Na twintig jaar Antwerpen is actrice Abke Haring (39) weer in Amsterdam gaan wonen. Straks neemt ze afscheid van vijftien roemrijke jaren Toneelhuis. Maar dat was niet haar beslissing. "Ik worstel nog heel erg met wat gebeurd is."
Advertentie
"Is dit wel Amsterdam genoeg voor jullie?”, vraagt Abke Haring als ze, zich tussen het riet beschermend tegen de snijdende wind, poseert voor het IJmeer. “Misschien moeten we toch de tram nemen, naar het centrum? Dan kan ik poseren voor een van de grachten”, lacht de 39-jarige actrice. “Of voor een haringkar.”
Maar we blijven in IJburg, de rustige, zelfs landelijke woonwijk in het oosten van de Nederlandse hoofdstad, waar de huisjes allemaal dezelfde gevels hebben, en waar een café aan het einde van de straat eenzaam de hele buurt bedient. Dit is even Amsterdams als De 9 Straatjes, de grachtengordel en de Wallen. Dit is het Amsterdam van Abke Haring, actrice en theatermaker: het Amsterdam waarnaar ze afgelopen zomer verhuisde, met haar man Jason en hun 2,5 jaar oude zoontje. Het Amsterdam dat ze twintig jaar geleden verliet om te gaan studeren in Antwerpen, maar waar ze nu terug thuiskomt. Het Amsterdam dat ze opnieuw opzocht, nadat ze na dik vijftien jaar te horen kreeg dat haar contract bij Toneelhuis niet verlengd werd.
Abke Haring en Toneelhuis waren de afgelopen jaren synoniemen geworden. In voorstellingen als Atropa: de wraak van de vrede, Bloed & rozen en Hamlet vs. Hamlet – drie keer een vruchtbare samenwerking tussen regisseur Guy Cassiers en auteur Tom Lanoye – bewees de kleine actrice dat ze moeiteloos het grote podium kan vullen. “Zij moet mijn Hamlet spelen”, zei Lanoye voor hij aan zijn Shakespeare-bewerking begon, en Haring werd prompt bekroond met de Theo d’Or, de meest prestigieuze acteerprijs in het Nederlandse taalgebied. Meer dan een bekroning was het een bevestiging van haar onwaarschijnlijke talent om het publiek te laten meevoelen met personages die honderden jaren oud zijn.
Maar terwijl ze, aangemoedigd door regisseurs als Cassiers (zie ook: De welwillenden) en Ivo van Hove (De dingen die voorbijgaan), de grote sier maakte in de grote zalen, zocht ze zelf de kwetsbaarheid van de kleine ruimte op. Haar eigen voorstellingen, zoals Hout, Flou en Unisono, waren meer performance dan theater, stukken waarin tekst een bijrol krijgt, omdat de stiltes voor zich spreken. Kleine zalen trekken echter een klein publiek, en in tijden waarin de cultuurfinanciering onder druk staat, heeft dat gevolgen. Vorig jaar kreeg ze te horen dat Toneelhuis nog meer wil inzetten op de grote zaal. Harings contract werd niet verlengd: het einde van haar Antwerpse verhaal.