NieuwsOekraïne
Telefoongesprekken met gsm’s van vermoorde inwoners in Boetsja leidden ‘The New York Times’ naar Russische militairen
The New York Times heeft overtuigend bewijs gevonden dat een Russische eenheid van parachutisten achter de moord zat op onschuldige burgers in de Oekraïense stad Boetsja. Rusland heeft steeds ontkend dat het verantwoordelijk was voor de wreedheden.
De beelden van de lichamen van burgers die her en der in Boetsja op straat lagen, schokten de wereld nadat de Russische troepen zich begin april hadden teruggetrokken. Volgens het Kremlin ging het echter om een ‘provocatie’ om Rusland zwart te maken.
Volgens The New York Times blijkt uit duizenden uren aan videobeelden, foto’s, documenten en verklaringen van ooggetuigen dat soldaten van het 234ste luchtlandingsregiment uit het Russische Pskov verantwoordelijk waren voor het doodschieten van 36 burgers in maart dit jaar. De moorden vonden plaats langs één straat in Boetsja, de Jabloenskastraat.
De Russische militairen schoten lukraak op burgers die zich op straat waagden om boodschappen te doen of de stad probeerden te ontvluchten, onder wie een meisje van 14 jaar. Maar sommige slachtoffers werden ook in koelen bloede geëxecuteerd nadat zij uit hun huizen werden gesleept.
Telefoongesprekken
Het sterkste bewijs vormen de telefoongesprekken die leden van het regiment met hun familie in Rusland voerden met telefoons die zij hun slachtoffers hadden afgenomen. Daarvoor gebruikten zij bijvoorbeeld de telefoon van een van de mannen die ze op 18 maart hadden meegenomen voor verhoor en vervolgens hadden geëxecuteerd. Hun lijken bleven ter plekke liggen, totdat de Russen zich terugtrokken uit Boetsja.
Al een paar uur nadat de mannen volgens ooggetuigen waren geëxecuteerd belde een van de militairen met het toestel. De afgenomen telefoon ging vervolgens van hand tot hand. Twaalf leden van de eenheid gebruikten het toestel om hun familie in Rusland te bellen.
Aan de hand van telefoongegevens van Oekraïense providers kon de krant hun identiteit achterhalen, door de gebelde nummers te combineren met een gevonden lijst met namen in een huis waar de Russen hadden gezeten. Op die manier kon de krant hun familie aan de lijn krijgen. In twee gevallen bevestigden de militairen zelf dat ze bij de eenheid in Boetsja hadden gezeten, toen ze door The New York Times werden gebeld.
Artjom Gorodilov
In totaal wist de krant 22 soldaten te identificeren die de telefoons gebruikten van burgers die langs de Jabloenskastraat werden doodgeschoten. In de meeste gevallen gebeurde dat vlak nadat het slachtoffer was gedood. Daaruit valt niet af te leiden wie van de militairen heeft geschoten, maar het bewijst in ieder geval wel dat zij ter plaatse waren.
Het acht maanden durende onderzoek naar de 36 burgerslachtoffers langs de Jabloenskastraat bewijst volgens de krant ook dat de commandant van het regiment, luitenant-kolonel Artjom Gorodilov, op de hoogte moet zijn geweest van de oorlogsmisdaden die zijn eenheid beging. Maar hij deed niets om zijn soldaten te stoppen. Daarmee kan hij volgens het oorlogsrecht ook verantwoordelijk worden gesteld voor de misdaden van zijn soldaten.
Moskou trok zich van alle ophef over de moordpartijen in Boetsja niets aan. Enkele dagen nadat de schokkende beelden van de wreedheden in Boetsja naar buiten waren gekomen, werd Gorodilov tot kolonel gepromoveerd door het hoofd van de Russische luchtlandingstroepen, generaal Andrej Serdjoekov.