AnalyseBart Eeckhout
In 2021 was corona niet de grootste catastrofe: de Waalse watersnood vertelt iets over de leiders van ons land
Neen, 2021 was alweer geen grand cru voor het vertrouwen in het politieke bedrijf. Bart Eeckhout wikt en weegt, en concludeert: veel van wat in ons land misgaat, kwam samen in de grootste menselijke en ook wel bestuurlijke catastrofe van het jaar: de overstromingen in de Maasvallei.
Wie dezer dagen weleens door de Duitse kranten bladert, kan moeilijk naast de kerstreportages uit het Ahrtal kijken. Het dal van de Ahr-rivier in de regio Rijnland-Palts werd, net zoals de vallei van de Maas en de Vesder bij ons, half juli getroffen door zware overstromingen. Het merendeel van de naar schatting 180 doden door de watersnood in Duitsland viel daar niet zo gek ver over de Belgische grens.
De berichtgeving, een half jaar na de ramp, doet erg denken aan gelijkaardige reportages met slachtoffers van de watersnood in Pepinster of Chaudfontaine, die je hier in alle mogelijke media kon lezen of bekijken. Mensen vertellen hoe ze noodgedwongen kerst hebben moeten vieren in een nog leeg huis, een wooncontainer, of bij familie of vrienden. De foto’s tonen verwoeste straten, waar het puin nog altijd niet helemaal is geruimd.
Toch is de toon in de Duitse verslaggeving anders. Ingetogener. Hoopvoller. In de Belgische getuigenissen, bijvoorbeeld door Fien Sabbe en Lieve Blancquaert vorig weekend opgetekend in deze krant, domineren wanhoop, woede en frustratie. “Als er camera’s zijn, dan zijn ze daar plots, de politici”, vertellen bijvoorbeeld Fabienne en Luigi uit Trooz. “Minister-president Di Rupo breed glimlachend op de foto voor een vrachtwagen met hulpgoederen, we worden daar niet goed van. Bij de mensen moet hij zijn, hier in onze vernielde huizen, bij de slachtoffers die geliefden verloren.”
De verschillende reacties zijn een treffende illustratie van het verschil in politiek vertrouwen in de twee landen. Ook bij de Duitsers staat het vertrouwen in politieke instellingen niet bepaald in het zenit, maar het ligt er toch nog hoger dan bij ons. Dat laat zich zien. In het Rijnland kwam de klap, naar verhouding, even zwaar aan als in Wallonië. Ook daar speelden politici het soms onhandig: de christendemocratische kanselierskandidaat Armin Laschet verloor er deels de verkiezingen. En ook daar is nog lang niet alles hersteld. Maar bij de getroffen Duitsers lijkt toch een geloof te domineren dat het bestuur de zaak wel op orde zal krijgen.
Bij de Belgen schijnt dat vertrouwen afwezig te zijn. Bij veel slachtoffers domineert een diepe ontgoocheling over hoe al die regeringen samen zijn omgegaan met de grootste natuurramp uit de recente binnenlandse geschiedenis. Het ergste is: dat gevoel is grotendeels terecht.
Ook nu nog verwondert het gebrek aan bestuurlijke daadkracht in de respons op de watersnood van juli. Het lijkt wel alsof alle kwalen van de hedendaagse politiek samenkomen in die crisis. Dat zijn geen typisch ‘Belgische’ problemen, zoals wij, masochistisch genoeg, graag denken. Maar het zijn wel problemen die zich op dit moment allemaal tegelijk in de Belgische politiek stellen.
1. Nieuwe crises, oude gewoontes
Ja, de watersnood van juli was een uitzonderlijke catastrofe. Minstens 41 mensen verloren het leven, de schade wordt geraamd op 2,164 miljard euro, verspreid over meer dan 70.000 schadegevallen.
Alleen al in Luik loopt de schade tot meer dan 200 miljoen euro op, in de kleinere gemeentes Pepinster, Trooz en Chaudfontaine is de miserie verhoudingsgewijs nog groter, met ramingen boven de 100 miljoen.
Dat is niet niks. Het probleem is dat dat uitzonderlijke karakter de overheid ook een excuus geeft om de verantwoordelijkheid te ontlopen. Alsof het enkel het noodlot was dat toesloeg. Dat klopt niet. Was de ramp te vermijden? Allicht niet. Had de omvang ingeperkt kunnen zijn? Zeker weten.
De respons nadat de overstromingen hadden plaatsgevonden, schoot ernstig tekort, maar ook vooraf werden kansen gemist om meer te doen. Daarin lijkt de overheidsreactie erg goed op die bij het uitbreken van de coronapandemie: traag, ambtelijk, volgens het boekje. In de onderzoekscommissie van het Waals Parlement naar de waterramp vertelde een topambtenaar dat de ingenieur van zijn departement die in de apocalyptische zomerweek van 14 juli van wacht was, de waarschuwingen van het European Flood Awareness System (EFAS) niet heeft opgepikt omdat hij niet wist hoe die EFAS-site werkte. En dus gebeurde er niets, of toch veel te weinig.
Het is maar een voorbeeld van hoe hoogmoed ons, en in de coronacrisis ook menig ander Europees land, de das heeft omgedaan. Het idee dat de zorgsystemen (coronacrisis) of de kades (watersnood) in onze welvaartsstaat stevig genoeg zouden staan om een pandemie of extreem weer de baas te kunnen, is op een desillusie uitgedraaid. Die zelfverzekerdheid heeft alertheid gekost. Het risico bestaat dat er nu opnieuw even strikte draaiboeken worden bedacht, die uitgaan van een herhaling van exact dezelfde noodsituaties. Terwijl de volgende crisis er wellicht helemaal anders gaat uitzien.
Dat die volgende crisis er vroeg of laat zit aan te komen, staat wel vast. Ook het welvarende, veilige West-Europa is het tijdperk van de ‘complexe crisis’ binnengetreden. Over de rol van de klimaatverandering in de waterellende van afgelopen zomer kun je discussiëren tot je een ons weegt, maar dat de opwarming van de aarde ook onze gebieden steeds vaker met extreem en gevaarlijk weer zal treffen, is zeker. Onze voorbereiding op dat ‘nieuwe normaal’ blijft matig, ook in Vlaanderen, dat nog ijlings overstromingsgebied probeert vol te bouwen. Daar, in de verkavelde, zompige weilanden aan de rand van dorpen en steden, worden de catastrofes van morgen beraamd.
Dat maakt het zo riskant om over uitzonderlijke, once in a lifetime gebeurtenissen te blijven spreken. Ze zullen niet uitzonderlijk blijven. De omgang met die nieuwe onzekerheid vergt een ander crisisbeheer. Met controletorens die sneller alarm slaan, zodat alert, preventief en flexibel gehandeld kan worden, bijvoorbeeld bij de evacuatie van mensen in bedreigd gebied.
België is lang niet het enige land dat tekortschiet in zulk crisisbeleid. Meer dan andere landen blijft België zich wel graag verschuilen achter de brede rug van de EU om toch maar niet zelf de verantwoordelijkheid van een gewaagde beslissing te moeten nemen. Dat is loyaal, maar het kost vaak wel verdraaid veel tijd. België is geen eiland, maar een beetje lering trekken uit de urgente eilandmentaliteit van staten die gewend zijn de eigen boontjes te moeten doppen (Israël in het coronabeleid, Nederland in het waterbeleid), zou geen kwaad kunnen.
2. Te veel kleine korporaals
Het rampjaar 2021 heeft niet alleen duizenden levens geëist (corona) en duizenden huizen verwoest (watersnood). Het heeft ook ’s lands staatsstructuur een ferme oplawaai verkocht. Het idee dat een (con)federale staatsvorm ons een beter bestuur heeft opgeleverd, valt niet meer vol te houden.
De Belg heeft vooral véél bestuur gekregen met een duur partijsysteem, ontelbare politieke of gepolitiseerde mandaten en een druk bestafte, ontdubbelde administratie. Kwalitatief blijft de dienstverlening vaak teleurstellend. Bevoegdheden zitten scheef of zijn absurd verdeeld, zodat op cruciale momenten kostbare tijd verloren gaat aan het uitvechten van wie precies verantwoordelijk is. Berucht is het voorbeeld van de gefederaliseerde weersvoorspelling, waarbij het nationale KMI mag waarschuwen voor extreem weer in de lucht, maar niet voor de impact daarvan op de grond. Dat is gewestmaterie.
De gevolgen zijn ernstiger dan dit soort institutionele grapjasserij. Doordat de werking van gewesten en gemeenschappen genereus betoelaagd is, blijven er voor de resterende federale kerntaken (minus de sociale zekerheid) nog schrikbarend weinig middelen over. Dat hebben we mogen ondervinden bij de watersnood in Wallonië. Plots bleek de civiele bescherming zo goed als wegbezuinigd (na de ‘hervorming’ van toenmalig federaal minister Jan Jambon (N-VA) in de vorige regeerperiode). Ook het Belgische leger stoot, ondanks veel goede wil en engagement, op zijn limieten na decennia budgettaire verwaarlozing. In het huidige systeem van middelpuntvliedende communautaire krachten is die uithongering van het federale kernbeleid onvermijdelijk.
Een tweede gevolg is dat het beleid zodanig verdeeld zit dat er amper voldoende stuurkracht ontwikkeld kan worden om aan crisisbeheer te doen. Pijnlijk was het getouwtrek over wie de leiding van het rampbeleid in de weken na de watersnood mocht opnemen. De Waalse regering wilde graag, maar schoot hopeloos tekort. In de federale regering aarzelde minister van Binnenlandse Zaken Annelies Verlinden (CD&V) om de regie over te nemen, om toch maar geen institutionele fouten te maken.
Ook de Vlaamse regering heeft er niet bepaald een jaar van vlekkeloos beleid op zitten. Doordat geld voorlopig geen al te groot probleem is, kunnen vele mankementen verdoezeld worden. De Waalse, Brusselse en Franse gemeenschapsregering hebben die budgettaire luxe niet. De herstelplannen voor de getroffen regio hebben die financiële noodsituatie alleen maar verergerd. Dat doet sommige partijen in Vlaanderen, om N-VA en in mindere mate CD&V niet te noemen, toch weer verlekkerd uitkijken naar een nieuwe communautaire onderhandeling in 2024 volgens het aloude recept: centen voor Franstalig België versus bevoegdheidssplitsing voor Vlaanderen. Wie rationeel, zonder politiek-historische emoties, durft te evalueren waar die strategie ons land na vijftig jaar staatshervorming gebracht heeft, kan niet anders dan die toekomst somber tegemoet zien.
3. De PS is geen grote partij meer
Voor de door N-VA gewenste Grote Communautaire Reset in 2024 stelt zich wel één nieuw en belangrijk probleem. Wie zal willen plaatsnemen aan de andere kant van de onderhandelingstafel? In communautaire kwesties is de PS traditioneel tegelijk de intieme vijand en de objectieve bondgenoot van de Vlaams-nationalisten. Met hun regionalistische flank en gewestelijke inplanting zijn de Franstalige socialisten vaak de enige partij in het zuiden die belang stelt in een verdere staatshervorming. De PS had ook de electorale kracht om grote communautaire akkoorden door te drukken.
Had, want die kracht is weggekwijnd. Ook voor de PS onder Paul Magnette was 2021 een rampjaar. Nergens werd dat zo duidelijk als in de respons op de watersnood. Het blijft een van de grote politieke mysteries van het jaar: hoe kon de PS zo lusteloos, ongeïnspireerd en niet-urgent omgaan met een natuurramp die zovele gouwgenoten trof? Zeker, minister-president Elio Di Rupo liet zich zien. Maar nooit was er die aandrang om alle politieke krachten van het land te verenigen. Die gewone, ambtelijke omgang met een buitengewone situatie contrasteert fel met het spontane solidariteitsgevoel bij vele Belgen/Vlamingen, die dan maar zelf het rampgebied introkken om te helpen waar het kon. Vele acties lopen nog altijd door.
De politieke passiviteit verbaast, zeker van de PS. Jarenlang wisten de socialisten in Franstalig België, tegen de Europese trends in, electoraal meer dan stand te houden. Dat lukte door vast te houden aan een erg traditionele maar effectieve politiek van nabijheid, proximité: wat leefde in de wijken, werd vertolkt in de partij. De grens met cliëntelisme was soms flinterdun, maar het werkte wel. Voor een partij als de PS, die van nature zo dicht bij haar publiek staat, is het onbegrijpelijk dat ze zo weinig extra inspanningen heeft geleverd om de nood te lenigen.
Daarvoor betaalt de PS een stevige prijs. In de regio Luik is Di Rupo voor vele ontgoochelde burgers het gezicht geworden van een overheid die te weinig deed, te weinig empathie toonde ook. In de peiling dobbert de PS tussen de 20 en de 25 procent – een historisch lage koers. Het woord ‘historisch’ is correct gekozen: als zo’n resultaat in 2024 ook echt uit de stembus komt gerold, verliest België zijn laatste ‘grote’ klassieke middenpartij. Dat is het einde van een tijdperk.
Dat vooruitzicht zal bij N-VA, de grote ideologische tegenstrever van de PS in Vlaanderen, toch met gemengde gevoelens onthaald worden. Wat in de plaats komt, is voor de agenda van de nationalisten niet per se beter. Zowel de MR, Ecolo als de PTB vaart een federalere, pro-Belgische koers. De gedachten staan daar veeleer op herfederaliseren dan op splitsen.
4. Politieke leerling-tovenaars
Over falende politici spreken we beter met enige schroom. De afkeer van het politieke bedrijf is sowieso al redelijk groot. Daar hoeft niet meer te veel brandstof bovenop te worden gegoten. Maar toch, we moeten het zeggen zoals het is: sommige politici schieten flink tekort. Het schaarse politieke talent moet over zoveel mandaten verspreid worden dat de spoeling dun wordt.
Het prototype van de incompetente politicus trad naar voren in, alweer, het watercrisisbeheer: Hervé Jamar, MR-creatuur en gouverneur van Luik. Op het moment van de ramp was Jamar met vakantie. Hij keerde terug, maar verzuimde zijn taak op te nemen. Liever liet hij zijn plaatsvervanger doorploeteren, omdat die volgens zijn uitleg beter ingevoerd was in het rampenbeleid. Schrijnend moment in de Waalse onderzoekscommissie was de passage van de gouverneur. Jamar raakte verstrikt in zijn eigen betoog en had ook amper iets voorbereid. “Ik heb geen powerpointpresentatie, dat is mijn stijl niet”, tekende De Standaard op uit zijn immer glimlachende mond.
Dat de bestrijding van de grootste ramp uit de recente geschiedenis uitgerekend onder Jamars bevoegdheid zou vallen, is een gevalletje van slecht karma. De man was precies naar Luik weggepromoveerd om zo weinig mogelijk verkeerd te doen. Voordien was hij (heel even) minister van Begroting onder premier Charles Michel (MR). Dat bleek geen goed idee. Behalve met powerpoints blijkt Jamar ook een probleem te hebben met begrotingstabellen.
De watersnood in het Luikse is uiteraard niet ‘de schuld’ van één gouverneur. Maar het rolletje dat hij speelde, is wel illustratief voor een breder tekort aan politiek talent. Of voor de overschatting van het aanwezige talent.
Neem bijvoorbeeld de partijbaas van Jamar, Georges-Louis Bouchez. In Vlaanderen wordt de MR-voorzitter almaar populairder. Dat heeft meer te maken met de ongebreidelde wellust waarmee hij van binnenuit de regering-De Croo saboteert, dan met zijn werkelijke bestuurlijke verwezenlijkingen. Het rapport van Bouchez oogt veeleer mager. De politieke gevechten die hij aangaat, bijvoorbeeld over de kernuitstap, blijken vaak al veel eerder beslecht. Daarover is de MR-voorzitter, door gebrek aan interesse of (taal)kennis, vaak maar matig geïnformeerd.
Het deert de man en zijn populariteit niet. Als een leerling-tovenaar zet hij alles op het spel voor een unieke ambitie: zelf premier worden. Dat werkt ook, ten dele toch, want de man bouwt stilaan een reputatie op. De tactiek werkt besmettelijk: ook PS-voorzitter Paul Magnette, opgejut door zijn eigen achterban, schiet intussen als een wildeman in het rond. Einddoel: een procentpuntje winst in een volgende peiling. Het grotere plaatje ziet er somberder uit. Het onophoudelijke gekijf en gestook passioneert misschien nog wel een paar Wetstraat-verslaggevers, maar het vervreemdt het grotere publiek van de politiek. Behalve voor de radicale anti-establishmentpartijen op rechts en links was het jaar van de Belgische politiek er een van deceptie. Dat was niet zo verwacht.
Mogelijk zit daar een sprankel hoop voor 2022. Ditmaal wordt er weinig goeds verwacht van het politieke jaar. Misschien kan ‘de politiek’ ons opnieuw verrassen?