Twee wereldoorlogen lang aan de foute kant
In een even complex als veelgelaagd boek doet auteur en ambassadeur Herman Portocarero, genoemd naar Hermann Göring, voor het eerst het collaboratieverleden van zijn familie uit de doeken. 'We moeten onze voorouders aanvaarden voor wie ze waren en zin geven aan het verhaal.'
Genealogie is hip. De geschiedenis van de eigen voorouders biologeert. Waarom eigenlijk? Hebben permanente mobiliteit en urgentie ons bestaan zo hard uit elkaar gespeeld dat we weer naar vastheid smachten, naar wortels? Of is het omgekeerde waar: voelen we onszelf meer dan ooit deel van het moment, en willen we daar een plaats in, indien niet voor onszelf dan minstens voor zij die ons zijn voorgegaan, en wier erfenis we meedragen? Helpt het achterhalen van de waarheid ons op weg naar zelfkennis, of zijn we vrijer zonder?
Stambomen zijn veel meer dan een conjuncturele trend. Ze zijn bijvoorbeeld een aanhoudend thema in de literatuur. Neem het onvolprezen drieluik Le labyrinthe du monde, waarin de Frans-Belgische schrijfster Marguerite Yourcenar op zoek gaat naar de passie, liefde, noblesse en occasionele domheid die haar eigen geslacht, de Crayencours, getekend hebben. Yourcenar begint de familiesaga ergens in de late middeleeuwen, in de duinen, vlakten en bossen die ooit Frans-Vlaanderen zouden worden, en zet er een punt achter met haar dood, althans, met de roman Quoi? L'éternité, die ze niet meer afgewerkt kreeg. Tot dan had de schrijfster zich als het laatste kloppende hart beschouwd van de bloedsomloop die haar ancestrale geschiedenis was geweest.
De wereldoorlogen, de woelige Nederlanden, geschiedenis, literatuur en een massa existentiële vragen, het is ook het raakvlak tussen al het voorgaande en Collaboratie, fortuin & ondergang - familiekroniek 1914-1945, het nieuwe boek van auteur en ambassadeur Herman Portocarero.
Inhoudelijk roepen sommige passages in Portocarero's boek in zekere zin het universum van de in Brussel geboren Yourcenar op: burgerlijke chic, teruggevallen adel, een handvol kleinoden dat herinnert aan wat niet langer is, de jongste telg en schrijver die de ballingschap verkiest - bij Portocarero in de vorm van een diplomatieke carrière.
Meestal blijft zijn boek echter een documentair werkstuk, waarvoor hij een verbluffende hoeveelheid bronnen raadpleegde. Het resultaat is een even gedetailleerde als oprechte inkijk in het leven van een Antwerpse familie met Spaanse wortels, die in de twintigste eeuw bovendien twee wereldoorlogen lang aan de foute kant stond. Zo fout zelfs dat Portocarero genoemd is naar Hermann Göring. Portocarero bezocht als jonge advocaat de gevangenis aan de Antwerpse Begijnenstraat "en stond in vier generaties als eerste van mijn stam aan de juiste zijde van de tralies".
Dubbelzinnige trots
Portocarero splitste zijn kroniek in twee boeken op. Het eerste neemt de Eerste Wereldoorlog als vertrekpunt en belicht Joseph Louis I Portocarero, een Antwerpse veehandelaar en neef van Hermans overgrootvader August. 'JL I' is niet de enige telg in het geslacht die een liefde voor stierenbloed koestert. De auteur mag er graag een relict uit Iberische tijden in zien.
Er zijn nog andere relicten. Toen ze eeuwen geleden de wijk namen naar de Nederlanden waren de Portocarero's misschien wel maranen, tot het christendom gedwongen Joden die in het geheim hun eigen religie bleven belijden. Alleszins lijken de Portocarero's altijd weer Joodse medewerkers of passanten in de buurt te hebben, bijvoorbeeld als Joseph Louis I zich in het bezette België tot een fenomenaal lucratieve koehandel met de Duitsers laat verleiden.
Als de grond JL I na de oorlog te heet onder de voeten wordt, steekt hij zonder veel problemen de grens over, naar Nederland. Na enige omzwervingen strijkt deze Portocarero gefortuneerd en wel neer in Roosendaal, waar hij het Vrouwenhof betrekt, een oud landgoed. Uiteindelijk laat de kasteelheer zijn runderen voor wat ze zijn en vindt hij zichzelf heruit als diamanthandelaar.
Ook dat verhaal heeft iets Joods, zij het dat JL I in de woelige jaren 30 volop nering doet met het door de nazi's overgenomen Duitsland. Joseph Louis' zaakjes mogen dan floreren, onvermijdelijk zit hij in een rise-and-fall-verhaal verstrikt. Ook na de Tweede Wereldoorlog krijgt hij hommeles met het gerecht, onder meer voor illegale kunsthandel, waarna zijn leven in een relatieve banaliteit verzandt.
Dichter bij ons, en dichter bij Herman Portocarero zelf, staat het tweede boek uit de kroniek, De laatste krijger, dat de Tweede Wereldoorlog als thema heeft. Daarin beschrijft de auteur het leven van zijn vader Gaspar Portocarero (1919-1998), die zijn eigen pa 'per ongeluk' een oog uitschoot en met hem een grote afkeer deelde voor alles wat socialistisch en democratisch was.
Politiek zijn de jaren 30 wat ze zijn en heeft Gaspar zijn keuze al gemaakt. Dat neemt niet weg dat hij bij het uitbreken van de oorlog onder de Belgische wapens moet. De Duitsers nemen hem echter krijgsgevangen en brengen hem naar Oost-Pruisen over, waar hij op het landgoed van een graaf wordt tewerkgesteld, maar meer aandacht heeft voor diens vrouw. Uiteindelijk laat Gaspar zich bij de Waffen-SS inlijven. Hij neemt deel aan het Ardennen-offensief, wordt na de mislukking ervan richting Centraal-Europa gestuurd en keert gewond naar België terug.
In de hoofdstukken die volgen geeft Portocarero een minutieuze beschrijving van de gerechtelijke procedure tegen zijn vader. "Ongetwijfeld", stelt hij, "gebeurden er excessen tijdens de repressie." Maar toch "lijken deze procedures me op zijn minst correct: de contacten met de verdedigende advocaten, de samenstelling van het hof, het feit dat de zetelende militairen bij loting werden aangeduid, de termijnen van het beroep, de ontleding en kwalificatie van de feiten, de reële herziening van de eerste beslissing in beroep..."
Vlaams-nationalistische stemmen die na de oorlog begrip vroegen voor de collaboratie of de repressie 'een feest van de haat' noemden, zoals professor en jezuïet Karel Van Isacker, noemt Portocarero "provinciaal en kortzichtig", meer zelfs: "onbekwaam om kwaad op een universele schaal te beoordelen".
Hoewel de auteur zich afvraagt hoe hij, gegeven zijn eigen temperament, in vergelijkbare omstandigheden zou hebben gehandeld, blijft zijn eindoordeel negatief. Van alle familiepersonages die in Collaboratie, fortuin & ondergang de revue passeren, voelt Portocarero zich veruit het meest aangesproken door Joseph Louis I, een charmeur en opportunist. "Zeker niet tot de andere hoofdrolspelers", besluit hij - pa incluis.
Heeft dit beladen familieverleden Portocarero nooit parten gespeeld in zijn carrière? Had Brussel er geen moeite mee dat een zoon van een collaborateur tot de diplomatieke top doorstootte? "Nee, niet echt", antwoordt de ambassadeur desgevraagd vanuit Havana. "Het is een van mijn grote gevoelens van dankbaarheid tegenover België dat dit niet is gebeurd en dat ik welkom was om wie ik was. Individuele collega's kunnen hierover andere gevoelens hebben gehad, maar wat het Belgische establishment betreft, zijn de zonden van de vaders niet neergekomen op de zonen.
"Ik heb het thema van dit boek eerder gebruikt voor een korte roman, Nachtblauw. Alleen leefden mijn ouders toen nog, en was ik daarom discreter over een aantal zaken. Bovendien kende ik lang niet alle gegevens over de drie vorige generaties, die nu het thema van dit boek vormen. Het bewustzijn dat ik anders was vloeide deels voort uit de gevolgen van de repressie, deels uit mijn moeilijke familienaam. De twee gingen overigens samen: ons 'zwart' zijn viel er nog harder door op. Antwerpen was sociaal gezien ook een kleine stad, waar je constant aan de feiten werd herinnerd. Maar als kind gaf zoiets je ook een dubbelzinnige trots. Je was speciaal, maar ook wat gevaarlijk."
De kroniek van de Portocarero's is bovenal een spiegel van een tijdvak, van wat geschiedenis met een mens doet. Het lijkt alsof we daarin niet meer zijn dan een speelbal. Portocarero nuanceert: "We moeten hopen dat we onze vergissingen niet voortdurend overdoen. Op de krachten die in de eerste helft van de 20ste eeuw aan zet waren, was men niet voorbereid. Kijk naar de enorme impact van de propaganda, die voor het eerst over onbeperkte middelen beschikte. Ik hoop dus dat we collectief kritischer zijn geworden, al blijft de dreiging wel bestaan. Daarom zie ik mijn boek ook als een cautionary tale, een oproep om ons verstand beter te gebruiken. Helaas, de demagogie heeft ook vandaag weer succes. Fundamenteel blijf ik ervan overtuigd dat de wereld door kinderziekten heen moet om met vrijheid en individuele verantwoordelijkheid te leren omgaan.
"Dromen van grootsheid zijn me gelukkig vreemd. Ik weet al te goed waartoe ze geleid hebben. Ik heb volstrekt geen zin om de Spaanse markies te gaan spelen. Ik geef wel toe dat de familiegeschiedenis me fascineert. We zijn allen het product van onze voorouders. We moeten hen aanvaarden voor wat ze waren, maar wel zelf zin geven aan het verhaal. Eraan ontsnappen lukt toch niet. In die optiek citeer ik graag het Latijnse gezegde 'astra inclinant, non compellunt': het gesternte geeft ons neigingen, maar verplicht tot niets."
"We hebben vandaag de luxe dat we onze eigen identiteit kunnen bepalen. Maar het klopt helaas wel dat Blut und Boden hardnekkig doorwerken in etnische en religieuze conflicten overal ter wereld. En neen, op korte termijn ben ik daar niet zo optimistisch over. De donkere krachten blijven aan het werk, wij moeten proberen ze in onszelf in bedwang te houden."
Rinkelende kassa
Portocarero's boek gaat niet enkel over het verleden van zijn familie, maar ook over ons collectieve heden. Meer dan eens maakt de auteur immers excursies naar zijn diverse diplomatieke standplaatsen: wat is een rechtvaardige rechtsgang? Of: hoe staat de wereldvrede er vandaag voor? Alleszins, zegt Portocarero veelbetekenend, "is elk ratelend machinegeweer iemands rinkelende kassa."
In het nawoord verwijst de ambassadeur naar de ideologie waarbinnen de collaborateurs hun daden een plaats gaven, maar zelf vindt hij dat een praatje voor de vaak: "Voor mij is het dragen van zwarte uniformen eerder een legitimering van slechte instincten." En nog, in een verwijzing naar de actualiteit: "Onze nieuwe fascistjes weten niet welk beest ze in zich dragen, of ze nu jihadisten of racisten zijn."
Herman Portocarero weet dat wel, en kan het hen ook voortreffelijk uitleggen.
Herman Portocarero - Collaboratie, conflict & ondergang. Van Halewyck, 22,5 euro