ColumnDe Megastad
Rome loopt gelukkig weer vol
Metropolen bieden een groeiend deel van de wereldbevolking onderdak. Hoe houden de mensen het daar leefbaar? Correspondenten doen wekelijks verslag vanuit hun eigen megastad. Deze week: Rosa van Gool in Italië.
Midden in een pandemie naar Rome verhuizen, zoals ik bijna een jaar geleden deed, levert soms wat praktische complicaties op, maar kent ook één alles overstijgend voordeel: zeeën van tijd om rond te dwalen in het mooiste historische centrum ter wereld, dat bovendien zo goed als verlaten was.
Althans, voor mij was het een voordeel. Voor de restauranthouders die dag na dag mismoedig hun terrassen opbouwden, terwijl ze eigenlijk al wisten dat het ook vandaag leeg zou blijven, was het een ramp.
In Rome bleef de horeca een groot deel van de winter overdag open, maar dat hielp weinig, omdat de toeristen toch thuis in lockdown zaten. Hoogte- of dieptepunt, afhankelijk van wie je het vraagt, waren de kerstdagen, toen zelfs wandelen niet was toegestaan en Italië voor een paar dagen terugging naar de harde lockdown van voorjaar 2020.
Voor sport gold een uitzondering, dus trok ik loopkleding aan voor mijn mooiste wandeling ooit langs het Pantheon, het Piazza Navona en de Sint-Pieter. De joggingbroek en sportschoenen bleken een waterdicht alibi, want al telde wandelen officieel niet als sport, een minimumsnelheid voor hardlopen instellen ging zelfs de Italiaanse bureaucraten te ver.
Een andere persoonlijke triomf waren de zeldzame keren dat ik door Italianen om de weg werd gevraagd, net als de nog schaarsere gelegenheden dat ik hen ook echt de juiste kant op wist te wijzen. Door het ontbreken van toeristen maakte louter mijn aanwezigheid me blijkbaar al tot een min of meer geloofwaardige local.
Toen ik vlak voor de zomer plotseling weer een groepje Duitse vrijgezellenfeestvierders in bananenpak door een van de nauwe steegjes rondom het Piazza Navona zag zwalken, had ik gemengde gevoelens.
Ten eerste was er blijdschap: voor hen, maar vooral voor de bareigenaar die vanavond ongetwijfeld een voor Italiaanse begrippen gigantische hoeveelheid bier zou gaan slijten. Daarnaast bespeurde ik bij mezelf enige weemoed, waarvan ik tegelijkertijd alleen maar kon hopen dat die terecht was, en concludeerde ik dat het centrum inderdaad nooit meer zo betoverend maar spookachtig leeg zal worden.
Van alle mooie voornemens die tijdens de eerste golf klonken – om het wereldwijde overtoerisme nu eens écht aan banden te leggen, bijvoorbeeld – blijkt intussen weinig terecht te komen. Aan minder toerisme zitten absoluut voordelen, maar Italië kan het zich zeker nu niet permitteren ervoor te kiezen.
Toen ik eind mei zelf eindelijk mijn eerste Nederlandse gasten in Rome ontving, schreeuwde een marktkoopman het uit van blijdschap (“Welcome, welcome!”) zodra hij ons gezelschap had herkend. Als een bijna vergeten reliek uit vervlogen tijden: toeristen.
Inmiddels verkeert de stad alweer in een volgend stadium, waarin het nog steeds elke week drukker is, sommige restaurants de prijzen flink hebben opgeschroefd om de verliezen te compenseren en er zelfs weer groepen sjokkende pubers op Rome-reis zijn.
Terwijl stadsbewoners me in de winter nog weleens verward bekeken – is dit nu een verdwaalde toerist of niet? – ga ik met mijn lengte, haar- en oogkleur inmiddels weer geruisloos op in de groeiende stroom bezoekers. Jammer voor mij, maar beter voor de stad.