Natuur
Waarom de superrijken steeds vaker hun eigen natuurpark opzetten
Een kleine groep zeer vermogende filantropen creëert liever eigen natuurparken dan geld te schenken aan natuurorganisaties. Zij werken sneller, efficiënter en gedurfder, vinden ze zelf. Deskundigen zijn blij met de extra natuur, maar zelfoverschatting en een neokoloniale houding liggen op de loer.
Je kunt uiteraard - als vermogende natuurliefhebber - geld overmaken aan het Wereldnatuurfonds. Dan krijg je een bedankje van de directeur en een jaarverslag in de post. Je kunt natuurlijk ook zelf een stuk land kopen - van horizon tot horizon - en daar eigenhandig natuur herstellen, boswachters aannemen en een mooie toeristenlodge bouwen ter stimulering van de lokale economie. Is veel bevredigender en effectiever, verzekert een kleine, maar groeiende groep filantropen.
Zo is CNN-oprichter Ted Turner trots op zijn kudde van 51.000 bizons; de Amerikaanse miljardair bezit 800.000 hectare prairie in de VS en Argentinië. Medemiljardair Paul Tudor Jones - een koning op Wall Street - creëerde een enorm natuurpark in Tanzania (140.000 hectare) op de befaamde Serengeti savanne. Hij werkt ook, met enkele superrijke medefilantropen, aan een nieuw natuurpark in Roemenië. Het filantropenechtpaar Tompkins realiseerde de afgelopen 25 jaar wel zes natuurparken in Chili en Argentinië (800.000 hectare) om die weer weg te geven aan de overheid. Hun praktische aanpak inspireerde veel andere rijken.
Natuur is onder filantropen geen populair thema. De meeste donaties vloeien naar religie, armoedebestrijding en gezondheidzorg, blijkt uit Amerikaans en Nederlands onderzoek. Slechts 3 procent gaat naar natuur en milieu. Maar binnen deze niche neemt het aantal filantropen toe dat zelf een natuurreservaat opzet, blijkt uit een rondgang langs filantropen en deskundigen door De Volkskrant en Wageningen Universiteit. Het gaat om tientallen superrijken. Zij sluiten aan bij de trend onder gevers om meer zelf te doen. Daar komt bij: superrijken - vaak jonge techondernemers - denken sneller en innovatiever te zijn dan traditionele natuurorganisaties als The Nature Conservancy of het Wereldnatuurfonds.
Het fenomeen: de groene filantrokapitalisten
Neem de 52-jarige Duitser Jochen Zeitz. Die redde ooit sportmerk Puma als jonge marketeer en verkocht later als hoogste baas zijn aandelen voor een fortuin. Zeitz introduceerde als eerste een duurzame winst- en verliesrekening in het bedrijfsleven en zette samen met bekende ondernemers als Richard Branson (Virgin) en Paul Polman (Unilever) het B-team op: een netwerk om medetycoons ervan te overtuigen dat er meer is dan winst maken. Uit liefde voor Afrika begon de miljonair een eigen natuurreservaat in Kenia van 20.000 hectare met een luxueuze toeristenlodge. De aanwezige kunstcollectie groeide uit tot het onlangs geopende Zeitz MOCAA-museum in Kaapstad, in één klap het belangrijkste museum voor moderne kunst in Afrika.
"Natuur is toevallig mijn passie", zegt Zeitz in een Skype-interview. "Heeft vast te maken met de weekends die ik als kind doorbracht in onze blokhut in het bos." Zeitz vindt dat bedrijven te weinig oog hebben voor het milieu, maar hij vindt ook dat natuurorganisaties op hun beurt onvoldoende belangstelling hebben voor het grotere plaatje. "Ze denken niet holistisch. Je moet alle 4 C's tegelijkertijd aanpakken: conservation, community, culture en commerce."
Ter illustratie kocht Zeitz vijf jaar geleden enkele veebedrijven op aan de voet van Mount Kenya, de hoogste berg van Kenia. Hij haalde alle hekken weg, herstelde de uitgeputte natuur, bouwde een kunstzinnige lodge en experimenteert met veeteelt tussen de leeuwen. "Iedereen verklaarde me voor gek, al mijn beslissingen zouden verkeerd zijn, maar ik wil bewijzen dat het wel kan."
Zeitz behoort tot een lichting filantropen die stellen dat natuurbeheer op termijn zichzelf moet bedruipen. Dat biedt weer ruimte voor nieuwe projecten. Dergelijke filantrokapitalisten gebruiken methoden uit het zakenleven, laten zich leiden door cijfers en aarzelen niet om kansloze projecten snel stop te zetten. Veel deskundigen maken een vergelijking met de techindustrie: ook daar zetten venturekapitalisten veel tegelijkertijd op, om slechts door te gaan met de kansrijkste projecten. Natuurorganisaties zijn doorgaans traditioneel ingesteld, werken traag en vermijden risicovolle of maatschappelijk omstreden projecten.
Neem de romantische droom van de Britse meubelmiljonair Paul Lister (58). Die kocht ruim 9.000 hectare in Schotland om de wolf terug te brengen naar het Verenigd Koninkrijk. "Dit was ooit het grote Caledonische Woud", zegt Lister met een breed armgebaar achter het stuur van zijn Land Rover. Zo ver het oog reikt - brede valleien, woeste rivieren, kale bergen - alles is van hem. "Ik kocht dit gebied om de natuur te herstellen. We hebben nu 800.000 bomen geplant en tientallen kilometers hek geplaatst om herten weg te houden. Die vreten anders alles kaal." De herten mogen pas terug zodra een roedel wolven hun aantal in balans kan houden. The Wolfman, zoals Lister in Engeland bekendstaat, ondervindt tegenwerking van boeren, wandelaars en politici die zijn plan te radicaal vinden.
De zwakke plek: draagvlak bij de lokale bevolking
Dat is de achilleshiel van filantrokapitalisten: hoe rijk, slim en ondernemend je ook bent, zonder draagvlak in de lokale gemeenschap kom je niet ver. Dorpen dienen soms verplaatst te worden, bewoners mogen niet meer jagen of hun land bebouwen en lopen gevaar door nieuwe roofdieren, of moeten zich laten omscholen. Dat levert nogal eens conflicten op. "Stel je voor dat een rijke Japanner de Hoge Veluwe opkoopt", zegt de ecoloog Willem Ferwerda. "Dan zijn wij ook in rep en roer." In Chili begonnen bewoners bijvoorbeeld een campagne tegen Doug en Kris Tompkins en klaagde het leger dat het niet meer van noord naar zuid door eigen land konden rijden zonder toestemming van een Amerikaan.
Melinda Gates, met haar man Bill een van de invloedrijkste filantropen ter wereld, zegt in het vakblad Philanthropy Age: "Bill en ik hadden een sterke voorkeur voor technische oplossingen. Maar we hebben geleerd dat die moeten passen in het leven van een bewoner, anders heeft het geen zin."
Filantropen moeten volgens haar zoeken naar partners met kennis en ervaring. "Je kunt het niet alleen." De rol van de filantroop, heeft Gates gemerkt, is bescheiden. "We kunnen ontwikkelingen versnellen, omdat we bereid zijn risico's te nemen." Dat geldt ook voor privaat natuurbeheer: de ecologische impact is volgens deskundigen beperkt, maar niettemin welkom.
De filosofie: van inspiratie tot het fokken van dieren
Wie een eigen park wil, kiest voor het buitenland. Zo was miljardair Paul Fentener uit het Nederlandse Vlissingen tot zijn dood in 2006 de grootste grondbezitter in Schotland en eigenaar van natuurpark Marataba in Zuid-Afrika. Zijn as werd over beide terreinen verstrooid. Vastgoedechtpaar Ed Zeeman en Anka Reijnen begonnen met een vakantiehuis aan de rand van een Zuid-Afrikaans natuurpark en beheren inmiddels een handvol vakantielodges en 2.500 hectare natuurgebied met olifanten en neushoorns.
Inkomsten moeten doorgaans komen van luxe ecotoerisme. Door hoge prijzen te vragen - soms 1.500 euro per nacht - blijven bezoekersaantallen laag en is de bijbehorende milieuschade beperkt. De winst blijft in het park. Een filantroop als Zeitz organiseert ook lezingen op zijn Segera Retreat in de hoop invloedrijke industriëlen te inspireren geld te steken in natuur. Veel parken houden ook vee of fokken zeldzame dieren voor de safari-industrie. Toch is dat doorgaans niet genoeg, mede vanwege de kosten ter stimulering van de lokale economie: scholing, verbeteringen van de infrastructuur, het helpen opzetten van bedrijfjes. Kortom: ontwikkelingswerk op districtsniveau.
"Dat is wel een vak apart", waarschuwt onderzoeker George Holmes van de Universiteit van Leeds, die onder meer de privéparken in Chili onderzocht. Hij stelt dat filantrokapitalisten vaak het wiel opnieuw uitvinden. Of hun resultaten beter zijn dan die van overheden of grote natuurorganisaties, kan hij nog niet zeggen. "We vergelijken nu diverse natuurparken."
Jonge filantropen uit de techindustrie doen volgens Holmes nogal smalend over bestaande natuurorganisaties. "Tot ze ontdekken hoe gecompliceerd natuurbeheer is en hoeveel tijd daarvoor nodig is. Het is een generatiekwestie."
Holmes draait het om: rijke westerlingen die land kopen in Afrika en daar een hek omheen zetten, zijn eerder ouderwets dan modern. Koloniaal zelfs. Desondanks ziet hij ook voordelen: "De superrijken proberen wel nieuwe dingen." Zoals miljardair Paul Allen, die experimenteert met hightech observatiesystemen in Afrikaanse parken. Dan kan iedere boswachter op een schermpje zien waar zijn collega's zijn, plus bedreigde dieren, bezoekers en mogelijke stropers.
Het effect: die ecobaronnen zijn zo gek nog niet, of wel?
Deskundigen benadrukken: alle steun voor natuur is welkom. "Ik ben blij met deze groep filantropen", zegt ecoloog Ferwerda die met zijn organisatie Commonland uitgeputte gebieden herstelt. "Zij durven te experimenteren en ontwikkelingen te versnellen. Hun bijdrage kan net het verschil maken om een langetermijnproject uitgevoerd te krijgen."
Overheden mijden liever risico's, stelt hij. Vermogende particulieren hebben volgens hem vaak een waardevol netwerk en kennis van zaken. "Zij begrijpen dat je de economische kaart moet trekken om natuur op lange termijn te kunnen beschermen. Het klinkt cynisch, maar pas als boeren en ondernemers doorkrijgen dat natuurbeheer goed is voor hun portemonnee, maakt een project kans." Als voorwaarde stelt Ferwerda: "De filantroop moet wel bereid zijn te luisteren naar deskundigen."
Bestaande natuurbeheerders prijzen rijke filantropen om hun snelheid, bereidheid te experimenteren en lak aan politieke correctheid. "Er werden laatst vijftig wapens gestolen van een van onze anti-stroperij-eenheden", zegt bestuurder John Loudon van de Peace Parks Foundation dat grote grensoverschrijdende natuurparken bouwt in Afrika. "Dan heb je een filantroop nodig om nieuwe geweren te kopen. Een ontwikkelingsorganisatie durft dat niet."
Een andere grote stichter van natuurparken, African Parks, draait vooral op donaties, maar biedt sinds kort ook investeringen aan. "Een safari- lodge of een kleine honingfabriek", oppert voorzitter Robert-Jan van Ogtrop. "Plus een zetel in het lokale bestuur." Veel grote donateurs zijn ondernemers, stelt hij en die vinden het leuk het zelf aan te pakken. Maar een eigen park als investering, raadt Van Ogtrop af. "Het is een dure hobby; verwacht geen geld te verdienen. Een hectare in Zuid-Afrika kost zo duizend euro en een beetje park telt tienduizenden hectaren. Daarna moet je kilometers hekken plaatsen, lodges bouwen, dieren kopen en hotelpersoneel en boswachters betalen. Het is ook een ego-ding. Anders kan ik het niet verklaren."
Deskundigen zien ook nadelen in privéparken. Gebrek aan kennis wordt vaak genoemd. "Dat je succesvol bent in het zakenleven, wil nog niet zeggen dat je het verschil maakt in de bush", zegt Van Ogtrop. Onderzoeker Holmes waarschuwt dat ecobaronnen kiezen voor fotogenieke plekken, wat niet altijd de meest bedreigde ecosystemen zijn. "Toeristen hebben geld over voor leeuwen en olifanten, maar niet voor een zeldzame kikker." De crux van natuurbeheer, stellen deskundigen, is bewoners overtuigen dat bescherming van een park goed is voor hun eigen portemonnee. "Dat is een moeizaam proces", stelt Holmes. Hij twijfelt of rijke particulieren daar wel de tijd en het geduld voor hebben. "En wie neemt na hun dood het project over?"