaak hebben laten afweten. Jammer.”
Toch mag je tevreden zijn: je stond in het elftal met de beste verdedigers van het afgelopen seizoen. En dat in het land dat het verdedigen tot kunst heeft verheven.
“Heel fijn. Maar alles kan beter: de volgende keer wil ik tussen de beste víjf verdedigers staan (lacht). Dat verdedigen een kunstvorm is in Italië, ervaar ik elke dag aan den lijve. Het is zó anders, zoveel moeilijker. Jullie hebben geen idee. Vaak hangt een doelpunt af van slechts één centimetertje meer naar links of rechts.
“Nu, ik voel me niet gauw onwennig in een nieuwe omgeving. Dat komt omdat al mijn aandacht maar naar één ding gaat: het voetbal. Stelt de stad van mijn nieuwe club niks voor, of moet ik op een klein kamertje wonen? Je m’en fous! Al van kleins af aan heb ik alleen maar oog voor het spelletje. Dat Oostende aan zee ligt? Boeit me niet. Misschien dat ik er anders over zal denken als ik 35 ben. Dat gezegd zijnde: Bologna is een prachtige stad (lacht).”
Als 11-jarig jongetje trok je naar Racing Genk. Ook al een beetje het buitenland, voor een Luikenaar.
(lacht) “Ik sprak geen woord Nederlands, kon niet eens goeiedag zeggen. Elke dag reed mijn vader me na schooltijd naar Genk, of pikte een busje van de club me op. Ook al was ik er de enige Waal, die jaren in Genk koester ik als de mooiste uit mijn jeugd. Ik ben er als een broer in de armen gesloten. Vooral mijn coach Tom Custers is toen een grote hulp geweest.”
Wie zo jong naar Genk mag, is een talent.
“Laat ons het erop houden dat ik kwaliteiten had. Dat moet wel, anders zat ik hier nu niet. Maar een talent? Nee, dat ben ik nooit geweest. Kevin, Eden, Romelu: dát zijn talenten. Ik heb het altijd meer van het harde werk moeten hebben.
“Trouwens, ik was nog een aanvaller toen, een echte nummer 9. Tot ze een andere spits aantrokken, iemand die wat groter en sterker was. Ik was nog erg klein, pas op mijn 15de heb ik een groeispurt gekregen. Door die nieuwe jongen – geen idee of hij vandaag nog voetbalt – verhuisde ik naar de flank. Toen we tegen Standard moesten spelen, waar een razendsnelle rechtsbuiten rondliep, hebben ze me op de linksachter gezet om hem af te stoppen. Kennelijk tot ieders tevredenheid, want ik ben er blijven staan.”
Was het makkelijk om je daarbij neer te leggen?
“Als kind dat in de tuin voetbalt, draait het maar om één ding: doelpunten maken. Tackelen? Doe je niet. Elk jongetje droomt ervan spits te zijn. Alleen is het niet voor iedereen weggelegd. Daar moet je je bij neerleggen.”
Menig doelpunt heb je met een salto gevierd.
“Tot ze een verdediger van me maakten en het gedaan was met scoren (lacht). Ach, ik vond het leuk, die salto’s. Ik zou het nog altijd kunnen, maar ik doe het niet meer. Te gevaarlijk.”
Na drie seizoenen verliet je Genk en begon een vreemde periode van aantrekken en afstoten tussen jou, Genk en Standard.
“Toen ik 14 was, kwam ik bij een slechte trainer terecht. Ik voelde me helemaal niet goed bij hem. Daar kwam bij dat ze me thuis misten en de autoritten lang en vermoeiend waren. Vaak was ik pas om negen uur ’s avonds thuis, en dan moest ik nog aan mijn huiswerk beginnen. Daarom heb ik niet getwijfeld toen Standard zich meldde. Het was vlak bij de deur.
“Op het eind van het derde jaar sprak Koen Daerden (technisch directeur van de Genkse jeugdacademie, red.) mijn vader aan na een interland met de U17: ‘Zou Arthur niet willen terugkomen naar Genk?’ Daar had ik wel oren naar. Ik heb er mijn eerste profcontract getekend, werd kampioen met de beloften en won de beker. Ik voelde me klaar voor het grote werk. Zeker toen Felice Mazzù Philippe Clement opvolgde als hoofdcoach: ik werkte de hele voorbereiding onder zijn leiding af. Maar toen het serieuze werk eraan kwam, besloot hij om me niet bij de A-kern te houden. Toen wilde ik weg.
“Standard heeft me toen teruggehaald. Ik zou er de derde linksachter in de pikorde worden, en als Sébastien Pocognoli vertrok zelfs de tweede. Helaas, die belofte zijn ze niet nagekomen. Zo zat ik vast bij de beloften. Tot ik uiteindelijk de boodschap kreeg dat ik weg mocht.”
In volle coronapandemie.
“Ik had nog een jaar contract, maar stond door de crisis al op tijdelijke werkloosheid. Eigenlijk was ik al geen voetballer meer.”
Begreep je de beslissing van Standard?
“Niet echt, nee. Volgens hen had ik niet de kwaliteiten om ooit in eerste klasse te spelen. Daar was ik het uiteraard niet mee eens. En ik had gelijk, als je ziet waar ik nu sta. Het had slecht kunnen aflopen, maar het is anders uitgedraaid: misschien wel doordat ik mentaal altijd sterk ben geweest. Ik zei tegen mezelf: ‘Het is níét voorbij, hier stopt het níét.’ Ik ben meteen als een gek in m’n eentje beginnen te trainen.”
Je zelfvertrouwen was niet aangetast?
(schudt het hoofd) “Nee, op twijfel zal je me niet gauw betrappen. Nu, ik stel mezelf wél voortdurend ter discussie. Ook als het goed gaat, zoals nu. Maar aan mijn intrinsieke kwaliteiten heb ik nooit getwijfeld. Ik was alleen niet zeker meer of ik mijn droom om profvoetballer te worden nog zou kunnen waarmaken. Ik had het in mij, maar zat zonder club en besefte dat het moeilijk zou worden.”
Klopt het dat je op het punt hebt gestaan een job in de bouw aan te nemen?
“Zo concreet was het niet. Maar ik besefte heel goed dat ik zou moeten gaan werken. Dat was ook wat mijn papa me inprentte, en ik zou er heus mijn neus niet voor hebben opgehaald. Mijn moeder, mijn vader, mijn oudste zus: ze hebben allemaal een gewone job. Waarom ik dan niet?
“Toen belde mijn makelaar: ‘We gaan naar Oostende!’ Een club in volle wederopbouw, die zo goed als zonder spelers zat en pas was overgenomen door Amerikanen. Niet meteen de stabielste omgeving, maar ik móést gaan, want het was de laatste kans om mijn droom waar te maken. Maar al op de eerste dag lieten ze nog een andere linksachter een contract tekenen. Ik vreesde een nieuw Standard-scenario en belde Patrick: ‘Dit heeft geen zin, ik wil hier weg!’ Hij vroeg me om nog even vol te houden. ’s Anderendaags speelden we een wedstrijdje op training. Alexander Blessin, de coach, zette me in een driemansdefensie. Dat pakte goed uit: ik ben nooit meer uit de ploeg verdwenen.”
Blessin heeft je carrière gered, of is dat overdreven?
“Helemaal niet. Zonder Blessin en voorzitter Gauthier Ganaye zou ik hier nu niet zitten. Iedereen voorspelde dat Oostende zou degraderen. Maar kijk, we werden mooi vijfde. Ik ben ongelooflijk gelukkig geweest in Oostende.”
Een half jaar na jou vertrok ook Blessin naar de Serie A, waar hij trainer werd van Genoa. Hoor je hem nog?
(knikt) “Vaak, ja. Op de laatste speeldag speelden we met Bologna tegen Genoa. Wij wonnen, waardoor zij degradeerden. Heel jammer. Achteraf hebben we wat gepraat. En toen ik onlangs jarig was, heeft hij me gebeld. De dag erna was het zijn verjaardag: toen heb ik hem gebeld. Als ik met een probleem zit, hoef ik de telefoon maar te nemen. Hij is als een vader voor mij.
“Ik heb me altijd begrepen gevoeld door Blessin. Uiteraard maakte ik fouten. Andere coaches zouden me hebben vervangen door een meer ervaren speler. Hij niet. De filosofie van de club, de stijl van Blessin, mijn eigen speelstijl: alles viel mooi samen. We gunden de tegenstander de bal, maar jaagden hem dan meteen op. We grepen hem naar de keel en gaven hem niet eens de tijd om naar adem te happen. Het was voetbal naar mijn hart. Bij de nationale ploeg geeft de bondscoach andere opdrachten, en ook in Italië wordt heel anders gevoetbald. Mocht ik daar spelen zoals bij Oostende, ze maakten me direct een kopje kleiner (lacht).”
Hoe is het voetbal in je leven gekomen?
“Mijn papa heeft altijd gevoetbald. Redelijk goed zelfs: hij heeft net niet het eerste elftal van Club Luik gehaald. Ook mijn beide grootvaders hebben op lager niveau gespeeld, en één van hen is ook trainer geweest. Voetbal heeft altijd in mijn bloed gezeten, er is niks anders in mijn leven. Mijn ouders hebben mij en mijn zussen altijd alle kansen gegeven. Alleen op school liep het niet van een leien dakje. Ik dacht maar aan één ding: ‘Straks mag ik gaan voetballen!’ Dat ik er niet alles heb uitgehaald op school, beschouw ik nog altijd als een nederlaag. Niet vanwege het diploma, dat kan me weinig schelen. Maar ik hou er niet van om aan iets te beginnen en dan niet alles te geven wat in mij zit.»
Wat is je vroegste voetbalherinnering?
“Het WK van 2006. Ik herinner me dat ik samen met mijn papa naar de finale keek: Frankrijk — Italië, met de beruchte kopstoot van Zinédine Zidane. Niet dat ik me die nog goed voor de geest kan halen, het is vooral de verbijstering van mijn papa die ik me herinner. Het WK vier jaar later in Zuid-Afrika is het eerste dat ik van begin tot eind heb gevolgd. Spanje werd wereldkampioen, Carles Puyol was mijn idool. Niet de meest verfijnde speler, maar wel iemand die zich altijd gaf voor de ploeg en nooit klaagde. Zo’n mentaliteit, daar hou ik wel van.»
Ook je krullen doen aan Puyol denken.
“Met dat verschil dat hij ze los liet hangen. Ik niet: het zou me te veel hinderen. En het zou veel te warm zijn ook, je wil niet weten hoe weelderig m’n haardos is. Mijn ploegmaats kunnen zich er wel iets bij voorstellen, van onder de douche (lacht).”
Het is die look ook die van jou een opvallende verschijning maakt.
(knikt) “Daar ben ik me van bewust. Maar het is geen pose. En het is niet omdat ik er anders uitzie, dat ik me ook anders voel. Vraag het aan Axel (Witsel, red.) of Marouane (Fellaini, red.): met zulke krullen zul je altijd sneller opgemerkt worden. Nu, mijn mama is kapster. Op een dag zal ik haar misschien vragen ze af te knippen.”
Wat herinner je nog van je eerste ontmoeting met Roberto Martínez?
“Ik zat nog bij de Belgische U18 toen ik samen met Loïs Openda naar het restaurant slenterde. Daar zat hij, samen met Thierry Henry. Hij wenkte ons: ‘Noem eens vijf spelers die zowel bij PSG als Real Madrid hebben gespeeld.’ Er viel er ons niet één naam te binnen, zo overweldigd waren we door de aanblik van Roberto Martínez en Thierry Henry. Of toch, één: Di María. Erg, hè? Hij heeft ze toen allemaal opgesomd: díé, díé en díé! Natuurlijk kenden wij ze ook allemaal, we konden alleen niet helder meer denken (lacht).”
In november speelde je je eerste interland voor de Rode Duivels: tegen Wales, de laatste kwalificatiewedstrijd voor het WK in Qatar.
“Dat ik mocht spelen, vervulde me met trots. Die wedstrijd is het absolute hoogtepunt van mijn carrière.”
Je speelde complexloos.
“Het is wie ik ben. Nooit bang om een fout te maken. Gewoon het veld op stappen en spelen. Het is maar een voetbalmatch, toch?”
VTM-commentator Gilles De Bilde vroeg je na die interland of je had gevoeld dat je het niveau zou aankunnen. Over het antwoord hoefde je niet na te denken: ‘Já!’
“Waarom zou ik nee zeggen? Mocht ik twijfelen aan mijn kunnen, heb ik niets te zoeken bij de Rode Duivels. Wat niet wegneemt dat ik nog veel te leren heb. Ik moet nog hard werken en beter worden. Bij de nationale ploeg, tussen al die spelers van wereldklasse, leer ik elke dag bij.”
Het nationale elftal staat voor een generatiewissel. Jij bent één van de spelers die voor de opvolging zal moeten zorgen, misschien al in Qatar.
“Op dit ogenblik beleef ik mijn droom – ik hoop dat hij blijft duren. Natuurlijk hoop ik erbij te zijn in Qatar. Voorlopig staan de sterren gunstig. Ik probeer mezelf steeds voor te houden dat ik de keuze niet aan de coach mag overlaten. Dat ik er zélf moet voor zorgen dat hij niet om me heen kan.
“Zo’n generatiewissel verloopt altijd geleidelijk. Mochten we de fakkel moeten overnemen terwijl onze voorgangers allemaal al weg zijn, zou dat bijzonder moeilijk zijn. Voor mij is het belangrijk dat Jan Vertonghen er nog is. Hij wéét wat de coach van ons verlangt, en dus is het belangrijk dat ik daar met hem over kan praten. Zelfs Romelu heeft me al aanwijzingen gegeven.”
Steek je weleens een denkbeeldige middelvinger op naar Standard en al die andere clubs die je niet goed genoeg vonden?
(schudt het hoofd) “Ik voel geen enkele haat, tegenover wie dan ook. Integendeel, ik zeg dank u! Door al die afwijzingen sta ik nu waar ik sta. Weet je, het leven is nooit een rechte lijn. Soms leidt de weg naar beneden, soms naar boven. Op zo’n punt bevind ik me nu. Maar ik weet zeker dat het op een dag weer minder zal gaan. Dan is het goed dat ik het al eens heb meegemaakt. Wie alleen maar voorspoed heeft gekend, krijgt het moeilijk als hij met tegenslag te maken krijgt.”
Knijp je je soms in de arm?
“Ach, nee. Op den duur wordt het allemaal normaal, ook al is het dat misschien niet. Een beetje zoals in het echte leven: je rijdt met een Peugeot en bent gelukkig. Tot je een Volkswagen ziet en liever zo’n auto wil. Dat duurt dan weer zolang tot je je zinnen op een Audi zet. In het voetbal is het precies zo: zodra je iets bereikt hebt, verlang je al naar het volgende. Eigenlijk zijn we nooit tevreden.”
Voetballers en auto’s, ik had het kunnen weten.
(lacht) “Ik heb twee passies: voetbal en autosport. J’adore les voitures. Ik ben geen verzamelaar, maar weet graag hoe alles werkt en wat er onder de motorkap schuilt. Toch iets wat ik heb overgehouden aan mijn studies mechanica (lacht). De hele dag door zit ik naar wagens te kijken. Zeg nu, is er iets boeiender dan de formule 1?”
Euh…
“Ga weg! Heb je de Grote Prijs van Monaco gezien? Ferrari deed het uitstekend, tot het zijn beide wagens binnenriep voor een bandenwissel. Door een miscommunicatie verloor Charles Leclerc tien seconden én de zege. Niet de techniek, maar een menselijke fout besliste over winst en verlies. Zo zie je maar: ook in de formule 1 draait het uiteindelijk om mensen.”
In november begint het WK in Qatar. Zul je ook dan nog bij Bologna spelen?
“Dat weet ik niet. Mijn contract loopt nog vier jaar door, ik zit goed bij Bologna. En speelgelegenheid is zeker een belangrijke factor om rekening mee te houden richting het WK. Maar wat er zal gebeuren? Ik weet het niet. Mij zul je in ieder geval niet horen zeggen: ‘Ik blijf bij Bologna’, om dan twee weken later te vertrekken.”
Dat klinkt erg wijs voor een 22-jarige.
(lacht) “Dat dank ik aan mijn opvoeding. Wie succes heeft, heeft veel vrienden. Heb je ’t moeilijk, zie je niemand meer. Mijn papa heeft me nooit opgehemeld, maar me altijd op het hart gedrukt: ‘Wat er ook gebeurt, ik zal er altijd zijn.’ En voor de rest heeft hij mij ingeprent dat ik altijd mijn eigen pad moet volgen. Dat doe ik. Ik zie wel waar het me brengt.”