AnalyseLopende Zaken
Het krediet dat onderwijsminister Ben Weyts verdient, verspeelde hij afgelopen week volledig
Van het onderwijs wordt weleens gezegd dat het een tanker is, en inmiddels dringt het besef door dat die ook in deze regeerperiode niet gekeerd zal raken. Dat is niet alleen de schuld van minister Ben Weyts.
Wat zou een leerkracht denken die dinsdag het debat op Terzake heeft gezien tussen minister van Onderwijs Ben Weyts (N-VA) en Conner Rousseau (Vooruit)? De kans is klein dat hij gerustgesteld tegen zijn of haar partner op de televisiebank heeft gezucht: “Komt wel goed met ons onderwijs, schat.”
Want daar zaten ze dan, de verantwoordelijke voor het huidige onderwijsbeleid en de populaire leider van de oppositie in het Vlaams Parlement, te discussiëren over de belangrijkste autonome bevoegdheid van de Vlaamse Gemeenschap. Meer precies discussieerden ze over, euh, welke straf ouders die onvoldoende Nederlands met hun kinderen spreken nu het meest toekomt: een korting op de schooltoelage of kinderbijslag, of gewoon een boete.
Het werd een ontluisterend debat voor beide politici. Voor de minister, die als eerste het idee van de bestraffing van ouders had geopperd en die zich nog wat verder waagde op dit glibberige en donkere pad. Hij suggereerde nu dat scholen onwillige ouders moesten “seinen” bij de bevoegde diensten, want zover zijn we inmiddels heen. Maar ook zijn opponent Conner Rousseau draaide zich vast in een zelf gecreëerde janboel, door halvelings te weerspreken wat hij een dag eerder nog bij De tafel van vier had gesteld. Wat op zich ook alweer in tegenspraak was met de forse kritiek die hij eerder op het zogezegd “debiele ideetje” van Weyts had geopperd.
Wat de leerkrachten en ouders vooral zagen, was een schijndebat. Een politieke catchwedstrijd die ver afstaat van de zeer reële noden in het Vlaamse onderwijs. Natuurlijk is gebrekkige taalbeheersing bij kinderen zo’n nood, zoals de Koala-taaltest bij kleuters inderdaad bevestigt. Die test is een soms gecontesteerd maar zeker wel nuttig meetinstrument dat onder minister Weyts is ingevoerd.
Het krediet dat de minister daarvoor verdient, verspeelde hij afgelopen week evenwel volledig door de resultaten meteen aan een mogelijke sanctie te koppelen. Daarmee verbrijzelt hij het nog prille vertrouwen van het onderwijsveld in dit nieuwe instrument. Dat is een ernstige politieke fout. Ze bewijst nog maar eens hoe goed bestuur op gespannen voet is komen te staan met de drang naar spektakelpolitiek. Want dat is wat Weyts natuurlijk beoogt: scoren bij de eigen achterban, die ver afstaat van de realiteit van gezinnen met kansarme of vreemde roots en tegelijk de tegenstand provoceren zodat de indruk wordt gewekt dat zij taalkennis niet zo belangrijk vinden.
Voorspelbare ontploffing
Die cultuuroorlog over het onderwijs is niet nieuw. Voorstanders van nadruk op kennisoverdracht staan tegenover anderen die gelijke kansen en welbevinden ook belangrijk vinden. De eerste groep verwijt de tweede de kwaliteit in het onderwijs ondergraven te hebben door de kennisnorm te veel te versoepelen. In de eerste groep zitten meer conservatieve stemmen, in de tweede meer progressieve. De conservatieve kritiek is niet helemaal ongegrond en wordt steeds breder gedeeld. Dirk Van Damme, voormalig kabinetschef van Frank Vandenbroucke (Vooruit) op Onderwijs en tot voor kort OESO-onderwijsexpert, beaamde het vijf jaar geleden al in deze krant: “Ons taalbeleid voor migrantenleerlingen is in het algemeen te laks geweest.”
N-VA mag terecht claimen dat zij die boodschap het luidst heeft vertolkt. Op Facebook herinnerde N-VA-voorzitter Bart De Wever er deze week nog eens aan dat hij destijds de hervormingsplannen van toenmalig onderwijsminister Pascal Smet (sp.a/Vooruit) diende tegen te houden. Het probleem is dat de N-VA-top die boodschap telkens versmoort in identitaire of elitaire tactiek. De focus op betere kennis- en taalverwerving valt absoluut te verdedigen, zeker ook vanuit sociaal oogpunt. Het is moeilijk opgang te maken in een samenleving waarvan je de taal maar gebrekkig spreekt.
Te gretig vertroebelen de Vlaams-nationalisten dat uitgangspunt met het al te simpele en meestal ronduit foute idee dat de ‘schuld’ ligt bij onwillige, luie, slechte ouders, die hun kinderen niet eens een gevulde brooddoos kunnen meegeven, laat staan naar Karrewiet laten kijken. Zo’n discours dat de verantwoordelijkheid voor wat misgaat niet zo heel erg verdoken laadt op de schouders van vooral gekleurde gezinnen, zorgt ongetwijfeld voor likes op Facebook. Maar wekt tegelijk ook terecht weerstand op, wat verandering en samenwerking blokkeert.
Dat ondervindt nu ook de N-VA-minister van Onderwijs, Ben Weyts. Want terwijl de minister commissie na commissie optuigt om het kwaliteitsprobleem te doorgronden, verloor hij de bal uit het oog. De leerkracht. Of beter: het gebrek aan leerkrachten. Het Vlaamse onderwijs bleek niet voorbereid op de nochtans perfect voorspelbare ontploffing van een dubbele demografische tijdbom: de instroom van grotere cohortes scholieren en de uitstroom van een vergrijzend leerkrachtenkorps. Daar is nog een derde, economische uitdaging bovenop gekomen: de algehele schaarste op de arbeidsmarkt, met name voor langer geschoolden, die de alternatieven voor het uitkiezen hebben voor een behoorlijk belastende, aanvankelijk onzekere en maatschappelijk matig gewaardeerde baan in het onderwijs.
Bloedende rug
Dat probleem is niet ontstaan in de huidige regeerperiode, verre van zelfs. Maar ook minister Weyts is pas in gang geschoten toen het dak al in lichterlaaie stond. Zelfs nu nog ontbreekt het aan focus op dit ene kernprobleem: meer leerkrachten voor de klas. Het gevolg is dat de kwaliteit van het onderwijs nog verder ondergraven wordt door het acute leerkrachtentekort, zoals baanbrekend Leuvens onderzoek recent nog berekende.
Toch is nuance wenselijk. In de bloedende rug van het Vlaamse onderwijs zitten vele messen geplant. Vanwege opeenvolgende ministers van uiteenlopende kleuren, maar niet alleen van hen. De blik op de politieke verantwoordelijkheid komt de feitelijke machthebbers in het onderwijs bijzonder goed uit. De grote scholenkoepels, aan wie dit land de verzuilde inrichting van zijn onderwijs via de grondwet heeft uitbesteed, blijven altijd netjes buiten beeld. Hen wordt nooit rekenschap gevraagd over een lerarentekort of kwaliteitsprobleem in wat nochtans hún scholen zijn. Wie dat toch doet, krijgt meteen de verdenking op zich geladen ‘staatsonderwijs’ te willen organiseren.
De verantwoordelijkheid van de koepels of netten is nochtans groot. Zelfs nu, nu de alarmbellen toch al jarenlang onophoudelijk rinkelen, blijft de dubieuze experimenteerlust groot in sommige netten en scholen. Zo pleitte Koen Pelleriaux, topman van het Gemeenschapsonderwijs, bij het begin van het schooljaar nog voor klassikaal onderwijs in grote groepen met meerdere leerkrachten. Wie hoopte dat dat niet meer dan een wazig vergezicht was, moet vaststellen dat het GO! intussen effectief klassen in sommige scholen herschikt in groepen van wel veertig, vijftig leerlingen. Is er één leerkracht, één ouder, zelfs één leerling die werkelijk meent dat dit de onderwijskwaliteit ten goede zal opstuwen? Toch gebeurt het, op god weet wiens pedagogisch advies. En dan zwijgen we nog over de honderden leerkrachten die koepels en ministerie blijven ‘detacheren’ naar de eigen administratie in tijden van nood.
Met zijn voorgangers heeft Ben Weyts gemeen dat ook hij zijn tanden stukbijt op die feitelijke machthebbers. Het maakt de puur politieke claim over wie de volgende minister van Onderwijs mag leveren zo futiel. Bart De Wever maakte die claim vijf jaar geleden, Conner Rousseau kopieert dat nu. Om dan weer tegen dezelfde steen te stoten?
Intussen timmeren private spelers lustig voort aan een markt voor betaalde bijles, buiten de scholen om. Radeloze ouders en onderwijspersoneel op zoek naar wat vastigheid spelen er almaar talrijker op in. Van de sociale impact van die evolutie zien we nu nog niet eens het begin.