InterviewAntropoloog Neha Vora
‘Uitbuiting begint niet bij een landsgrens. De Golfstaten zijn verbonden met Amerikaanse oliebelangen’
Als we willen dat er iets verandert aan de omstandigheden van arbeidsmigranten in Qatar, zullen we moeten ophouden het bestuur aldaar in racistische stereotypen af te schilderen als kwaadaardig, betoogt antropoloog en kenner van de Golfstaten Neha Vora.
Discussies over het WK in Qatar beginnen en eindigen vaak bij dezelfde steekwoorden. Rijke sjeiks, hoge wolkenkrabbers, een woestijn waar niets groeit, aangevuld met een leger aan arbeidsmigranten zonder rechten. Het zijn ‘vermoeiende clichés’, vindt Neha Vora, kenner van de Golfstaten en als antropoloog verbonden aan Lafayette College in de Verenigde Staten. De meeste moeite heeft ze met woorden als ‘slavernij’ die vaak opduiken in opiniestukken over de precaire situatie van arbeidsmigranten – ook in de kolommen van deze krant – en die in tal van westerse landen aanleiding waren voor oproepen tot een WK-boycot.
Als arbeidsmigrant in Qatar moet je je paspoort inleveren, zit je vast aan je werkgever, kun je zonder toestemming niet het land verlaten en krijg je vaak maandenlang niet uitbetaald. Het is toch niet zo gek dat mensen dat zien als moderne slavernij?
“Ik heb daar moeite mee. Door iemand een ‘slaaf’ of ‘tot slaafgemaakte’ te noemen, gum je zijn of haar menselijkheid uit. Je doet alsof ze geen enkele autonome wil of keuze hebben, waardoor er geen enkele reden meer is om überhaupt met ze te praten. Terwijl deze mensen heus niet onwetend zijn. Daarnaast doet het woord ‘slavernij’ afbreuk aan het enorme geweld en de onmenselijkheid van de slavernij zoals we die kennen uit de geschiedenis.
“De migratie naar de Golfstaten gaat decennia terug, en verloopt niet heel anders dan elders ter wereld. Kijk naar hoe Mexicanen worden uitgebuit in de Verenigde Staten. Overal waar dit fenomeen opduikt, gaat het om het behalen van maximale winst. Kijk naar hoe andere mondiale sportevenementen in Brazilië en Zuid-Afrika tot stand kwamen, en hoe lokale bewoners vaak moesten wijken voor de komst van stadions. Ik zie hoogstens een verschil in schaal. Qatar heeft miljarden te besteden, de regering pakt het groot aan.”
De 48-jarige Vora doet haar verhaal via een videoverbinding vanuit een hotelkamer in Dubai, onderdeel van dat andere Arabische ministaatje, de Verenigde Arabische Emiraten (VAE). Ze is er voor een kort werk- en familiebezoek. Dat ze zich over het Qatar-debat opwindt, heeft niet alleen met haar werk te maken, maar ook met haar familiegeschiedenis. Haar ouders, beiden arts, verhuisden in de jaren zeventig van het Indiase Mumbai naar New Jersey, waar Vora opgroeide. In haar jeugd ging het voortdurend over de Golfstaten. “Iedereen in de Indiase gemeenschap had er een neef of een nicht. Het was enorm aanwezig in onze gedeelde verbeelding. Als kind dacht ik dat Dubai een stad in India was.”
Begin deze eeuw ging ze zelf naar Dubai, en dook ze voor haar promotieonderzoek in de leefwereld van de Indiase middenklasse in het kleine emiraat. Het mondde in 2013 uit in haar boek Impossible Citizens – Dubai’s Indian Diaspora. Nadien verlegde ze haar blik naar de Qatarese hoofdstad Doha, waar ze onderzoek deed naar transnationale migratie en lesgaf aan een dependance van de Amerikaanse universiteit A&M Texas.
Vora was bang voor censuur, maar zegt dat ze behoorlijk vrij kon werken. ‘En de klassen aan wie ik lesgaf, waren veel diverser. We konden met gemak discussiëren over de bezetting van Palestina, een thema dat je in Amerika je baan kan kosten. In Qatar was dat geen probleem, al moet ik erbij zeggen dat dat veranderd zou kunnen zijn sinds de Abraham-akkoorden (de vredesakkoorden uit 2020 tussen Israël en Bahrein en de VAE, red.).” In haar meest recente boek, Beyond Exception – New Interpretations of the Arabian Peninsula uit 2020, beschrijft ze hoe ze als lid van de faculteit werd geacht een hoofddoek en ruim zittende kleding te dragen. Ze deed het zonder morren, maar kreeg van sommige Amerikaanse collega’s op de campus geschokte reacties.
Tegen die ‘witte’, veroordelende blik op Qatar verzet ze zich. Vora zegt er meteen bij dat ze absoluut geen ‘apologeet’ van de overheid is. Ze ontkent de misstanden niet, en benadrukt dat ze zelf geen onderzoek heeft gedaan op de bouwplaatsen. Wel stoort ze zich aan de blikvernauwing waaraan veel media zich volgens haar schuldig maken, en daarin staat ze niet alleen. Collega-wetenschapper Crystal Ennis (Universiteit Leiden) betoogt in een opiniestuk op de nieuwssite Middle East Eye dat de uitbuiting van arbeiders ten onrechte wordt afgeschilderd als inherent aan de Arabische cultuur.
Zelf wijst Vora op de geschiedenis van het beruchte kafala-systeem. Migranten die in Qatar willen komen werken, moeten een bedrijf of privépersoon (‘sponsor’) hebben die voor hun veiligheid instaan, huisvesting regelen, maar vaak ook hun paspoort innemen. Anders dan soms gedacht heeft het systeem niet zoveel te maken met de Arabische cultuur, maar gaat het terug tot ongeveer honderd jaar geleden, toen Qatar – dat pas in 1971 onafhankelijk werd – een Brits protectoraat was. Olie was nog niet ontdekt, kostbare parels wel. Daar werd massaal op gevist. De verantwoordelijkheid voor de duikers – ook al afkomstig uit Zuid-Azië – werd door de Britten bewust overgelaten aan de kapiteins van de vissersschepen, hun ‘sponsors’. Vora: “Toch worden de Golflanden neergezet als de kwaadaardige bedenkers hiervan. Daar zit een racistische ondertoon in.”
Kunt u dat uitleggen?
“Als je naar de geschiedenis van de Golfstaten kijkt, zie je dat ze enorm verweven zijn met Britse en later ook Amerikaanse oliebelangen. De wetten zijn vaak opgesteld met behulp van westerse consultants. Hetzelfde geldt voor de instituties die zijn opgetuigd. Voor zo’n systeem kun je de autoritaire sjeiks niet als enige verantwoordelijk houden.
“Arbeidsmigranten werken niet alleen voor Qatarese staatsbedrijven, maar ook voor westerse multinationals. Die oefenen druk uit op regeringen om arbeids- en milieuwetgeving af te zwakken. Ze gaan per definitie transnationaal te werk. De uitbuiting begint en eindigt niet zomaar bij een landsgrens. Ze willen gewoon zo veel mogelijk winst maken. Het komt multinationals prima uit hen neer te zetten als partijen afkomstig uit het walhalla van de democratie die toevallig zakendoen in onvrije landen. We moeten vooral de vraag stellen: wie verdient eraan?”
In een recent wetenschappelijk artikel schrijft u dat het toezicht op Qatarese bouwplaatsen vaak wordt gehouden door landgenoten van de arbeiders: Pakistanen, Indiërs, Sri Lankanen. Suggereert u daarmee dat zij medeverantwoordelijk zijn voor het systeem van uitbuiting?
“Ik wil geen schuldigen aanwijzen. Het gaat mij erom te begrijpen in welke context de uitbuiting plaatsvindt. De managers op de bouwplaatsen zijn nooit Qatarezen, maar meestal landgenoten. Witte mensen kom je er ook niet tegen, want ‘witheid’ staat in de Golfstaten synoniem voor deskundigheid, en die wordt ingezet in de bestuurskamers van beursgenoteerde bedrijven. Op billboards zie je steevast een vrolijk, wit winkelpubliek, met op de achtergrond wat Qatarezen in lange, witte gewaden. Dat is het ideaalplaatje dat veel Amerikaanse en Europese expats naar de Golf lokt. Dus als je het hebt over de enorme ongelijkheid in de Golfstaten, dan zijn we daar allemaal medeplichtig aan.
“De meeste critici van dit WK hebben vaak geen benul van alle betrokken partijen. Hoe kun je dan proberen de mensenrechten te verbeteren? De lompe stereotyperingen van steenrijke, islamitische ministaatjes helpen niet. Daardoor gaat de deksel op het gesprek, in plaats van dat we nieuwsgierig blijven.
“Voortdurend wordt de suggestie gewekt dat de rijkdom in de Golf onverdiend is, terwijl: een land als de VS heeft zijn rijkdom ook vergaard op basis van slavernij, en toch kijken maar weinigen op die manier naar de VS. Wereldwijd wordt nu gezegd: hoe bestaat het dat we in Qatar gaan voetballen? Niemand zei: hoe kun je in Rusland gaan voetballen (bij het vorige WK in 2018, red.)? Niemand zegt: hoe kun je naar Nederland gaan, met zijn racistische geschiedenis van kolonialisme? Het zijn alleen de Golfstaten die op die toon worden aangesproken.”
Veel critici gaat het om het gebrek aan transparantie aan Qatarese kant. Als een arbeider overlijdt als gevolg van een hitteberoerte, wordt er geen autopsie gedaan en noteert men gewoon ‘hartstilstand’, alsof het een natuurlijke dood was.
“Zeker, dat betwist ik ook niet. Ik denk alleen dat we niet het volledige plaatje voorgeschoteld krijgen. Het probleem bij veel infrastructuurprojecten in de Golf is dat grote multinationals voor iedere klus een onderaannemer inschakelen, die op zijn beurt weer een onderaannemer inschakelt. Op die manier ontlopen de partijen boven aan de ladder hun verantwoordelijkheid.”
In een recent wetenschappelijk artikel noemt u de kritiek van mensenrechtenorganisaties ‘simplistisch’.
“Er zijn veel meer partijen bij de mensenrechtenschendingen betrokken, niet alleen de Qatarese staat. Als we willen dat er iets verandert, zullen we moeten ophouden het bestuur in Qatar in racistische stereotypen af te schilderen als kwaadaardig. We moeten het ook hebben over de uitzendbureaus, over wereldvoetbalbond Fifa en over de landen waar deze migranten vandaan komen. Wat drijft mensen om zo massaal te vertrekken? India is bijvoorbeeld de grootste leverancier van arbeid aan dit soort landen. Hoe verdient de Indiase regering aan al het geld dat door arbeidsmigranten wordt teruggestuurd om hun familie te onderhouden? Waarom wordt er niets gedaan aan de enorme werkloosheid daar?”
Met welke aspecten van het Qatarese systeem hebt u zelf de meeste moeite?
“Mijn collega-onderzoeker Zahra Babar en ik hebben het over ‘raciaal kapitalisme’. We zien kapitalisme als een project dat vanaf het prilste begin raciaal van karakter was. Dat zie je terug aan de winst die in de koloniale tijd werd gemaakt bij het exploiteren van Noord- en Zuid-Amerika. Raciale verschillen zijn altijd het uitgangspunt geweest: wie mag er een ‘mens’ zijn en wie niet? Welke arbeid zien we als geschoold en welke als ongeschoold? Wie mag er vrij zijn en wie niet? Die logica zie je niet alleen in de Golf, die zie je overal.
“Ik begrijp niet goed waarom er niet meer met arbeiders zelf wordt gesproken. Als je wilt weten hoe de Qatarezen denken, moet je ze dat zelf vragen. Als je de ervaring van arbeidsmigranten wil begrijpen, moet je hen zelf spreken.”
Nou, mensenrechtenorganisaties zoals Human Rights Watch en Amnesty International zijn niet welkom in Qatar, en kunnen er hun werk niet doen. Hetzelfde geldt voor journalisten: er is geen persvrijheid. Vanaf het moment dat buitenlandse verslaggevers het land betreden, worden ze bespioneerd. Vorig jaar nog zijn er twee Noorse journalisten het land uitgezet.
“Zeker, maar die surveillance zie je in zoveel landen. Waarom wordt Qatar zo in de spotlight geplaatst?”
Dat hebben ze zelf gedaan door aan te bieden het WK te organiseren.
“Zeker. En daar hebben ze het volste recht toe.”
We kunnen er toch niet onderuit dat de arbeidswetten zijn opgesteld door de Qatarezen zelf?
“Natuurlijk, maar wel in nauwe samenwerking met de Britten en de Amerikanen. Dat betekent niet dat ik de Qatarezen vrijpleit, maar we moeten ons afvragen wat ons einddoel is. Als we iets willen veranderen aan het systeem, gaan we dat niet bereiken door hun leiders voortdurend af te zeiken.”