InterviewOnderwijssociologen
‘We maken te weinig reclame voor het lerarenberoep’
Om het lerarentekort op te lossen, zullen we veel meer zij-instromers nodig hebben. Het is maar een van de voorstellen die onderwijssociologen Bram Spruyt en Filip Van Droogenbroeck (VUB) doen om de scheve situatie recht te trekken.
Het lerarentekort kaapt het begin van het schooljaar, meer nog dan corona. Het was Lieven Boeve, topman van het katholiek onderwijs, die half augustus de kat de bel aanbond. Sindsdien blijven de verhalen komen van directeurs die vacatures niet ingevuld krijgen. Cijfers tonen ook hoe dat beginnende leraren er nog te vaak mee stoppen.
Spruyt en Van Droogenbroeck zijn niet verbaasd: ze voeren al tien jaar onderzoek naar de loopbanen van leraren, en dus ook het lerarentekort. Centraal daarin staat het TALIS-onderzoek, de grootste bevraging bij leraren en directies in de eerste graad secundair, dat zij in 2018 uitvoerden. Recent brachten zij nog een nieuw verdiepend rapport uit, ook over het lerarentekort. “Eigenlijk zijn onze suggesties om dat op te lossen al tien jaar min of meer hetzelfde”, zegt Van Droogenbroeck.
Is dat niet frustrerend?
Spruyt: “Soms wel. Maar ik snap ook wel dat dit gewoon moeilijke materie is. Wel stoort het mij dat het debat over het lerarentekort de voorbije weken los van de wereld gevoerd wordt. Men zoekt de oorzaken ervan enkel binnen het onderwijs, bijvoorbeeld dat het een gevolg is van de verloedering van ons taal- of wiskundeonderwijs. Terwijl we weten dat dat niet klopt.”
Hoe bedoelt u?
Spruyt: “We weten heel goed waar het lerarentekort vandaan komt. Ten eerste zie je dat er een enorme pensioneringsgolf aan de gang is, ook in het onderwijs. Ten tweede zal er in diezelfde periode een cohorte leerlingen uit het basisonderwijs naar het secundair onderwijs doorschuiven. Die zal ervoor zorgen dat het aantal leerlingen in het secundair zal groeien met 12 procent. Dat je afstevent op een tekort is met andere woorden de logica zelve. Dat heeft niets met ons onderwijs te maken, wel met demografie.
“Wie zegt dat we het louter het lerarenberoep aantrekkelijker moeten maken, heeft het dus verkeerd. We moeten het daarenboven nog eens aantrekkelijker maken dan alle andere sectoren. Want die tekorten op de arbeidsmarkt worden een Vlaams gegeven. Onderwijs zal nog jaren moeten concurreren met andere sectoren om arbeidskrachten voor zich te winnen. Pas als je het lerarentekort in dat bredere plaatje bekijkt, besef je hoe gigantisch het probleem is.
“Dat is overigens niet uniek voor Vlaanderen: ongeveer de helft van de Europese landen kampt met problemen rond het lerarentekort. Maar als we terugkijken, moeten we toegeven dat we tijd verloren hebben. We hadden die demografische tendensen voor kunnen zijn. Die bewegingsruimte zijn we nu kwijt.”
Jullie onderzochten wat (beginnende) leraren in de job houdt. Wat is het antwoord?
Van Droogenbroeck: “We merken dat zaken zoals mentorprojecten om startende leraren te begeleiden of een goede samenwerkingscultuur op scholen allemaal een klein effect hebben. De belangrijkste verklaring zijn de zogenaamde selectie-effecten: wie begint aan de job? Mensen bij wie de job als leraar hun eerste loopbaankeuze was en die een hoge intrinsieke motivatie hebben, maken de grootste kans om ook effectief leraar te blijven.”
Wat kan het beleid uit die conclusies leren?
Spruyt. “Dat er geen wonderoplossing is. Er moeten verschillende zaken gebeuren. Bijvoorbeeld het idee dat we leraren goed moeten verankeren. Je moet ervoor zorgen dat ze bij een heleboel (beleids)processen op school betrokken worden en zo een stukje eigenaar van de school worden. Mensen beseffen dat misschien niet, maar leraar is in vele opzichten een eenzaam beroep. Iedereen heeft een mening over je job maar zodra de klasdeur dichtgaat, sta je er alleen voor. Onervaren leraren worstelen daar mee. Het is belangrijk dat we hen ankerpunten geven zodat ze het gevoel hebben steun te hebben, bijvoorbeeld via een mentorprogramma. Intussen zie je daar veel goede voorbeelden van in Vlaanderen.”
Van Droogenbroeck: “Vooral in het secundair. Daar doen we het zelfs beter dan in andere landen. Maar in het lager onderwijs is er nog een zware inhaalbeweging nodig.”
Spruyt: “Iets anders dat moet gebeuren, is het weer versterken van de autonomie van leraren en scholen. Natuurlijk moeten leerlingen rechten hebben. Maar in de praktijk zijn er te veel situaties waarbij scholen disputen over beslissingen van de klassenraad uit de weg gaan om gedoe te vermijden. Om dezelfde reden is het voortdurend in crisistermen spreken over onderwijs en kwaliteit niet bevorderlijk om mensen aan te trekken.”
Van Droogenbroeck: “Dat zagen we in ons onderzoek naar de waardering die leraren zeggen te voelen. De lagere scores die Vlaamse leerlingen behalen op PISA zijn een van de belangrijkste verklaringen daarvoor. De daling die leraren op vlak van waardering zeggen te voelen, is in Vlaanderen na alle nieuws over PISA gigantisch geweest. Wat helemaal niet in verhouding staat met objectieve veranderingen in arbeidsomstandigheden.”
Maar we moeten toch kunnen zeggen dat leerlingen minder goed zijn geworden in begrijpend lezen en dat die trend zorgen baart?
Spruyt: “Absoluut, als je eraan toevoegt dat geen enkel onderzoek op dit moment de vinger op de wonde kan leggen waarom die daling er is. Je kan perfect zeggen dat je je zorgen maakt. Dat debat moet gevoerd worden.”
Van Droogenbroeck: “Maar we moeten ook rekening houden met de collateral damage. Het leidt ook tot een minder gevoel van waardering voor het beroep.”
Spruyt: “Dat is iets wat we slecht doen: de mooie kant van het beroep benadrukken. Er is niets zo mooi als een jongere die door iedereen afgeschreven wordt er toch doortrekken en iets van zijn leven zien maken. Of gewoon een groep jongeren progressie zien boeken. Alleen, we maken er te weinig reclame voor.”
Kan een ingangsexamen helpen om de waardering op te krikken?
Spruyt: “We zagen in het buitenland inderdaad dat de status van het beroep versterkt als je zegt dat niet iedereen zomaar leraar mag worden. Eigenlijk zou je om allerlei redenen strenger willen zijn voor wie je toelaat: om de status op te krikken, om uitstroom te vermijden of om de kwaliteit op te krikken. Het drama is dat je dat tegenwoordig niet meer kan doen. We gaan iedereen nodig hebben.”
Moeten leraren evenveel betaald worden als ingenieurs zoals internationaal onderwijsexpert Dylan William onlangs in De Morgen opperde?
Van Droogenbroeck: “In alle 31 onderzochte landen zagen we dat een hoog startersloon leraren langer in het beroep houdt. Dat is voor alle duidelijkheid het geval in België.”
Spruyt: “Zo’n voorstel voor een algemene loonsverhoging is budgettair ook gewoon niet haalbaar. Wel denk ik dat we opnieuw moeten werken met gerichte incentives. We hebben het nu altijd over het lerarentekort in algemene termen, maar eigenlijk laten die tekorten zich vooral voelen in grootstedelijk gebied en voor bepaalde vakken.”
Een leraar wiskunde moet dus een hoger loon kunnen krijgen dan een leraar geschiedenis?
Spruyt: “Zoiets zal onbespreekbaar zijn in Vlaanderen. Al hadden grootsteden zoals Brussel vroeger de mogelijkheid om een financiële incentive te geven. Daar geloof ik misschien wel in om mensen aan te trekken. Ons onderzoek leert ook: leraren die lesgeven in meer diverse scholen – dan bedoel ik scholen waar leerlingen meer sociaal-economisch achtergesteld en cultureel divers zijn – zeggen dat ze niet uit het onderwijs willen gaan, maar wel van school willen veranderen. Zo zie je een concentratie van problemen in scholen met een achtergesteld publiek. Daar moet men iets aan doen.”
Van Droogenbroeck: “Wat daarmee samenhangt en een beetje onderbelicht blijft, is het aantal leraren die een vak geven waar ze eigenlijk niet voor opgeleid zijn. Dat is heel hoog. Ook daar geldt dat beginnende leraren dat vaker moeten doen: 25 procent van de starters geeft een ander vak. Dat is veel meer dan bij ervaren leraren. Dat is niet goed. We weten dat het vermoeiender is voor mensen om een vak te geven dat ze niet gestudeerd hebben. Dat leidt dan weer tot meer burn-outs.”
Volgens jullie valt vooral op vlak van zij-instromers nog heel wat progressiemarge te boeken. Hoe komen jullie tot die conclusie?
Spruyt: “We vergeleken de situatie van Vlaanderen met die in veertien Europese landen. De grootste groep leraren zijn die mensen voor wie onderwijs de eerste beroepskeuze was en die voordien nog geen professionele ervaring hadden. Dat zijn eigenlijk de mensen die rechtstreeks van het secundair onderwijs lerarenopleiding zijn gaan volgen en zo het beroep instroomden. In de eerste graad van het secundair onderwijs is dat 65,7 procent van de leraren. In andere landen is dat 50 procent. Dat is een gigantisch verschil. Kortom, we kunnen niet nog meer mensen uit deze groep rekruteren. Het potentieel zit dus in andere groepen, bijvoorbeeld via de zij-instromers.”
Van Droogenbroeck: “Het aantal zij-instromers in die eerste graad bedraagt in Vlaanderen 18 procent. In andere Europese landen is dat minstens een derde. In uitschieters als Zweden of Noorwegen heeft bijna de helft van de leraren minstens twee jaar werkervaring buiten het onderwijs. Je ziet dat er marge is, op voorwaarde dat we de juiste voorwaarden stellen.”
Welke zijn dat?
Spruyt: “Zij-instromers voelen zich minder voorbereid op onderwijs en komen vaker terecht in scholen met een meer sociaal-economisch divers publiek. Aan die beide zaken kan je iets doen. We weten dat als zij-instromers die eerste horde overwonnen hebben, ze meestal gelukkiger zijn in het beroep en minder stress rapporteren.
“Bovendien zijn zij-instromers meer dan alleen een middel om tekorten aan te vullen. Het is bijvoorbeeld ook de weg waarlangs je meer academisch geschoolde mensen kan binnentrekken in het beroep en lerarenteams meer divers kan maken. In de bankensector bijvoorbeeld gaan duizenden jobs door automatisering en digitalisering verloren. Doorgaans zijn dat mensen die hooggeschoold zijn en het onderwijs zouden kunnen helpen voor vakken waar we nood aan hebben, zoals wiskunde.
“Ik geloof dat er veel mensen zijn die dat willen doen, bijvoorbeeld omdat ze na zo veel jaren werken in de privésector een beroep met meer maatschappelijke impact willen. Zij leveren daar natuurlijk wel een stukje loon voor in. Maar als je dan ook zegt dat deze mensen hun anciënniteit niet kunnen meenemen, is dat een beetje spuwen in hun gezicht. Dat is een zaak die nú opgelost moet worden en geen dag later. Elke sector is op zoek naar werknemers. Dat zal de komende vijf, tien tot vijftien jaar toenemen.”
Vlaams minister van Onderwijs Ben Weyts (N-VA) zorgde ervoor dat zij-instromers voor knelpuntberoepen tot acht jaar anciënniteit kunnen meenemen. Dat lijkt te werken: vorig jaar kwamen er 2.800 zij-instromers bij.
Van Droogenbroeck: “Die uitbreiding is positief. Maar we liepen daar al sterk achter op andere Europese landen. Dan is het vreemd dat de maximum op acht jaar ligt.”
Spruyt: “De Vlaamse Onderwijsraad (VLOR) heeft de jaarlijkse behoefte aan fte’s voor 2017-2018 eens berekend. Toen hadden we jaarlijks 3.200 mensen nodig. In de schooljaren 2021-2024 zullen we jaarlijks nood hebben aan 4.500 fte’s. Dat is een toename van meer dan 30 procent. Die 2.800 zij-instromers zijn mooi, maar we gaan er nog meer nodig hebben.”