AchtergrondSociaal overleg
Waarom het loonoverleg mislukte, en wat er nu moet gebeuren
Na de socialistische bond trekken ook de andere vakbonden een streep onder de onderhandelingen over een loonakkoord. De deadline van 1 mei wordt niet gehaald en dus wordt de Dag van de Arbeid er één in mineur. Maar waar gaat dit eigenlijk over? Waarom is het zo moeilijk? Hoe kan de regering dit oplossen? En komt ze dan niet zelf in de problemen?
Waar gaat het over?
Om de twee jaar wordt er voor de private sector een nationaal loonakkoord afgesloten tussen werkgevers- en werknemersorganisaties. Daarin wordt bepaald hoeveel de lonen de komende twee jaar maximaal mogen stijgen, bovenop de indexering. Zo’n nationaal akkoord is belangrijk, omdat het de basis vormt waarop de loononderhandelingen in elke sector van start kunnen gaan. In goed boerende sectoren kunnen de vakbonden dan mikken op het afgesproken maximum en hebben werkgevers anderzijds de zekerheid dat hun bedrijf niet wordt lamgelegd met een vraag die hoger is.
Waarom is er nog geen akkoord?
Eigenlijk moest er al in maart een akkoord zijn, maar vakbonden en werkgevers slagen daar maar niet in. De regering heeft hen enkele weken geleden een nieuwe deadline gegeven: 1 mei, nu zaterdag. Ze heeft ook een voorstel gedaan, op basis waarvan er opnieuw onderhandeld kon worden.
Minister van Werk Pierre-Yves Dermagne (PS) splitste het werk op: eerst een akkoord voor de verdeling van de welvaartsenveloppe (die dient voor een verhoging van de laagste uitkeringen), daarna onderhandelen over de lonen. Over dat eerste werd vorige week een akkoord gesloten: dat sleepte dan ook al aan van in september.
Maar de onderhandelingen over het loonakkoord werden gisteren opgeblazen: eerst door Miranda Ulens van de socialistische vakbond ABVV, daarna ook door de christelijke (ACV) en de liberale vakbond (ACLVB). “Het overleg is voorbij”, aldus Ulens. “We stonden met onze rug tegen de muur.”
Wat is het probleem?
In essentie: de bonden vinden dat er te weinig ruimte is voor loonsverhogingen. Eerst en vooral is de zogenaamde ‘loonmarge’ te laag. Die marge wordt bepaald door de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven (CRB) en houdt in principe rekening met onze concurrentiepositie tegenover de buurlanden. In principe, want door de coronacrisis waren er dit jaar geen cijfers van de buurlanden voorhanden, halen de vakbonden aan. Maar dat is niet het enige probleem: de berekening van de loonmarge, die veranderde onder de regering-Michel, wordt al enkele jaren gecontesteerd door de vakbonden. “Het is sjoemelsoftware”, zegt ACV-voorzitter Marc Leemans al meer dan een jaar.
De loonmarge bedraagt 0,4 procent. Dat wil zeggen dat de lonen dit en volgend jaar met maximaal 0,4 procent mogen stijgen, bovenop de index — die volgens de huidige verwachtingen 2,8 procent zal bedragen. Werkgevers tellen die twee graag op en spreken dan van een loonmarge van 3,2 procent. Maar dat klopt in feite niet: de indexering is geen loonsverhoging, maar een compensatie voor het leven dat duurder wordt.
Hoe los je dat op?
Aangezien de sociale partners er onderling maar niet uitraakten, heeft de regering onlangs zelf een voorstel gedaan waarbij ze vasthoudt aan die verhoging met maximaal 0,4 procent. Maar ze benadrukte in haar voorstel ook dat er ruimte bleef voor eenmalige extra’s of premies, in de ondernemingen die het in 2020 goed hebben gedaan.
De gesprekken daarover zijn deze week spaak gelopen: de zoenoffers — premievoorstellen van de werkgevers — werden door de bonden te licht bevonden. Zo valt te horen dat de werkgevers spraken van eenmalige premies van maximaal 300 euro voor twee jaar, en dan alleen in bedrijven die hun omzet in 2020 zagen stijgen met 30 procent of meer. “Dat helpt dus maar een minderheid van de werknemers”, zuchten de vakbonden. “In bedrijven die dan echt gouden zaken hebben gedaan, zouden de werknemers dus maximaal 12 euro per maand krijgen.” De bonden willen daar niet mee instemmen. Lees: ze vinden het een vergiftigd geschenk. In plaats van op nationaal vlak akkoord te gaan met “kruimels”, kunnen de afzonderlijke vakbonden in bedrijven of sectoren beter zelf gaan onderhandelen, is de redenering.
Unizo-topman Danny Van Assche ontkende gisteren dat de werkgevers “krenterig” zijn. “Het debat is zelfs niet gegaan over hoe die premie er moet uitzien en hoeveel die moet bedragen. Het is vanuit de kant van de vakbonden alleen gegaan over wie er moet beslissen over die premies. Wij hebben dan gevraagd: laat ons dan een definitie maken van wat een bedrijf is dat het goed gedaan heeft en laat ons een maximum zetten op die premie.” Volgens de werkgevers is er niet gediscussieerd over hun voorstellen, maar volgens de vakbonden was het
duidelijk dat er geen vergelijk gevonden kon worden.
Wat nu?
Minister van Werk Pierre-Yves Dermagne (PS) zei gisteren in de commissie Sociale Zaken dat hij nog contact zou opnemen met de verschillende sociale partners, om te kijken of er toch nog iets mogelijk is. Lukt dat niet, dan komt het dossier op de regeringstafel — iets wat de regering zelf ook liever wil vermijden.
Allicht wordt dan alleen die loonmarge van maximaal 0,4 procent doorgevoerd, zonder extra eenmalige premies — daar gaan de bonden ook van uit. Anderzijds: de Franstalige socialisten staan zwaar onder druk van de communistische PTB, die hen dan zal verwijten voor de werkgevers te kiezen. Bovendien zei ook PS-voorzitter Paul Magnette al dat hij de eisen en de staking van de vakbonden eind maart voor 200 procent steunde. En dus is de vraag of de PS toch niet zal proberen om die 0,4 procent nog enigszins op te trekken, al wordt het in dat geval nog een lastige — en tegelijk ook traditionele — discussie met de liberalen.
En de bonden? Die kunnen zonder loonakkoord “geen sociale vrede garanderen”. Maar van acties of stakingen is nog geen sprake.