Rusthuis
Verhalen uit het rusthuis: "Twee dingen moet je warm houden. Reuma en het leven"
Verhalen over mensonwaardige omstandigheden in rusthuizen zijn de jongste tijd schering en inslag. Mark Coenen was een week in Wommelgheem, het rusthuis waar zijn vader verblijft. Op zoek naar verhalen over de waardigheid van de oude dag.
We eindigen het leven door de band zoals we het begonnen zijn: in pampers. Daartussen strekken zich een beperkt aantal jaren uit, waarvan de duur, als je het vergelijkt met de oneindigheid van de eeuwigheid, volstrekt verwaarloosbaar is. Het leven is een omweg naar de dood. En dan moet je, als het even tegenvalt, je laatste jaren nog naar een rusthuis.
Horreur! Denkt ongeveer iedereen die daar nog nooit geweest is.
Wie er liever nog niet komt, kan alvast, om in de stemming te geraken, kijken naar Het geheime dagboek van Hendrik Groen op de Nederlandse openbare omroep. De zender heet Max en is bedoeld voor mensen boven de 50. De serie is gebaseerd op de gelijknamige bestseller, waarvan meer dan 400.000 exemplaren verkocht zijn. De rechten zijn verkocht aan 35 landen.
In de allereerste scène zien we hoe een overleden dame redelijk onzacht wordt opgeruimd door ijskoude begrafenistypes. Hoofdrolspeler Hendrik Groen ziet het gebeuren. De ruwe confrontatie met de dood overtuigt hem om het beste te maken van zijn dagen in het rusthuis. Hij richt de Omanido-club op (‘Oud maar niet dood’), een zootje ongeregeld op leeftijd, dat alle regels aan de banden van hun rolstoelen lapt en vrolijk op zoek gaat naar vertier, wijn en late liefdes.
De reeks is een hit in Nederland: op kerstdag keken 1.682.000 Nederlanders ernaar, waarmee het programma onbedreigd marktleider was. De deelname van André van Duin zal daar niet vreemd aan zijn, maar het zegt wel iets over hoe men boven de Moerdijk tegen oude mensen aankijkt.
Dat het een gevleid beeld is: welzeker.
Hoe gaat het eraan toe in die huizen van rust? Bestaat de Omanido-club in het echt? Ik ga op onderzoek.
Als je rusthuis Wommelgheem vlak bij Antwerpen binnenkomt, zie je, tegenover de ontvangstbalie, een kast staan met daarin alleen maar doodsprentjes. Roerloze getuigen van een volbracht leven. Verder ziet het rusthuis eruit als een combinatie van een gemoedelijk familiehotel en een vakantiecentrum, zij het zonder zwembad en jengelende kinderen.
Op de bovenste verdieping zitten zij die weleens roepen zonder dat nog goed te beseffen: dames en heren bij wie de dementie heeft toegeslagen en die met meer zorgen omringd dienen te worden. Het is er stil: er wordt veel gesoesd en gesuft, de slaap is een vriend.
Meer leven is er op de andere verdiepingen. Daar wonen mensen die nog voor een groot deel en met wat hulp zelfstandig kunnen functioneren. Men houdt van wat leven in de brouwerij: de dag dat we de bewoners komen fotograferen, passeert ongeveer het hele rusthuis op de plek waar de shoot plaatsvindt.
Here we are now, entertain us: op amusement staat geen leeftijd.
Een bezoekje aan de cafetaria breekt de sleur. Lekkere pintjes ook. Velen hebben er een vaste plaats. Soms wordt er gezongen.
Weken keek men uit naar de kerstmarkt, iedereen is vol lof over het eindejaarsconcert waar de hele hup in bussen naartoe is gevoerd. Met de precisie van een militaire operatie, want velen zitten in een rolstoel en die rollators nemen ook plaats in. Krijg die maar allemaal op tijd in de zaal.
De bewoners van zo’n rusthuis behoren tot de happy few.
We worden ouder dan ooit, maar het bereiken van de leeftijd waarop je klaar bent voor een kamer in het rusthuis is nog altijd niet voor iedereen weggelegd. Niet iedereen wordt oud.
Het rusthuis is de laatste statie van de boemeltrein die ons leven is. Hier wonen de overlevenden: zij die de landmijnen van kanker en hartfalen, van cirrose en diabetes of een spookrijder op de E19 vermeden hebben en ouder worden, voorlopig zonder grote kleerscheuren.
Sommigen zitten al op tram negen. Velen zijn alleen. Eén koppel is al 65 jaar getrouwd.
Het leven is een tragedie, maar dan wel een die veel vreugdes kent. Oud worden daarentegen is, in de woorden van Philip Roth, geen strijd maar een slachtpartij. De carrosserie gaat kapot. De motor stokt. Men behoeft hulp.
Een voor een sneuvelen zij die we graag zien. Prettig is dat niet, maar hoe ouder men wordt, hoe minder daarover gezeurd wordt. Omdat men weet dat de man met de zeis de volgende keer aan de eigen voordeur kan komen kloppen.
Ontroostbaar zijn is iets voor jongere mensen. Het is wat het is. Van piekeren word je alleen onrustig en ongelukkig. Buiten een verdwaalde priester gelooft haast niemand die ik daar gesproken heb in een leven na de dood. Sommigen twijfelen nog een beetje, bij anderen heerst de scepsis en het cynisme: “Het moet hierboven goed zijn, want er komt toch nooit iemand terug.”
De Welshe, permanent dronken dichter Dylan Thomas schreef zijn ‘Ga niet zomaar gewillig de goede nacht in’ – Do not go gentle into that good night, rage against the dying of the light – niet over zijn eigen levenseinde, maar over dat van zijn vader.
Schrik voor de dood is immers iets voor zij die nog niet oud zijn. Schrik voor de dood is ook dikwijls schrik voor de dood van geliefden. Als je oud bent, vermindert dat geleidelijk aan, zo lijkt het. Het leven is een afvallingskoers: er staan steeds minder vrienden op de foto.
Over doodgaan zelf babbelt men niet graag, maar men doet er ook niet moeilijk over: het is de weg van alle vlees. Schrik hebben om oud te worden hebben ze niet: ze zijn het. Met de ouderdom komt ook de wijsheid dat al dat ragen niets uithaalt. Wat men ook doet: het licht gaat toch uit.
Hun grootste wens is dat alles blijft zoals het is: het is goed zo.
Mensen hebben dikwijls geen makkelijk leven gehad, maar ze schikken zich in hun lot, in hun kamer met tv, met veel foto’s en meubeltjes van thuis. Velen zijn content.
Het is wat het is.
Gerontologen noemen dit de paradox van de ouderdom: hoe meer geest en lichaam achteruitgaan, hoe positiever het gevoel dat men heeft over het leven dat men geleid heeft. Geheugentesten bewijzen dat oude mensen het positieve uit hun leven veel beter onthouden dan het negatieve. Moet een van de cadeaus van de oude dag zijn.
Ze leven, veel meer dan hun onrustige kroost, in het nu. Elke dag is er een. Elke dag is een dag extra.
Ze vertellen veel en graag over het verleden: de Tweede Wereldoorlog is voor deze rusthuisgeneratie, die pubers waren tijdens de oorlog, een echte cesuur geweest. Zowat iedereen heeft daar nog heldere herinneringen aan.
De toekomst is simpel. De toekomst is: woensdagnamiddag als de kleinkinderen komen. De toekomst is: vrijdag frieten.
Wij tobben wat af over de toekomst, zij hebben geleerd dat dat niets uithaalt. Het grootste voordeel van oud worden, vindt iedereen, is dat er niets meer moet. Moet just niks, het klopt.
Ik heb een weekje rondgelopen in het rusthuis waar mijn vader verblijft. Op zoek naar verhalen over de waardigheid van de oude dag die voor mij, nog te jong om dat te weten, alleen maar nadelen lijkt te brengen. Wat niet helemaal klopt, zo blijkt dus. Methusalem brengt ook evenwicht en relativering en inzicht.
Het gaat, schreef Simone de Beauvoir, over aanvaarding. Dat er een heel leven achter je ligt, maar ook nog een leven voor je. Al duurt dat misschien niet zo lang meer.
Het gaat over levenswijsheid. Iets wat we, aan het begin van alweer een nieuw raar jaar, misschien meer nodig hebben dan we denken. Het leven: zoals het is en zoals het was. En zoals het voor iedereen ooit zal worden.
Anna en Georges (91 en 89)
“Wij zijn al drie jaar hier. Georges heeft een hersenbloeding gehad en toen zijn we naar hier gekomen. Ik kon het thuis niet meer trekken. Dat vind ik nog altijd heel jammer. Maar het is wat het is.
Onze zoon Remi woont wel vlakbij.
“Wij woonden vroeger in Boom. Vlak bij de Schorre. Daar waar ze Tomorrowland organiseren. Dat vonden we altijd een leuke periode. Dan zaten wij op onze oprit van de garage om alles goed in het oog te houden.
“Overdag ging dat, maar om tien uur ’s avonds kregen we de volle laag. Lawaai! Boenkeboenkeboenke! Dan bibberden de glazen van de tafel!
“Georges was elektricien, hij heeft op veel grote werven gestaan, in de luchthaven van Zaventem en zo. Het is zo’n brave jongen. Ze gingen wel eens pintjes pakken en dan kwam hij te laat thuis. Dat vond ik niet erg. (lacht)
“Maar hij heeft wel te hard gewerkt. Als hij met verlof was, dan wilde hij niet weg van thuis. Verder dan Duitsland zijn we nooit geraakt. (lacht) Hè, Georges! Drie jaar geleden zou hij dat allemaal zelf uitgelegd hebben, nu gaat dat niet meer met die hersenbloeding.
“Ik heb gestudeerd voor naaister, maar na de geboorte van onze zoon ben ik thuisgebleven. Toen was ik ook het gelukkigst. Dat is wel al 55 jaar geleden. Ik had graag twee kinderen gehad, maar dat is er niet van gekomen.”
Maurice (84)
“Ik baat al elf jaar als vrijwilliger de cafetaria van het rusthuis uit. Er zijn volgens mij drie soorten mensen. Zij die het leven goed vinden, zij die ertussenin vallen en zij die het helemaal niets vinden. Er zijn mensen die nooit content zijn. Dat gaat ge ook niet veranderen als ge op uw 90ste naar een rusthuis komt. Als ge vroeger met de hele straat ambras had, dan hebt ge dat hier ook.
“Twaalf jaar geleden stierf mijn vriendin. Mijn Vicky. Met haar ben ik het gelukkigst geweest. Ik leerde haar kennen op mijn 37. Wij waren niet getrouwd. Haar dochter heeft me na haar dood gewoon buitengezet. ‘Daar is de deur, jongen, ge kunt vertrekken.’ ’t Waren getuigen van Jehova.
“Ik werk hier zes dagen op zeven, van een uur of elf tot een uur of vijf.
“Of ik later naar hier kom? Dat weet ik nog niet. Ik heb mijn euthanasiepapieren al ondertekend. En mijn lichaam gaat naar Leuven, voor onderzoek.
“Ik was smid en ben daarna in het leger gegaan. ‘Ga toch naar het leger’, zei mijn broer. ‘Daar krijgt ge eten en drinken en een goei pree’, en dat was waar. (lacht)
“Ik kan met iedereen goed over de baan, het zijn allemaal brave mensen. Ze komen toch naar hier om geholpen te worden?
“Maar ge moet oppassen dat ge niet te goed zijt voor de mensen. Dat heeft ook geen zin.”
Ons gesprek wordt onderbroken door een ongeduldige klant in een rolstoel.
“Maria, wacht efkes, ik ga sebiet een drankje voor u halen. Wat moet ge hebben, een pintje?”
Gerda (89)
“Raymond, mijn man, is al anderhalf jaar dood. Ik babbel nog altijd tegen hem, als ik tv kijk en bij het voetbal. Als ik het beu ben, dan zeg ik ‘Raymond, ik ga stoppen, ge zegt toch nooit iets terug.’ (lacht)
“Ik heb hem lang verzorgd, hij preutelde nooit, maar het werd te zwaar. Hij was taxichauffeur, hij wilde niet dat ik ging werken. ‘Wie thuisblijft, verdient ook een halve pree’, zei hij altijd.
“Toen we gingen bouwen, ben ik wel vijf jaar gaan werken. ‘Wat gaat ge doen?’, vroeg Raymond. ‘Ik kan het goed uitleggen’, zei ik. ‘Ik spreek mijn talen, dus ik vind wel iets.’ We zijn naar de Innovation gereden en ik had meteen werk.
“Drie jaar geleden ben ik naar hier gekomen. Ik ben hier graag. Het moment dat ge uit uw huis moet, dat is verdrietig, maar dat gaat ook wel over.
“En hier heb ik alle dagen mijn warm eten. Extra ballekes in de soep: dat heb ik graag.
“Content zijn, dat is het geheim van gelukkig zijn. Zeker op mijn leeftijd. Ge kunt blijven zagen en zeveren, maar ge moet optimist blijven. En uw gezondheid moet goed zijn, natuurlijk.
“Ik ben altijd al een deugniet en een flapuit geweest. Dat ga ik ook niet meer veranderen.
“Ik ben niet gelovig, nooit geweest. Heel dat verhaal van Adam en Eva: dat gelooft toch niemand? Je moet de mensen niet beliegen.
“Ik heb zware reuma en het enige dat helpt, is warmte. Dat is met het leven ook zo: je moet het warm houden.”
Jan (88)
“Ik heb twee parkieten. Brave beestjes. Ik verzorg die zelf. Daar heb ik vroeger nog prijzen mee gewonnen, met mijn parkieten. Drie keer kampioen gespeeld. Ik heb 35 jaar bij de Gevaert in Mortsel gewerkt.
“Ik ben naar hier gekomen samen met mijn vrouw, we woonden in een serviceflat, maar toen mijn vrouw overleed – ze had alzheimer – zeiden mijn kinderen dat ik beter af zou zijn in een kamer. Het is beter zo. Ik woonde graag in mijn huis. Ik heb goeie kinderen. Mijn kleinzoon speelt bij Westerlo. Hij wil alles op het voetbal zetten.
“Het voordeel van de oude dag is dat je je van niets nog iets moet aantrekken.
“Ik sta nog steeds om zes uur ’s morgens op, dan ga ik rond zeven uur naar de eetzaal en dan eet ik daar mijn boterham.
“Wij waren thuis met twaalf. Mijn vader heeft vijftien maanden in de gevangenis gezeten, omdat hij van het VNV was. Moeilijke tijden meegemaakt. Die tijd is voorbij. De broer van mijn vader is doodgeschoten door de partizanen. Ze maakten onze kop zot om in Rusland te gaan vechten. Ik ben nog altijd Vlaming, maar niet te militant.
“Ben ik gelukkig? Dat is een rare vraag voor een oude man, alleen op de wereld, maar ik ben ook niet ongelukkig.
“Wat je moet doen om zo oud te worden? Niets. Gezond zijn. Bezig blijven. Niet piekeren. Dan zijt ge pas ongelukkig. Als je een goeie familie hebt, dan zijt ge toch gelukkig?”
Mieke (80)
“Ik heb vijf kinderen, vijftien kleinkinderen en binnenkort een achterkleinkind. Dat is allemaal goed als ge goedgezind zijt. Maar als ge slechtgezind zijt…
“Ik heb een zwaar leven gehad, dankzij de sukkel waarmee ik getrouwd was. In het begin kon ik hem opeten van liefde, maar dat is snel gestopt.
“Ik ben hem in Leuven tegengekomen. Wij hadden na drie jaar drie kinderen. Goed gewerkt, dus. (lacht)
“Ik was pas 25. Toen is mijn man veranderd. Hij kreeg oog voor andere vrouwen.
“Hij gaf les. Weet ge wat zijn bijnaam was? Den Hitler. Slecht karakter, wat wilt ge. Hier zit Eva Braun dus. (lacht)
“36 jaar getrouwd geweest. Dan ben ik gescheiden. Ik kreeg geen frank alimentatie. Ik ben op mijn 54ste werk gaan zoeken: huishoudster bij een gezin met vier kinderen.
“Toen mijn ex gestorven is, heb ik zijn pensioen gekregen. Dat is mijn geluk geweest. Het is zoals Johan Cruijff zei: elk nadeel heeft zijn voordeel.” (lacht)
Betty (87)
“Ik was heel ongelukkig met mijn leven voor ik hier woonde. Gelukkig besefte ik dat ik verkeerd bezig was. Ben toen goed begeleid ook. Daarna ben ik naar hier gekomen.
“Ik heb geen gemakkelijke jeugd gehad. Mijn vader was een Duitser. Hele brave mens. Toen de oorlog uitbrak, werden we Reichsdeutschen: geboren in Duitsland maar wonend in België. Veel miserie mee gehad. Ik wil er allemaal niet meer aan denken.
“We zijn ook in Duitsland gaan wonen. Toen de Russen binnenvielen, zijn we gaan lopen. Ons vader was tolk en kende veel talen: Russisch, Spaans, Engels. Dat heeft ons veel geholpen. Na de capitulatie keerden we uiteindelijk terug naar België.
“Ik ben nooit echt naar school geweest, heb mezelf leren schrijven. Nu schrijf ik een boek over mijn leven.
“Ik zit hier goed. Ben heel content.
“Die Trump, die is wel zot. Maar ik kan daar toch niets aan doen. Er gebeurt wat er moet gebeuren.
“Ik ben de laatste van de Trösters. Mijn broer was 84 toen hij stierf. Ik ben 87. Ik overleef iedereen.” (lacht)
Robert (93)
“Ik ben hier nu een dik jaar. Eerst woonden we op een serviceflatje hier, tot mijn vrouw stierf.
“Daar konden we ons eigen ding doen, ’s avonds nog iets lekkers maken, we hadden een eigen keukentje.
“Mijn vrouw is eind augustus vorig jaar gestorven, net voor ze 90 werd.
“Morgen wordt mijn broer begraven. Iedereen gaat dood.
“Ik heb één dochter, die zorgt goed voor mij, ze woont ook in de buurt.
“Ik heb last met mijn schouder en mijn knieën, maar voor de rest werkt alles nog. (lacht) Ik was bode. Bij de Gevaert.
“Ik ben nu al 32 jaar met pensioen. Het verschil met vroeger is groot: toen mijn vrouw nog leefde, vond ik het toch beter hoor.
“Of ik content ben met mijn leven? Dat moet hè? Anders was ik wel in de Nete gesprongen. (lacht) Dan was ik allang dood. Ik klaag niet. Ik ben gelukkig geweest tot mijn vrouw stierf. Maar ik denk altijd: er zijn zoveel jonge mensen die kanker hebben, ik heb het goed gehad, ik heb geluk gehad. Veel op reis geweest, ook. We gingen heel graag naar Spanje.”
Maria (89)
“Ik was getrouwd met Fernand, maar die is al zeventien jaar dood. Hij was timmerman. Hij rookte. De ene long was wit, de andere zwart. De witte was de slechte, niet de zwarte.
“Ik heb twee dochters en vijf kleinkinderen en achterkleinkinderen.
“Ik heb lang bij de Makro gewerkt, aan de kassa en bij ontvangst goederen.
“Altijd graag gewerkt. Ik ben heel tevreden met wat het leven mij gegeven heeft: een gelukkige jeugd op het Zuid (in Antwerpen), een goeie man, lieve kinderen en kleinkinderen. Iedereen heeft een job.
“Ik mag mijn handjes kussen dat ik zo’n goed leven heb gehad.
“Na de dood van mijn vader is mijn moeder hertrouwd, ook met een weduwnaar.
“Ik heb wel veel verdriet gehad van de dood van mijn moeder.
“Maar dat is niets als ik dat vergelijk met wat sommige mensen hier hebben meegemaakt.
“Ik heb tegen de kinderen gezegd: ik ben beter in het rusthuis. En ik ben hier ook graag.
“Mijn dochters bellen elke dag.
“Ik hoop nog wat jaren te mogen doen. Als mijn geest goed blijft, tenminste.”
Met dank aan de inwoners en de staf van WZC Wommelgheem, Wommelgem.