Waarom traag mooi is
Béla Tarrs magnum opus Sátántangó is eindelijk nog eens in een Belgische bioscoopzaal te zien. Is het de heilige graal van de filmkunst?
Velen die de meer dan zeven uur durende film uitgezeten hebben, roepen volmondig ja. Ik zou het echter niet weten. Is het een rare kronkel in mijn hersenen, mijn verknochtheid aan de ratelende klank van een 35mm-projector of de steenezelvariant van nostalgie? Peu importe! Maar sommige films weiger ik op een televisie-, laat staan een computerscherm te bekijken. De films van David Lynch of Terrence Malick bijvoorbeeld en dus heb ik zowel Mulholland Dr. als The Thin Red Line nog niet afgevinkt. Sátántangó van de Hongaar Béla Tarr prijkt op die lijst met stip op één. Al meer dan twintig jaar!
Nochtans was het geen liefde op het eerste gezicht tussen Tarr en mij. Bijna drie decennia geleden zag ik als broekventje, net aangemonsterd op de filmschool, Damnation. Ik kan me al lang niet meer herinneren waarom ik niet onder de indruk was. Maar aan het contrastrijke zwart-wit kan het niet gelegen hebben. Aan de lang aangehouden shots en traagzame camerabewegingen evenmin. I love it. Toen al. En ik ben verlekkerd op alle tinten tussen helzwart en wolkenwit. En toch heb ik zijn daaropvolgende film, Sátántangó dus, gemist. Hij passeerde op L'Age d'Or, toentertijd een festival dat gedurfde, vernieuwende of compleet van de pot gerukte films een kans gaf. Sátántangó is het naar verluidt allemaal en schoot op het festival de hoofdvogel af.
Mise-en-scène
Na enkele uit de losse pols gefilmde, sociaal-realistische werkstukken over verbliksemde stumperds, die de ongedwongen stijl van Cassevetes nabootsen en het oeuvre van de Dardennes voorafschaduwen, heeft Tarr radicaal voor de stijl gekozen die Damnation kenmerkt en die hij later uitgediept heeft in magnetiserende meesterwerken als - afgevinkt en voor eeuwig op het netvlies gebrand - Werckmeister Harmonies of The Turin Horse. Hier is een regisseur aan het werk die aan de compositie van een shot - de plaatsing van zowel personages, objecten als lichtbronnen - even veel aandacht besteedt als een renaissanceschilder. En daar vervolgens beweging aan toevoegt.
Tarr houdt zich ver van de rücksichtslose esthetiek die van menig Hollywood-blockbuster tegenwoordig een marteling voor oor en oog maakt. Hij verwijdert zich minstens zo ver van de gemakzuchtige fotografie - gooi de camera op de schouder en filmen maar - die de Europese cinema van de voorbije twintig jaar besmet heeft met een beledigende lelijkheid (Toni Erdmann, iemand?) waarvan ik op mijn slechte dagen denk dat ze nimmer zal verzwinden.
Hier is een man aan de slag die een vergeten, bijna verguisd vak beheerst; een dat alleen met dat magnifieke Franse woord - "het mooiste woord over cinema", dixit kunstcriticus Dirk Lauwaert - benoemd kan worden: mise-en-scène. Een man die naar de kern van de cinema boort en beseft dat de ware betekenis van een film in de beeldvoering ligt, véél meer dan in het verhaaltje. Dit laatste is een verleidingsmiddel, maar het ware genot valt elders te jutten. Het is geen verrassing om uit de mond van Tarr te horen dat een scenario alleen nuttig is om geldschieters te overtuigen en dat hij het verscheurt zodra hij begint te filmen.
Alleen al het laatste shot van Werckmeister Harmonies wil ik inruilen voor het verzamelde oeuvre van - de lijst is zeker niet exhaustief - Roman Polanski of Aki Kaurismäki. Was het al maar weekend!
Sátántangó is zaterdag, zondag en maandag te zien in het KASK in Gent, waar Béla Tarr, op zondag, tot Magister Artium Gandensis gekroond wordt. De eerste twee voorstellingen zijn uitverkocht.