InterviewFamilieklap
Stefan Perceval en zijn moeder: ‘De kaarten lagen al van jongs af heel slecht voor haar’
De jongste is 49 jaar, bezieler van theatergezelschap Het Gevolg en auteur van een resem stukken over moeders en sterke vrouwen. De oudste is 89 jaar, schrijft gedichten en woont bij hem in. Stefan Perceval en Maria De Potter, zoon en moeder.
Stefan
“Drie jaar geleden ben ik samen met een van mijn broers mijn moeder gaan halen in de sociale blokken van Merksem, waar ik zelf ben opgegroeid. Ze zat er als een rat in de val, in die appartementen met de vastgeroeste nooduitgangen, de graffiti op de muren en de ondergescheten brandladders.
“In juni verhuisde ik met mijn gezin van Antwerpen naar Oostende, en in augustus bracht ik mijn moeder hier onder in de kelderverdieping, waar ze een eigen badkamer heeft, een slaapkamer, een keukentje enzovoort. Beter hier, dicht bij ons, dan dat ze in kamer 366 van een of andere residentie Wellington zit te wachten tot er iemand komt.
“Het samenwonen is niet altijd even simpel. Toen ik eens in de keuken de rug van mijn naakte vrouw insmeerde met spierzalf, kwam moeder plots binnen. ‘Hoi ma’ke.’ (lacht)
“Ik voel een immense verantwoordelijkheid voor da madammeke. Na de scheiding en het vertrek van onze pa, toen ik acht jaar was, schoot ik alleen met haar over, in die blokken. Om ons te beredderen ging moeder poetsen bij Joodse families, kwam thuis en hing van uitputting boven de pot.
“De kaarten lagen al van jongs af heel slecht voor haar. Ze verloor haar eigen moeder toen ze vijf jaar was. Dat is een breekpunt in haar leven geweest.
“Ons ma’ke komt uit een schippersfamilie. Na de dood van haar moeder ging haar vader varen en werd zij van het ene pleeggezin naar het volgende internaat verhuisd. Toen ze mijn vader leerde kennen, ook een schipper, hadden ze ook geen geluk: een faillissement, een gezonken schip...
“Een echte thuis hebben we nooit gehad. De bananendozen stonden altijd klaar. Ook in Merksem woonden we in het behang van de vorige bewoners, zaten op het door honden afgekrabde tapijt. Bij vriendjes zag ik wat gezelligheid precies inhield, daar at ik pizza – pizza! – en stak thuis een paar kaarsjes aan bij thuiskomst van moeder. Natuurlijk wil ik nu voor haar zorgen, ook al is moeder door al wat is gebeurd niet de vrolijkste in huis. Ze zal nooit zeggen dat ze gelukkig is, ook hier niet.
“Als zoon hoop je dat er alsnog een vonk overslaat, dat moeder positiever in het leven zou staan. Het is soms hard om dragen, maar het heeft ons, de drie broers (Luk, Peter en Stefan, red.), ook wel gemaakt tot wie we zijn. Daarom werk ik zo graag met kwetsbare mensen in het theater, omdat ik hun situatie ken en zelf heb meegemaakt: ‘Maak dat je wegkomt, of we dragen uw moeder buiten tussen vier planken.’ Dat soort dingen werd naar je geroepen in die blokken.
“Uiteindelijk is het theaterwerk van Luk, Peter en mij een manier om met onze geschiedenis om te gaan. Als ik op het strand wandel, vliegt dat verleden weleens in mijn gezicht: de ruzie tussen onze ouders, die niet spraken met elkaar maar met borden gooiden. Maar geef je die emoties vorm op een podium, dan beheers je dat meer, kun je het beter plaatsen. We dragen het ongeluk niet eeuwig met ons mee.
“En zeggen dat ik een accidentje was. Moeder wilde aanvankelijk aborteren. Ach, de moederfiguur, ik heb er zoveel stukken over gemaakt, van Honingbijen tot Maria Vaart: de band met haar is gewoon enorm intens. ‘Je bent het reddingsbootje van je moeder’, zei een psycholoog me ooit. ‘Zie dat je zelf niet verzuipt.’”
Maria
“Sinds ik hier woon, is er een pandemie uitgebroken en is energie onbetaalbaar geworden. Al dat onheil heb ik hier binnengebracht. (lacht) Ik had overigens nooit gedacht nog weg te raken uit Merksem. Alles heb ik daar gezien: de armoede van Afghaanse vluchtelingen, problemen met drugsverslaafden, met zigeuners, alles. Ik herinner mij een drugsverslaafde vrouw die niet meer voor haar kinderen kon zorgen. Ze zouden die bij haar weghalen, waarop ze zich heeft opgehangen.
“Dat soort dingen maakte ik mee, in mijn appartement waar de gordijnen zelfs met gesloten deuren waaiden van de tocht. Hier gelukkig niet. Natuurlijk is dit veel beter dan verkommeren in een home.
“Het doet me wel pijn als ik mijn zonen openlijk hoor praten over vroeger, net zoals ik onze geschiedenis herken in de theaterstukken die ze maken. Vijfentwintig jaar geleden regisseerde Luk Voor het pensioen van Thomas Bernhard. Reinhilde Decleir speelde daarin mee. ‘Ik had ook zo graag kinderen gehad’, zegt ze op een gegeven moment. ‘Je denkt toch niet dat je met kinderen níét alleen bent?’, krijgt ze als antwoord. ‘Moederziel alleen ben je. Moederziel.’ Ik zat in de zaal en het voelde alsof Luk me rechtstreeks toesprak. Ik vergeet het woord nooit meer: moederziel.’
“Ik had graag letterkunde gestudeerd en me begeven in de wereld waarin mijn kinderen nu actief zijn. Maar er waren geen middelen. Ik heb niet eens het hoger middelbaar kunnen afwerken. Er moest gewerkt worden.
“Met Stefans vader had ik een café, De Scheepvaart, vlak bij het Albertkanaal, nabij de steenkoolhaven in Beringen. De Italianen kwamen altijd langs, samen met de schippers, en Rocco Granata speelde er op zijn accordeon. Toen het kanaal in 1963 dichtvroor, vielen alle inkomsten weg en gingen we failliet. Stefans vader ging weer varen om de schulden af te betalen, en ik ging mee, om geen huishuur te moeten betalen. Maar bij een aanvaring aan de Royersluis in de haven van Antwerpen verging het schip. Ik stak mijn hoofd in de machinekamer, die al helemaal was ondergelopen. We konden nog net ontkomen, maar zagen alles verdwijnen in het water, alles. We hadden echt niks meer.
“Ik herinner me nog dat een vriendin zei: ‘Er zit een deurwaarder achter ons aan.’ Waarop ik: ‘Eentje maar? Wij hebben er tien!’ Zelfs het bed van onze Luk werd verkocht op de Vrijdagmarkt in Antwerpen.
“Je kunt pas gelukkig zijn zonder zorgen, maar ik ben nooit zorgeloos geweest. Ik ben ontgoocheld in het leven, ja. Mensen vormen zich een oordeel als je geen succes of geld hebt. In de blokken in Merksem kreeg ik een stempel en dat raak je niet meer kwijt. Het voelt alsof ik niks heb gepresteerd. Het succes van mijn zonen is niet dat van mij, neen. Zij hebben die stukken gemaakt, ik niet.
“Schrijven is wel iets dat me helpt. Voor de verjaardag van de kleinkinderen en achterkleinkinderen maak ik gedichtjes. Ooit werd een gedicht van me geselecteerd voor een wedstrijd, in Merksem. Die erkenning voelde goed aan. (Stefan scrolt in zijn telefoon en haalt er een video bij van Maria die een zelfgeschreven gedicht voordraagt: ‘(...) die tot in je vingertoppen dansen, het gevleugelde reizen bestijgen, alles weten, over ochtenddauw en middernacht.’)
“Nee, echt opbeurend is het allemaal niet wat ik schrijf. (lacht) Ach ja, ik ga nu niet meer veranderen.”
Gekke gewoontes
Stefan over Maria: “We wonen aan de zee, maar mijn moeder gaat bijna nooit naar het water.”
Maria over Stefan: “Als er kameraadjes van Stefans kinderen komen spelen, zegt hij: ‘En pas op, hè! Er woont hier een bomma in de kelder!’”