GetuigenisOorlog in Oekraïne
Oleksander, gemarteld door de Russen: ‘Ze hebben me niet kunnen kraken. Ik zou niet met mezelf kunnen leven als ik had gepraat’
Journaliste Joanie De Rijke is in de pas bevrijde gebieden in Oost-Oekraïne. Ze ontmoette er Oleksander, voormalig inlichtingenofficier bij het Oekraïense leger, die twee keer gevangen zat bij de Russen. Hij vertelt hoe hij werd toegetakeld met honkbalknuppels. ‘Ik zou niet met mezelf kunnen leven als ik had gepraat.’
Hij raapt een klein pluchen vestje van de grond op. “Van mijn kleindochter.” Oleksander (52) - zijn achternaam maakt hij liever niet bekend – wijst naar de grond die bezaaid ligt met kinderspullen. “Alles wat ze konden, hebben ze vernield.” Zijn plattelandshuisje aan de rand van het onlangs bevrijde dorpje Verbivka, in het oosten van de regio Charkiv, is een grote chaos. Op verschillende deuren staat een Z geschilderd, een van de symbolen van de Russische invasie. In een schuurtje liggen de munitiekisten hoog opgestapeld, daarnaast een hok met een aarden vloer dat dienst deed als slaapkamer van de handvol Russische soldaten die hier een half jaar woonden. “Ze namen meisjes mee”, weet Oleksander. “Het lag er vol condooms.”
Op 6 september werd zijn dorp door het Oekraïense leger bevrijd, nog geen week na zijn eigen bevrijding. Oleksander is een voormalig militair, tijdens de oorlog in 2015 en 2016 diende hij in de Donbas. Eerst bij het Sarmarbataljon, later als waarnemend commandant bij de inlichtingendienst van de 56ste brigade. In de woonkamer – of wat er van over is want alles is door de Russen gestript, tot en met de vloerbedekking – haalt de ex-militair zijn oude uniform boven en kust het. “Dit hebben ze niet gevonden, ik had het goed verstopt, onder de grond.”
Het afgelopen half jaar werd hij twee keer opgepakt door de Russen. “De eerste keer namen ze mijn zoon mee. Ze dreigden hem te doden als hij niet vertelde waar ik was. Daarna kreeg ik telefoon; ik moest maken dat ik naar hun hoofdkwartier in het schoolgebouw van Verbivka kwam. Anders zou mijn zoon het niet overleven. Ze wilden mij, niet hem. Hij diende enkel als lokaas. Gelukkig hebben ze hem laten gaan.”
Hij zegt dat twee collaborateurs, bewoners die de kant kozen van de Russen, hem hebben verraden. “Ik weet wie ze zijn. Ze gaven informatie aan de Russen in ruil voor bepaalde privileges. Toen de Oekraïense soldaten kwamen, sloegen ze op de vlucht.”
De Russen waren naar hem op zoek omdat hij een Donbas-veteraan is, zegt Oleksander. “Ze pakten iedereen op die banden met het Oekraïense leger had of heeft maar ze hadden het vooral gemunt op mensen zoals ik die in de Donbas hebben gevochten. Uit wraak voor de doden die destijds aan Russische zijde zijn gevallen.”
De eerste nacht van zijn arrestatie lag hij op een bed van kinderschoentjes op de betonnen vloer, zonder verwarming. “Het vroor hard, als ik die schoentjes niet had gehad, zou ik aan de vloer vastgevroren zijn. Twee nachten hebben ze me laten liggen. Daarna ondervroegen ze me over mijn militaire activiteiten in de Donbas, over welke positie ik had en waar ik had gezeten. Ze waren razend kwaad. Als ze erachter kwamen dat je destijds als sluipschutter actief was geweest, werd je onmiddellijk vermoord, wist ik. Tegenover inlichtingenofficieren zouden ze ook niet mals zijn, besefte ik. Ik heb dan maar een verhaal verzonnen dat ik in de regio Tsjernihiv gestationeerd was, ver weg van de Donbas. En dat ik niet meer deed dan militairen heen en weer brengen omdat ik een zwakke gezondheid had en eigenlijk niet geschikt was om als actieve militair te dienen. Na twee dagen lieten ze me gaan, op voorwaarde dat ik me elke dag bij hen zou melden zodat ze zeker waren dat ik niet zou weglopen. Nu, de gevechten waren zo hevig dat je nauwelijks naar buiten kon, laat staan ontsnappen. Het kwam erop neer dat we naar de winkel renden en de rest van de tijd in de schuilkelder doorbrachten.”
Op 31 juli werd Oleksander opnieuw gearresteerd. “Om half negen ’s avonds stond er plots een speciale brigade in de tuin. Ze waren over het hek geklommen en begonnen in het wilde weg te schieten, mijn hond was er bijna geweest als mijn vrouw hen niet had tegengehouden.” Hij kijkt haar aan: “Ze is niet bang uitgevallen, ze ging niet voor die mannen opzij en zei dat ze hen eigenhandig de nek zou omdraaien als ze mij iets zouden aandoen. Ik was bang dat ze haar ook zouden meenemen en heb de boel gelukkig kunnen sussen. Waarop ze me blinddoekten, tape over mijn mond plakten en meenamen in hun militair voertuig.”
Omdat de oud-militair de weg kende als zijn broekzak, kon hij uit de afstand en het aantal bochten opmaken dat ze hem naar het voormalige politiebureau in het nabijgelegen stadje Balaklia brachten, dat de Russen als hoofdkwartier gebruikten.
“Ik werd in een kleine cel geduwd, niet meer dan een paar meter groot. Er zaten al negen mannen, twee sliepen op het stapelbed, de rest sliep zittend op de vloer. In de hoek stond een wc.”
Lang bleef hij er niet zitten, want de Russen namen hem meteen apart voor verhoor. “Ik zag vijf gemaskerde mannen van wie een van de FSB (de Russische inlichtingendienst, JDR) die het verhoor zelf afnam. De anderen hielden politie- en honkbalknuppels in hun handen. Op de tafel zag ik naalden liggen die ze gebruiken om onder iemands nagels te steken. Er stond ook een telefoon. De man van de FSB plaatste klemmen om mijn vingers die verbonden waren met de veldtelefoon op tafel. De stroomkabels van zo’n telefoon worden op het menselijk lichaam gebruikt, ik wist dat ze die techniek al eerder in de Donbas toepasten. Als ik zou liegen, zou hij het voltage opvoeren, dreigde de FSB-man. Ik moest mijn handen langs mijn lichaam laten hangen zodat de anderen me intussen met hun knuppels op de binnenkant van mijn bovenbenen konden slaan.”
“Een derde man gebruikte zijn geweerkolf om me op mijn rug te slaan. Ook moest ik op mijn knieën zitten zodat ze met hun legerlaarzen met spijkerzolen op mijn kuiten konden staan. Intussen vroegen ze me naar de posities van de Oekraïense militairen en waar ze hun wapens hadden opgeslagen. Ik verzon maar wat, gaf bewust verkeerde antwoorden, ik weet niet meer wat ik allemaal heb gezegd. De pijn was verschrikkelijk, niet uit te houden. Maar ik bleef bij bewustzijn.”
Zo ging het een maand lang door. Oleksander vertelt hoe hij drie keer per dag uit de cel werd gehaald om gemarteld te worden. Telkens minstens een half uur lang, schat hij in. Tot er een nieuwe FSB-medewerker opdaagde. “Hij was ouder dan de anderen en nam me mee naar de marteltafel met de naalden en de telefoon. Dat hij niet van deze praktijken hield, zei hij. Waarop hij voorstelde om op een normale manier te praten. Hij vroeg me waar ik vroeger had gewerkt en wat ik nu deed. Ook informeerde hij naar mijn familie. Ik vertelde hem dat ik vier kleindochters had, twee van acht, een van vijf en de jongste was twee. Het maakte me zo emotioneel dat ik begon te huilen. Ik vermoed dat het de man raakte want hij besloot me te laten gaan, maar onder de voorwaarde dat ik me twee weken later zou melden.”
In een poging Oleksanders getuigenissen te verifiëren spraken we onder meer met een celgenoot. Die bevestigt zijn relaas. De praktijken die Oleksander beschrijft, zijn ook methodes die vaker zouden worden gebruikt. De lokale politie bevestigt ook dat er martelingen plaatsvonden op de plek waar Oleksander gevangenzat.
Zes dagen later werd Oleksanders dorp bevrijd, net als Balaklia. De oud-militair laat een foto zien, net na zijn vrijlating uit de martelgevangenis. Donkere wallen onder zijn ogen, een warrige grijze baard.
“Ze hebben me niet kunnen kraken. Ik zou niet met mezelf kunnen leven als ik had gepraat.”
Sterk wil hij zichzelf niet noemen. “Er zaten sterkere mensen in de cel dan ik. Een man van zeventig werd al honderd dagen vastgehouden. Een ander zat er twee maanden. Een van hen werd zwaar in zijn gezicht geslagen, hij zat onder het bloed, was onherkenbaar. Ik maakte me grote zorgen om hen toen ik eenmaal vrij was, ik was bang dat de Russen hen nog snel zouden vermoorden of een granaat in de cel zouden gooien zodra ze wisten dat het Oekraïense leger op komst was. Gelukkig is iedereen kunnen ontsnappen toen de Russen op de vlucht sloegen. We hebben het allemaal overleefd.”
Een man die hij nooit zal vergeten, was de Tsjetsjeen die met de Russen meevocht. “Hij droeg een masker, maar we hoorden allemaal aan zijn accent waar hij vandaan kwam. Telkens als hij onze cel binnenkwam, ging hij het rijtje gevangenen af: ‘Een, twee, drie, vier, vijf.’ Nummer vijf sloeg hij dan bewusteloos, nummer zes nam hij mee voor verhoor. Een van ons had last van zijn hart en ik hoor de Tsjetsjeen nog in zijn zware dialect zeggen dat hij hoopte dat het hart het zou begeven want ‘een Oekraïens hart was niets waard’.”
Het is een tijdje stil in de vernielde woonkamer. Irina verbreekt als eerste het zwijgen: “Ik was zo bang dat ik hem niet meer levend zou terugzien. Elke dag ging ik naar de Russische autoriteiten om te informeren naar mijn man. Ze lieten niets los maar stonden wel toe dat ik medicatie en eten kon afgeven aan het politiebureau. Dat hield mijn hoop levend.”
Dat het een litteken is dat altijd zal blijven, zegt haar man. “Maar ik ben er nog, dat kunnen velen van ons niet zeggen.” Hij zal het er niet bij laten zitten, klinkt het beslist. “De helft van ons dorp bestaat uit collaborateurs, in mindere of meerdere mate. Voor de oorlog waren de meeste mensen hier pro-Russisch maar dat veranderde snel. Toch bleef een aantal mensen in de Russen geloven. We hebben bijna allemaal familie aan de andere kant van de grens, we wonen niet ver van elkaar. Dat maakt het er niet makkelijker op. Maar ik zál de twee mannen vinden die me verraden hebben. Het is een kwestie van tijd voor ik hen opspoor. Toch laat ik niet toe dat de haat mijn leven beheerst. Als ik ze vind, sla ik ze elk twee blauwe ogen. Daarna draag ik ze over aan de politie. De vraag is wat de Oekraïense autoriteiten met hen gaan doen.”
In Charkiv spreken we met Volodymyr Tymosjko, hoofd van de regionale politie. Volgens de wet zijn er drie categorieën collaborateurs, legt hij uit. “Je hebt de mensen die sympathiseren met de Russen en publiekelijk oproepen om ons aan hen over te geven. Zij krijgen een relatief lichte straf. Dan heb je mensen die bewust acties uitvoeren ten voordele van de Russen, die worden zwaarder gestraft. De derde groep bestaat uit mensen in overheidsposities die de kant van de Russen hebben gekozen. Ambtenaren, burgemeesters en andere lokale bewindvoerders. Zij krijgen de zwaarste straffen, ze zitten vaak jarenlang opgesloten.”
Volgens de baas van de politie zijn er niet bijster veel collaborateurs actief in de regio Charkiv. “Negenennegentig procent van de bevolking is pro-Oekraïens. Bovendien moet je een verschil maken tussen collaborateurs die het doen vanwege financiële redenen zoals daklozen, verslaafden of anderen in diepe armoede en mensen die Rusland puur steunen omwille van de ideologie. Die laatste komen we niet veel tegen. Ons politiekorps heeft tot nu toe 50 collaborateurs opgepakt. Twee van hen hingen het Russische gedachtegoed aan over de zogenaamde strijd tegen de Oekraïense neonazi’s, de rest deed het voor het geld. Maar er zijn drie instanties bezig met collaborateurs, ook de SBU (de Oekraïense veiligheidsdienst, JDR) en een speciaal onderzoeksbureau zoekt naar verraders. Ik heb geen informatie over het aantal mensen dat zij hebben opgepakt, we kampen sowieso allemaal met een tekort aan mankracht.”
Oleksander heeft zijn twijfels. Volgens hem bestaat zijn halve dorp uit sympathisanten van de Russen. “Ze houden momenteel een petitie om een van de leidinggevenden uit het dorp vrij te krijgen die vastzit omdat hij van kamp veranderde en de kant van de Russen koos. Dat zegt veel. Ik besef dat ons land een hoop werk te wachten staat qua heropbouw en vervolging van verraders. Maar er komt een dag dat iedereen zichzelf in de spiegel zal moeten aankijken. Ik wil niet weten hoe velen zullen wegkijken.”