Interview
Adrie & Mathieu van der Poel: ‘Van verdriet ga je niet harder fietsen, maar van geluk wél’
Mathieu van der Poel begon het nieuwe jaar zoals hij het vorige was geëindigd: door de tegenstand op te rollen. En wanneer het slijk van het veld dit voorjaar plaatsmaakt voor de kasseien van de Kwaremont, is hij vast van plan hetzelfde te doen. Een gesprek met vader Adrie (60) en zoon Mathieu (24) over alleen gaan wonen, tuinieren en wielergeschiedenis schrijven. ‘Ja, ik kan proberen om de records van Sven Nys te breken, maar ik win liever de Ronde van Vlaanderen.’
De crossfiets die bij Adrie thuis in Kapellen onder het afdak staat te fonkelen, kan maar van één persoon zijn. De regenboogkleuren verraden de eigenaar, die er zelf nog niet is. Na zijn succesvolle voorjaar verliet Mathieu van der Poel zijn ouderlijk huis om in het nabij gelegen ’s-Gravenwezel te gaan samenwonen met zijn vriendin Roxanne. Een kwartier later staat zijn Porsche Panamera GTS met nummerplaat ‘MVDP 1’ op de oprit en schiet Mathieu de keuken in om twee croque-monsieurs te maken.
In hoeverre is dit nog thuis?
Mathieu: “Het voelt nog steeds als thuis. Ik kom hier sowieso één keer per week voor mijn crosstraining.”
Wat had meer impact: het huis uit gaan of de Amstel Gold Race winnen?
Mathieu: “Alleen gaan wonen. De Amstel is een beetje wat ik al gewend was. Misschien iets groter allemaal, maar je weet wel min of meer wat er op je zal afkomen. Alleen gaan wonen was een grote stap, maar alles is goed verlopen.”
Wat is er veranderd?
Mathieu: “Dat ik mijn fiets nu zelf moet poetsen. Maar gelukkig heb ik die drang van mijn vader meegekregen – een vuile fiets wegzetten is ons ding niet.”
Je vertelde eerder dat je weinig doet in het huishouden.
Mathieu: “Het begint een beetje te veranderen. Mijn koerskleren was ik zelf. Dat is een kleine moeite: je gooit ze in de wasmachine, doet er een blokje bij en klaar.
“Ik kook ook af en toe, maar voor de rest doet mijn vriendin alles. Ik ben soms wel egoïstisch, dat móét je zijn als sportman. Ik zal makkelijk al eens iets afzeggen als ik geen zin heb, met het excuus dat ik in de zetel moet blijven liggen.”
Mis jij hem, Adrie?
Adrie: “Het is wel een stuk rustiger. Hij bracht leven in de brouwerij. David is anders. Het is even wennen – al was hij de laatste twee jaar met zijn drukke programma al niet zo vaak meer thuis. Maar we proberen op zondagavond nog altijd iets leuks te doen.
“Bepaalde dingen veranderen niet. Ik zie echt nog wel of hij goed rijdt of niet. Maar als je hem constant bij je hebt, kun je op basis van zijn manier van doen al inschatten wat het zal geven. Of hij fris thuiskomt nadat hij hard getraind heeft, bijvoorbeeld. Nu, ik pak hem nog weleens mee achter de brommer en dan zie ik rap hoe het zit.”
Vader en zoon Van der Poel geven niet zomaar hun gevoelens prijs. Ze zijn doeners, geen praters. Tuinieren, dat vinden ze leuk. De afgelopen week leefden ze zich uit in de tuin van Mathieu.
Adrie, jij doet zijn tuin. Laat je daarmee zien dat je om hem geeft?
Adrie: “Hij moet maar één ding doen en dat is fietsen. Hij moet zijn leven de komende tien jaar zo gemakkelijk mogelijk maken.”
Mathieu: “Ik heb geholpen, hè. Ik kan ook een tuinman laten komen, maar ik heb liever dat ons pa het doet.”
Adrie: “Mathieu bracht alles weg met de kruiwagen. Hij moet niet harken, dat is een onnatuurlijke beweging.”
Mathieu: “Met de kruiwagen rijden is wél natuurlijk?”
Adrie: “Volgens de masseur is dat ook niet goed, nee. Die zegt: laat hem niet in de tuin werken.”
Mathieu, denk jij daar over na?
Mathieu: “Eigenlijk niet. Maar ik was blij dat ik geen cross had het weekend erop. Als ik dan de dag nadien een beetje last heb van mijn rug, lig ik daar niet van wakker. Ik vind het heel leuk om in de tuin te werken. Het is arbeidsintensief werk en je ziet heel rap het verschil: dat geeft voldoening. Mijn auto’s poetsen doe ik ook altijd zelf. Ik weet dat dat niet zo goed is. Als ze me dat afpakken, heb ik misschien hét perfecte sportleven, maar kan het zijn dat het zich niet vertaalt in resultaten omdat ik niet gelukkig ben.”
Nog voordat Mathieu aan zijn voorjaar op de weg begon, werd hij in het Deense Bogense wereldkampioen veldrijden. Vier jaar na zijn eerste wereldtitel; daartussen moest hij de regenboogtrui telkens aan zijn grote rivaal laten: Wout van Aert.
Mathieu: “Ik ben blij dat het eindelijk opnieuw gelukt is. Je wordt afgerekend op die ene dag. Het is frustrerend als je de beste bent, maar dat niet kunt verzilveren. Dat deed pijn de voorgaande jaren.”
Was je nu goed?
Mathieu: “Nee, niet super.”
Adrie: “Ik had het na een halve ronde al door. Het draaide niet zoals het moet. Het kan de vorm geweest zijn, of de stress. Hij heeft wel gereden zoals hij moet rijden. Op kop. En anderen tot fouten dwingen.”
Op het dressoir staat een finishfoto van het WK. Verder herinnert weinig in de huiskamer aan de successen van Mathieu of Adrie. Aan de muur foto’s van de grootouders, en van Mathieu en zijn oudere broer David als kinderen op het strand. Boven de eettafel een getekend familieportret met moeder Corinne, de kinderen en Adrie in zijn regenboogtrui als wereldkampioen veldrijden in 1996. De 26 kampioenstruien (veld, weg, mountainbike, alle NK’s, EK’s en WK’s door de jaren heen) van Mathieu hangen in een naastgelegen kamer, waar ook de spelcomputer staat.
Dat die foto van het WK hier staat, zegt dat iets over hoe prestigieus die titel was?
Mathieu: “Een kampioenschap is sowieso belangrijk, maar wij hangen niet zoveel op in huis. Ik heb twee WK-truien aan de muur hangen in de hal, maar het is niet zo dat je bij mij thuis overal trofeeën ziet. Voor mij is de grootste trofee de overwinning zelf en de herinnering eraan. Het mooiste aan wereldkampioen worden is dat je een jaar lang elke dag die trui mag aandoen.”
Het is de reden, Adrie, dat jij jouw wereldtitel veldrijden hoger inschat dan je zege in de Ronde van Vlaanderen.
Adrie: “De Ronde van Vlaanderen is veel groter, natuurlijk. Maar het leuke van wereldkampioen zijn, is dat je er een jaar lang aan wordt herinnerd. Het is gewoon iets moois. Op de weg was ik er één keer dichtbij (in 1983 pakte Van der Poel als 24-jarige zilver, na Greg LeMond, red). Wat voor impact dat heeft, had ik al op vrije jonge leeftijd door.”
Een maand na zijn laatste veldrit begon Mathieu van der Poel in maart aan zijn klassieke voorjaar. In zijn eerste wedstrijd, Nokere Koerse, viel hij hard en werd hij in een ziekenwagen weggevoerd. Vier dagen later won hij de GP de Denain, daarna werd hij vierde in Gent-Wevelgem en de Ronde van Vlaanderen en won hij Dwars door Vlaanderen, de Brabantse Pijl en de Amstel Gold Race.
Mathieu: “Het is beter gegaan dan verwacht. Het was mijn eerste klassieke voorjaar, ik wist niet wat ik moest verwachten. Ik had niet zozeer schrik om op de beslissende momenten niet mee te kunnen, omdat ik weet: Kwaremont of Paterberg, dan zal ik altijd mee zijn. Het is vooral de afstand: om die dingen nog te doen na 250 kilometer.
“In de Brabantse Pijl ben ik het diepst moeten gaan. Ik zat op mijn tandvlees, maar hoe dichter ik bij de meet kom, hoe beter ik dat verteer.”
Je viel vaak aan van ver, vanop 60, zelfs 80 kilometer. Heb jij het wielrennen veranderd?
Mathieu: “In de Amstel ging ik op 45 kilometer, maar die aanval mislukte, omdat ik alleen was en niemand anders mee durfde te koersen. Dat vind ik jammer. Als je naar koersen van vroeger kijkt, rijden die groten echt tegen elkaar. Dat vond ik eerlijker en mooier. Ik vind het heel raar dat er niemand anticipeert.”
Maar nogmaals: is het wielrennen anders met Mathieu van der Poel?
Mathieu: “Misschien wel, ja.”
Wat denk jij, Adrie?
Adrie: “Niet echt. Laten we zeggen dat dit jaar alles in de plooi viel. Dankzij zijn manier van aanvallen. Volgend jaar wordt zijn klassiekerseizoen een stuk moeilijker. Er gaan er heel veel hun koers afstemmen op Mathieu. Hopelijk nemen de grote ploegen hun verantwoordelijkheid om de koers te dragen.”
Is het antwoord niet gewoon: ja? Als anderen hun koers aanpassen aan jou, dan heb je het wielrennen toch veranderd?
Mathieu: “Daarom zeg ik: misschien wel, ja. Er zijn veel renners die op voorhand weten wanneer ze gaan. Dat heb ik helemaal niet. Al mijn aanvallen zijn ingevingen van het moment. Op dat vlak koers ik anders dan de meesten.”
In de Amstel leken koplopers Alaphilippe en Fuglsang zegezeker. Was het een wanhoopspoging, toen je op 12 kilometer van de meet demarreerde en probeerde om naar hen toe te rijden?
Mathieu: “Wanhoop? Nee. Het was Bjorg Lambrecht die ik als eerste bijhaalde, later kwam Alessandro De Marchi aansluiten. We waren met een stuk of zes. Ik weet nog goed dat de groep voorbeeldig heeft samengewerkt op het stuk na de Bemelerberg – wat niet zo goed in beeld is gebracht. Pas daarna deed ík vooral het kopwerk. Ik was niet bezig met wie er in mijn wiel zat, wel met wie voor mij reed. Ik probeerde zo goed mogelijk in te schatten wanneer ik mijn sprint moest aangaan. En als je gaat sprinten met bijna 70 per uur, weet je dat er niemand meer over gaat komen.”
Adrie, had je ooit zoiets gezien?
Adrie: “Nou, niet in een eendagswedstrijd. In een etappekoersje gebeurt het weleens dat ze op het laatst overrompeld worden door het peloton.
“Uiteindelijk zat die dag alles mee. En hij dwong het zelf af, hè. Je kunt ook zeggen: ik hou de benen stil en blijf in deze groep zitten, met de gedachte: mijn voorjaar is goed geweest.”
De Amstel Gold Race was meteen de laatste wedstrijd van het voorjaar voor Van der Poel. Nog geen maand later begon hij aan zijn mountainbikecampagne en won hij drie wereldbekerwedstrijden plus de Europese titel. Veelal buiten het zicht van het grote publiek, maar dat deert Van der Poel niet.
Mathieu: “Als ik puur zou moeten kiezen voor wat ik het leukste vind, zou wielrennen op de weg daar niet bij zijn. Ik geef eerlijk toe dat ik aan het mountainbiken veel meer plezier beleef dan aan het klassieke wielrennen.
“Mijn eerste wereldbekerzege, in Nove Mesto, betekent heel veel voor mij. Omdat ik er drie jaar over heb gedaan om Nino Schurter te kloppen. Hij is zeven- of achtvoudig wereldkampioen. Het was nog niet vaak voorgekomen dat ik drie jaar lang iemand voor me moest dulden.”
Je hebt altijd gezegd dat je zult blijven crossen, maar zie je ook de combinatie met de weg en mountainbike nog zitten?
Mathieu: “Nee. Als je de Tour, Giro of Vuelta wilt rijden, is het niet mogelijk daartussen ook nog aan wereldbekerwedstrijden in het mountainbiken mee te doen.”
Wordt 2020 dan je laatste jaar als mountainbiker?
Mathieu: “Misschien wel, ja. Ik heb altijd gezegd dat de Olympische Spelen de afsluiter zouden kunnen zijn. Ik moet op een gegeven moment kiezen. Op de mountainbike heb ik nog twee grote doelen: wereldkampioen en Olympisch kampioen worden.
“Kijk, als ik niet goed op de weg of de mountainbike zou zijn geweest, was het uiteraard wel een doel geweest om te proberen die crossrecords van Sven Nys te breken en tien keer de Superprestige te winnen. Maar omdat ik nog veel meer doelen heb, is dat voor mij niet relevant. Dan win ik de Superprestige liever drie keer, maar wél met de Ronde van Vlaanderen erbij.”
Je hebt jarenlang met een winnaar van de Ronde van Vlaanderen samengewoond. Hoe zou je het palmares van Adrie omschrijven?
Mathieu: “Indrukwekkend. Zeker nu ik die wedstrijden zelf hebt gereden, weet ik hoe moeilijk het is.”
Kun je hem evenaren?
Mathieu: “Ik ken zijn palmares niet uit het hoofd, maar ik denk wel dat ik de capaciteiten heb om hem ooit te evenaren. Nu, in 2020 even goed doen als in 2019 is al moeilijk. Het is een uitzonderlijk jaar geweest. Om een koers te winnen, moet alles meezitten. Als je één koers wint, rij je met vertrouwen rond en volgt er vaak nog een tweede. Maar ik moet ambiëren om mee te strijden voor de zege in een klassieker.”
Adrie, jij acht Mathieu in staat om de vijf monumenten te winnen. Terwijl hij er nog niet één won.
Adrie: “Nou, ik wil wel even zeggen dat de Amstel Gold Race, na zestig edities, onderhand ook wel bij de monumenten hoort. En dat zeg ik niet omdat hij ze heeft gewonnen.”
Mathieu: “De Ronde van Vlaanderen of Amstel is een beetje hetzelfde niveau. De ene koers noemen ze een monument, de andere niet, maar als je ze wint, is de euforie er niet minder om.”
Mogen we het nog even hebben over het pijnlijke slot van je seizoen?
Mathieu: “Het WK op de weg.”
Wat gebeurde daar?
Mathieu: “Gewoon volledig leeg. Ineens ging het licht uit. Maar ik heb het daar niet zo moeilijk mee gehad. Erna kwam wel het besef dat ik er misschien dichtbij was geweest als ik iets meer had kunnen drinken of eten. Maar ik mag trots zijn. Alle andere topfavorieten lieten zich zo goed als niet zien.”
Adrie zei na de finish: ‘Misschien maar goed dat hij niet won. Anders lukt alles bij de eerste keer.’
Mathieu: “Onzin. Ik had veel liever al wel gewonnen. De voldoening is misschien wel groter als je er een aantal jaar voor moet vechten, maar voor hetzelfde geld win ik nooit een wereldtitel op de weg.
“Ik had de benen om te winnen. Ik heb achteraf de film herbekeken. Het was 6 graden, die dag. En aldoor regen, dat dat had ik ook nog nooit meegemaakt – jongens die drie regenjassen moesten gaan halen. IJskoud! Alaphilippe kwam half koers met mij praten. Die ogen! Hij keek dwars door mij heen. Die was toen al pompaf.”
Deed jij te vroeg je regenjasje uit?
Mathieu: “Achteraf gezien wel. Ze begonnen al heel vroeg zo hard te koersen dat ik dacht: dit is het moment om het uit te doen. Anders ga ik mezelf opstoken. Maar een ronde later ging de koers terug op slot en vatte ik kou. Ik ging een paar keer naast Niki Terpstra rijden en vroeg: ‘Zou ik al gaan?’ Het leek me een goed idee omdat ik het koud had en het weer warm wilde krijgen. Kleren opnieuw aandoen was geen optie, want alles was zeiknat.”
Dan zit je op dat hellinkje en gaat het licht uit. Beschrijf dat gevoel eens.
Mathieu: “Alsof je wat misselijk wordt. Heel raar, mijn benen gaven het op vóór mijn hoofd. Het was van de ene op de andere seconde gedaan.”
Naast de euforie van een succesjaar was er ten huize Van der Poel ook het verdriet om het overlijden van Raymond Poulidor: Franse wielerlegende, zeven etappezeges in de Tour en drie keer tweede in het eindklassement. Maar bovenal vader, schoonvader, opa en grootste fan.
Als zijn overlijden ter sprake komt, oogt Adrie aangedaan. Het gezin Van der Poel zat op 19 november in de afgeladen kerk van Saint-Léonard-de-Noblat, de uitvaart werd uitgezonden op de Franse tv.
Mathieu: “Maar bij zo’n dienst heb ik niet echt een gevoel. Het is sowieso kut. Of er nou duizend man staan of twee. Mijn laatste herinneringen aan hem zijn heel blij. Dat maakt het makkelijker. Ik ben bewust niet meer naar hem gegaan toen het zo slecht ging met hem. Papi was meer dan een coureur. Hij heeft eens mooi gezegd: er is overal een Poulidor. In elke sport. Als je altijd tweede wordt, word je een Poulidor genoemd. Dat betekent wel iets.”
Wat is de meest wijze les die je van je opa hebt geleerd?
Mathieu: “De manier waarop hij omging met iedereen. Dat zou een les voor alle renners moeten zijn. Om altijd zo vriendelijk, sympathiek en open te zijn. Er is geen enkele andere sport waarbij je bij wijze van spreken de toppers kunt aanraken. Dat is de charme van wielrennen.”
Dat is ook iets wat jullie van huis uit is meegegeven: normaal doen.
Adrie: “Er staat altijd wel een horde supporters bij de camper. Dat is de andere kant van de medaille. Een renner is gefocust op zo goed mogelijk presteren, maar je moet ook begrijpen dat je mensen pleziert met een gebaartje. Hoe simpel het ook is.”
Ga je van verdriet harder fietsen?
Mathieu: “Van geluk wel, maar van verdriet niet. Ik heb af en toe aan papi gedacht tijdens de wedstrijden, maar ik denk niet dat het bevorderlijk was.”
Heb jij je ooit bedacht wat er gebeurt, mocht jij ooit een rit in de Tour winnen? Dan ben je niet Mathieu van der Poel.
Mathieu: “Nee, dan is het ‘de kleinzoon van’, natuurlijk. Dat vind ik misschien wel het ergste, dat hij er niet meer is wanneer ik ooit de Tour rijd.”
© AD/Humo