Sinkeldam in tranen: "Schat, met mij. Ik ben uit koers"
Foute boel, dit is mis. De Nederlander Ramon Sinkeldam voelt zaterdagochtend vroeg dat het niet zijn dag wordt. De nacht in Olemps was verschrikkelijk. Zijn buik protesteerde in de nachtelijke uren en het was verschrikkelijk heet. De airco in het hotel had het begeven.
Als enige rijdt Sinkeldam (26) zich zaterdag in Rodez voor de bus van Giant-Alpecin warm. Een half uur lang. Het koelvest zit om zijn schouders, de benen draaien. In zijn donkere en indringende ogen schuilt een doodse blik, angstig misschien. Hij zet zijn overlevingsmodus aan, zijn gezond verstand uit. Hij moet de dag door. Parijs halen tijdens zijn eerste Tour de France, dat is het doel.
Zijn land- en kamergenoot Albert Timmer heeft hem in de bus beloofd te helpen. "Ik blijf vandaag bij je, wat er ook gebeurt. We gaan finishen.'' Het is misschien tegen beter weten in. Timmer bidt, als Sinkeldam even niet kijkt, dat het peloton rustig aan doet.
Gelost
Aanvallen, breuken in het peloton en valpartijen, de gebeden worden niet verhoord. Vanuit de start in Rodez wordt er gekoerst. Lossen doet Sinkeldam vrijwel direct, op een klim die geen klim is. Timmer blijft bij hem, sleept hem van auto naar auto, in de hoop dat zijn kameraad een nieuwe bron van energie vindt.
De maag blijft protesteren. Ploegleider Marc Reef en mecanicien Bart van Gog geven voortdurend bidons water en gelletjes aan, en als extra elke keer een duwtje mee. Terwijl Van Gog, hangend uit het raam, bemoedigende woorden schreeuwt, schudt Reef zijn hoofd. Hij mompelt. "Het is over."
Van Gog weet het ook, maar hij blijft schreeuwen. "Kom op. Dit is karakter jongen! Deze dag ga je overleven. Dit klusje ga je klaren. Ik weet het zeker!" In de bevoorrading na 90 kilometer knijpt Sinkeldam in de remmen. Het is inderdaad over.
Tranen
Twee soigneurs helpen hem in de auto. Een rode handdoek wordt in zijn nek gehangen, vanaf de achterbank landt een hand op zijn schouder. Het knijpt op bemoedigende en troostende wijze. Je ziet de soigneur denken: 'Jouw tijd komt nog'. Geen woord wordt gesproken.
De auto wordt gestart. Sinkeldam laat op de bijrijderstoel het hoofd in zijn handen zakken. Vechten tegen de tranen kan hij niet meer. Ze rollen. In zijn zwarte tenue zitten zoutsporen, opgedroogd zweet. Zijn lichaam is helemaal leeg. Dit is het ergste wat hij mee kan maken. Hij voelt zich klein en vernederd.
Uit koers
Hij had zich nog zo strijdlustig getoond na die verschrikkelijke valpartij in de eerste week. Bedekt met verbanden vocht hij zich over de kasseien. Een week later beukte hij dat zware sprinterslichaam nog over de Tourmalet en Plateau de Beille.
Een half uur gaat voorbij in doodse stilte. Het lijkt een eindeloze rit. Op de TomTom tikt hij het vakantieadres van zijn geliefde in. '456 kilometer', '4.15 uur', geeft het apparaat aan. Een diepe zucht volgt. De eerste woorden vallen niet veel later als hij met de telefoon van één van de verzorgers belt. "Hoi, het is met mij. Ik ben uit koers.''