Ergens Onderweg
Rick de Leeuw in Heks: "Voor de rust had ik in Amsterdam moeten blijven"
Verbeter de wereld is de titel van zijn boek over Phil Bosmans en signerend schrijft Rick de Leeuw (56) erbij: ‘Begin in Heks!’ Heks is geen café in Amsterdam. Het is een dorpje in Limburg waar hij woont en waar ‘Bij Rita’ het enige café is. "Ik ben nog altijd van plan hier nooit meer weg te gaan."
Onlangs sprak hij, voor een interview voor het Nederlandse magazine Zin, Orhan Pamuk, de Turkse schrijver die in 2006 de Nobelprijs Literatuur won. Die vroeg de fotograaf om hem lachend in beeld te brengen: ‘My smile is my identity’, zei Pamuk. “Dat was meteen een goeie om het interview mee te beginnen”, zegt Rick de Leeuw. Waar beginnen we hier? Het laatste boek van Pamuk, De vrouw met het rode haar, staat op zijn schouw. Op de piano ligt een partituur van Astor Piazzolla. Onder die piano zijn reusachtige schoenen. “Maat 47.” Er staat een goede leeszetel. “Zullen we naar Rita stappen?”
Eigenlijk is stappen een slecht woord. Je schrijdt door Heks. Als een kasteelheer, maar niet dé kasteelheer, want zo is er ook echt één en dat is Ghislain d’Ursel. In zijn kasteel kreeg Rick de Leeuw overigens de Visser-Neerlandiaprijs uitgereikt. “We noemen elkaar altijd buurman.” Dat kan makkelijk. In Heks is iedereen buurman van iedereen. Zoek het op de kaart, we zijn in Limburg, in een dorpje dat deel is van een ander dorp dat Heers heet. Er wonen 300 mensen. “In Amsterdam kende ik 300 mensen, hier ook.”
We lopen langs bakker Stefaan. “Dinsdag heb ik hem geholpen bij de druivenpluk, hij leerde me de Johanniter, Dornfelder, Regent en de Nero kennen.” Twee maanden geleden hielp Rick de bakker met netten zetten tegen de spreeuwen. “Ik vond het oprecht fijn om dat te doen. Dat plezier is iets anders dan in Paradiso de Ramones zien optreden, dat is zo, en neen, neen, neen, als ik 18 was, had ik nooit in Heks kunnen wonen. Mijn ambities, dromen en verwachtingen lieten zich hier moeilijk verwezenlijken. Maar voor je het weet, blijf je in een werkelijkheid hangen die al lang geen werkelijkheid meer is. De Ramones bestaan trouwens allang niet meer.
“Het feit dat Heks in niks op Amsterdam lijkt, zorgt ervoor dat ik Amsterdam niet mis. Als ik in een provinciestadje was gaan wonen, dan was dat anders. Daar kun je naar de cinema, naar theater of naar een optreden van een bandje. Maar dan wel naar films, voorstellingen of muziek die precies zijn wat je niet wil zien of horen. Dan is er gemis. Als je in Heks denkt dat je naar de bioscoop wil, ben je niet goed bij je hoofd.”
Drie dingetjes nog voor we bij Rita zijn.
We mailden eerst over deze afspraak en wij schreven: ‘Aanleiding is de monoloog die je schreef over Godfried Bomans.’ Een paar uur later werden we wakker, gelukkig nog voor zijn antwoord: Bósmans was het, Phil Bósmans. Niet Bomans. Hij antwoordde toch nog in Rick-stijl: ‘Ik was juist begonnen het boek te herschrijven, ben blij dat je tijdig laat weten dat het tóch Bosmans blijft.’
Dan, die monoloog. Die is een jaar uitgesteld niet omdat acteur Gene Bervoets – die Bosmans zou spelen – ziek is. “Hij kon moeilijk voor het Toneelhuis afzeggen (Bervoets zou de hoofdrol spelen in ‘Het kleine meisje van mijnheer Linh’, RVP) maar dit wel doen.” Er is dus even alleen het boek Verbeter de wereld, dat hij samen met Rombout Nijssen schreef en waarin hij mensen als Dirk De Wachter, Jonathan Holslag en Jef Colruyt laat vertellen over ‘De relevantie van Phil Bosmans vandaag’.
En dan nog dit: we zagen elkaar voor het eerst in januari 2015. In Eindhoven, in een Turks eethuis dat Antep Tatlisi heet, samen met Armand, zanger van de 1967-hit ‘Ben ik te min?’. De titel boven dat stuk was een uitspraak van Armand: ‘Oude hippies sterven nooit, ze ruiken alleen maar zo.’ Tien maanden later was Armand dood. “Ja, dat hadden we toen niet zien aankomen. Maar Armand was op zijn twintigste al erg ziek geweest. Zijn hele leven was misschien extra time. (lacht) Of zeg je nu dat het gevaarlijk is om door jou geïnterviewd te worden?”
We zijn ‘Bij Rita’, waar een gele trui van Wilfried Nelissen ingekaderd hangt en de deur tussen het café (“het bestaat al 87 jaar, ik doe zeker nog dertien jaar”, zegt Rita) en haar huiskamer altijd openstaat. ‘Privé’, zegt een bordje nochtans boven die deur. Nog iets hoger hangt Jezus. “De tijd heeft hier niet stilgestaan, maar heeft het hier wel goed naar zijn zin”, zegt Rick. Johnny-van-de-ziekenkas drinkt een cola, hij neemt de ziekenbonnekes van het dorp mee. “Zo’n café is heel belangrijk”, zegt Rick. “In een dorp gaan wonen is één ding, maar het café binnenkomen is nog iets anders. De eerste 15 minuten was er wat opschudding en die eerste 15 minuten in een café zijn heel bepalend. Als je dan meteen een grote mond op zet, tja... (glimlacht) Nu, in zo’n dorp duurt het misschien iets langer dan 15 minuten.”
Hij kwam hier voor het eerst in de zomer van 2015, gevraagd als presentator van B-Classic, een festival in Zuid-Limburg met onder meer een concert door de winnaar van de Koningin Elisabethwedstrijd in het kerkje van Heks. De Leeuw sliep in een kasteeltje in Piringen en zo leerde hij de streek kennen.
“Het feit dat dat festival hier succesvol was, pleitte enorm voor de omgeving. Precies in die periode vroeg ik me af: zijn de redenen waarom ik op 18 in Amsterdam ging wonen, nog dezelfde als nu ik 56 ben. Het antwoord was neen, en eerst dacht ik dat Berlijn een goede plek zou zijn. Maar Berlijn is eigenlijk hetzelfde als Amsterdam, alleen spreken ze er Duits. Toen kwam ik hier en ik vroeg me af: zou dit het misschien zijn? Het antwoord bleek ja. Rust? Voor de rust had ik in Amsterdam moeten blijven. Daar kende ik alles. Ik ben voor de verandering gegaan.”
Het dorp naast Heks heet Horpmaal en in 1954 trekt Phil Bosmans, fysiek gekraakt, hier bij pastoor Aerts in en begint aan een rustperiode van twee jaar. Dat is toeval, in Verbeter de wereld schrijft Rick de Leeuw over een interview, vorig jaar, aan ditzelfde tafeltje bij Rita: ‘We zijn terechtgekomen in een vicieuze cirkel, betoogde ik, want als je wantrouwen zaait, dan oogst je het ook. De journalist, die tot dat moment instemmend had geknikt bij bijna alles wat ik had gezegd, keek me opeens meewarig aan en zei dat ik nu klonk als Phil Bosmans van Bond zonder Naam, om eraan toe te voegen dat Bosmans in weldenkende kringen als ontzettend wollig werd gezien.’
Een paar maanden later vroeg het kenniscentrum over Bosmans, in Meeuwen-Gruitrode, hem voor een boek over de pater die Bond zonder Naam stichtte. De pater van de spreuken in de keuken en van het boek Menslief, ik hou van je dat wereldwijd ruim 10 miljoen keer werd verkocht. Tien. Miljoen. “De vader van de burgemeester van Heers, was burgemeester van Horpmaal. En Henri (Dumont, de huidige burgemeester dus, RVP) herinnert zich nog goed dat Bosmans op zondag bij hen thuis sigaren kwam roken en een borrel drinken. Het feit dat hij in deze buurt verbleef en twee jaar over dat herstel deed, doet vermoeden dat er meer aan de hand was dan alleen fysieke vermoeidheid.”
Zoals?
“We hebben daar niks over gevonden in zijn dagboeken, maar Bosmans had een groot ideaal en een grote ambitie. En hij was bereid daar al zijn krachten in te steken. In dienst van Christus wilde hij leven en hij stelde zich de eisen die ook Christus aan zichzelf stelde. Toevállig maakte hij dan een crisis door, na die zware jaren tussen zijn 30ste en zijn 32ste. Dat is wel heel dicht bij de 33, de leeftijd waarop Christus stierf. Hij voelde misschien dat zijn inspanningen vergeefs waren geweest, dat zijn poging om een alter-Christus te worden mislukt was. Wellicht maakt hij daarom naast die fysieke crisis ook een mentale crisis door. Zodra dat voorbij was, begon hij met groot elan aan de Bond zonder Naam.”
Dat werd ook ambitieus.
“Maar het was een heel andere ambitie. Veel aardser, en een ambitie waarin het falen van de mens centraal stond. De falende mens werd de focus van Bosmans. Maar nog eens: in zijn dagboeken lees je dat niet. Je leest wel dat die dagboeken geschreven werden om ooit gelezen te worden. Dus ik vertel er met schroom over.”
Over die wolligheid: daar kan Rick nog wel ergens inkomen. “In de jaren 70 zat ik zelf op een katholieke kostschool, ik was ook niet gek van de zeperigheid van die generatie katholieken. Maar dat had zeker met een autoriteitsconflict te maken. De wolligheid van de taal stond zo haaks op de strengheid van die school. Voor mij was dat zeer conflictueus. Het was een autoriteit die dreef op macht en niet op gezag. En dan die wollige taal toch? (met een grijns:) Neen, vader, zo gaat dat niet. Niet met mij.”
Maar je moet niet gelovig zijn om Bosmans’ spreuken te appreciëren. Van hem zijn onder meer deze wijsheden: ‘Wie een vuist maakt, kan geen hand geven’, ‘Geef mensen een pluim en ze krijgen vleugels’ en ‘Wees jezelf, er zijn al genoeg anderen.’
“Mustafa Kör zei dat mooi in het boek: als Bosmans vandaag zou leven, zou hij geïsoleerd links staan. Er is iets gebeurd in de maatschappij en dat is niet ten goede. Ik heb bezwaar tegen het intellectuele cynisme dat omwille van de wolligheid van zijn taal ook het onderliggende wereldbeeld van Bosmans afwijst. Alsof compassie en betrokkenheid een gepasseerd station zouden zijn. Je terugtrekken in je eigen kleine gelijk is zo’n rare reflex. Natuurlijk heeft het geen zin om terug te keren naar de sloganeske jaren 70 waarin we op straat moesten komen voor de Colombiaanse koffieboeren. Maar om aan de kant toe te kijken hoe de wereld misloopt, is niet echt mijn stijl.”
Belangrijk, vindt Rick, zijn zorg, mededogen, empathie en begrip en, zo zegt hij, “hoe die zich moeilijk verhouden tot het starre beeld dat je graag van jezelf hebt als rockzanger, schrijver van intellectuele boeken of man van de wereld”.
“Op een gegeven moment vond ik het niet langer nodig dat allemaal in stand te houden”, zegt hij en dat vertelt hij omdat we – in het verlengde van de zorg van Phil Bosmans voor de medemens – praten over zijn engagementen voor onder meer Te Gek! en Het Ventiel. Dat laatste is een project dat zich inzet rond buddywerking voor mensen met jongdementie. “Het stoere imago probeert vaak veel te maskeren, terwijl het omarmen van je zwakkere kant juist een heel krachtige daad kan zijn.
“Opeens zie je dat zelfs iemand als Dirk De Wachter, een verklaard mei-68’er en iemand die daaruit zijn wereldbeeld distilleerde, nu erkent dat zijn kijk op de wereld en op zijn beroep sterk aanleunt bij de universele waarden van Phil Bosmans. En ik vind het groot van zo’n De Wachter dat hij dat ruiterlijk wil toegeven. Ook Bosmans zelf heeft die weg moeten opgaan en het is mooi om te zien hoe dat nu samenkomt.”
Plots moet hij denken aan zijn voogd. Rick de Leeuws moeder overleed toen hij elf was, zijn vader toen hij zestien was. Er kwam dus een voogd die hem grootbracht.
“De generatie van Bosmans”, merkt hij nu. “Als jonge man was mijn voogd in Amsterdam in het verzet geweest. Na de oorlog kreeg hij een grote afkeer van de grote ideologieën omdat hij had gezien tot wat ze in staat waren. Maar hij wilde natuurlijk niet verder leven zonder idealen, hoe moeilijk dat ook was in een tot puin geschoten wereld, zonder weer in ideologie te vervallen. In die periode formuleerde hij voor zichzelf dat hij kleine haalbare dingen wilde doen.
“Dat las ik pas jaren later en opeens realiseerde ik me dat ik, toen ik 16 was, voor hem zo’n ‘klein haalbaar ding’ moet geweest zijn. Zijn overtuiging om het kleine goede na te streven, heeft mij voor een groot deel bepaald. Gered misschien. Ik heb veel aan hem te danken. Veel mensen denken dat ze selfmade zijn, maar dat is niemand. Ook Dirk De Wachter en Phil Bosmans zijn dat niet. En ik zeker niet.”
Is je engagement voor iets als Het Ventiel, misschien ook een voorbeeld van ‘een klein haalbaar ding’?
(knikt) “We weten hoe ingrijpend jongdementie is. Als je dat rond je 50ste krijgt, stort heel veel in en worden diepe kraters geslagen. Het Ventiel probeert dat draaglijk te maken. Lucht geven en stoom afblazen. Naast de ellende blijkt het nog mogelijk plezier met elkaar te hebben, het gevoel van eigenwaarde te behouden. Het gaat om de kwaliteit van leven, ook als je door die ziekte bent overvallen. De veerkracht van die mensen is hartverwarmend. Ik bewonder ze enorm.”
Een voorbeeld: “We trokken met een aantal mensen met jongdementie naar Nepal. We zeggen overigens bewust niet ‘dementerenden’, want dan wórd je die ziekte. Terwijl je iemand met een ziekte bent. Zoals ik iemand ben die geen wiskunde kan, maar niemand zal me definiëren als Rick de Leeuw, de niet-wiskundige. Er is meer dan dat. Maar dus Nepal: we deden een zware trekking in een land waar we de taal niet spraken, waar de opschriften op straat voor ons onleesbaar waren. Dat was voor ons al een goeie oefening in onzekerheid.
“Op een dag kwamen we bij een duizelingwekkend diepe kloof met zo’n gammele hangbrug erover. Winny, een van de begeleiders, kreeg een acute aanval van hoogtevrees. Wat gebeurde er? Henk, een van de mensen met jongdementie en ooit politieagent, zei: ‘Hou je maar aan mij vast.’ Opeens werden de rollen omgekeerd. Iemand die begeleider was, werd begeleid door iemand die begeleid moest worden. Dat gaf die hele groep een gevoel van bevrijding en dat was een bevestiging van waar we naar op zoek waren. Het is niet alleen aanklampen, het kan zo veel meer zijn.”
“Rita, ik heb per ongeluk mijn koffie uitgedronken.”
Hij is hier thuis, Rita kent haar klanten allemaal en deze zeker: ze kan met zijn humor weg. Er komt nieuwe koffie, met een vers koekje. Dat hij opeet. Een tafel verder zitten vier wandelaars. Ze zitten daar elke maandag, al twintig jaar. “Om kwart voor tien gaan we wandelen, om half elf drinken we hier iets.” Catalonië passeert, Wallonië (“goei minsen”), de Rode Duivels. “Mijn drie vrienden noem ik SPA”, zegt de grootste babbelaar. “Socrates, Plato en Aristoteles. En ik ben de vierde, Joske.”
De jonge Rick de Leeuw kwam hier nooit en groeide op met dromen in Haarlem en Amsterdam. Op de kostschool las hij Flaubert, Gide, Canetti. “Dikke zware onbegrijpelijke boeken. Ik begrijp nu niet dat ik er toen iets van kon snappen. Ik verslond die boeken, maar het werd me snel duidelijk dat ik nooit schrijver kon worden.” Dan was er voetbal. Het is bekend: hij wilde Johan Cruijff worden. Wilde heel Nederland. “Maar op mijn zestiende voelde ik hetzelfde als met die boeken: een voetballer kon ik nooit worden.”
De aandacht werd naar muziek verlegd. “Tot ik een optreden van The Jam zag. Geen moment dacht ik dat ik het in de muziek zelf zou kunnen. De overstap van bewonderaar naar maker, duurde heel lang. Hoe meer ik las, zag of hoorde, hoe onbereikbaarder het werd. Ik had last van een verlammende bewondering.”
Wat had dan iemand als Johan Cruijff, vond je?
“Een vanzelfsprekendheid, denk ik. Die zag je ook in Eddy Merckx, Ard Schenk (Nederlands schaatser), Muhammad Ali en zelfs in Ton Sijbrands (Nederlands dammer). Een soort attitude die niet in vraag gesteld moest worden. Het waren allemaal zeer sterke emancipatorische mensen die een veel belangrijker rol gespeeld hebben in de emancipatie van Nederlanders en Vlamingen dan veel andere mensen die dat voor zich claimen. Zij braken in die jaren door grenzen die lange tijd onoverkomelijk leken.”
Hoezo?
“Deze week verschijnt ook een tweede boek van me, over Jan Smeken, een man die eind 15de, begin 16de eeuw stadsdichter was in Brussel. Ook hij was iemand die, net als Johan Cruijff, grenzen doorbrak. Cruijff ging in de jaren 80 als ex-voetballer college geven aan de universiteit van Leiden en liep daar met een achteloos gemak rond. In zo’n bastion. Dat was ongezien.
“Toen De laatste held verscheen (Ricks roman over een twaalfjarige kostschooljongen die in de ban is van Johan Cruijff, RVP) lunchte ik met hem en hij handtekende mijn eigen exemplaar. Hij, de man die ik al mijn hele leven ‘kende’, zat gewoon bij me. Járen later, bij het afscheid van Aaron Winter, stond ik in de Arena met een paar vrienden te praten en bitterballen te eten. Opeens tikte iemand op mijn rug: ‘Hé, Ricky.’ Johan Cruijff! Mijn vrienden verslikten zich bijna in hun bitterballen. Cruijff hield van dingen die het publiek raakten. Mijn zin ‘Zou je niettegenstaande de recente gebeurtenissen toch nog een verblijf op amoureus gebied in overweging willen nemen’ (uit de song ‘Amoureus gebied’ van de Tröckener Kecks, rvp) vond hij geweldig.”
Besef je dat je, bijvoorbeeld in de gloriejaren van de Kecks, voor veel jongens zelf zo’n voorbeeldrol had?
“Ik was al een dertiger toen Marijke Höweler, een psychologe en schrijfster, voor een reportage voor een blad meeging naar een optreden ergens op het platteland in Noord-Holland. Ze kende de Kecks niet. Weken later verscheen haar verhaal en ik las hoe ze een halfuur voor het optreden tussen het publiek was gaan staan, hoe de sfeer was en hoe de opwinding steeg toen de lichten uitgingen en wij het podium opkwamen.
“Wat ze beschreef, was exáct de opwinding die ik voelde toen ik voor de eerste keer The Jam zag spelen. Dat was dus vijftien jaar later, we waren al tien jaar zelf een groep, maar pas door haar verhaal zag ik dat ik een hoofdrol speelde die ik zelf helemaal niet besefte. Voor mij was dat: podium op, verdomme het gitaarsnoer knelt, zingen. De magie besefte ik niet. De roes van het optreden is nog altijd een heerlijk gevoel en ik zou het nooit willen missen. Maar het podium is niet langer de enige plek waar ik mezelf kan doen gelden. Mijn leven is gelukkig breder geworden in de loop van de tijd. Sommige mensen denken dat je jezelf alleen maar kunt optillen als je anderen naar beneden haalt. Ik ben nu wel zeker dat het juist omgekeerd is. Ik til mezelf liever op door anderen op te tillen.”
Iemand zei over jou: ‘Rick is zoals Luc De Vos. Bekend, maar nooit hautain en door iedereen geliefd.’
“Ik las het boek van Leon Verdonschot (de biografie ‘Vos’, red.) en ik dacht Luc goed te kennen, maar er was een deel van Luc waar niemand binnenkwam. Er zat een eenzaamheid in hem die ik te laat gezien heb. Hij maskeerde die goed, want niemand zag het blijkbaar. Toen ik tien jaar geleden ben gescheiden, ging ik door een zeer moeilijke periode, maar ik denk en ik hoop dat ik die eenzaamheid achter me heb gelaten. Net als dat beeld van jezelf waarachter je eigen persoonlijkheid schuilgaat.
“Samen met Erik Jan Harmens schreef ik later de dichtbundel Echte mannen scheiden niet. Sommigen laten na hun scheiding een motorfiets op hun arm tatoeëren, wij gingen gedichten schrijven. Het beeld van mezelf was ingestort en dat was een harde reset, want als dat niet lukte, betekende dat dat veel niet lukte. Op die echtscheiding kijk ik nu terug als iets dat ik anders had moeten aanpakken, maar het heeft me wel gebracht tot een beter inzicht in wat ik wel en niet kan en waar ik tekortschiet. De falende mens, inderdaad, net als bij Bosmans. Veel mensen hebben zichzelf een ideaalbeeld als opdracht gegeven en iets als Facebook speelt daarin een funeste rol. We spiegelen daar niet alleen andere mensen een leven voor, we doen dat ook voor onszelf. En elke keer als iets niet lukt, voelt dat aan als het falen van je ideaalbeeld. Ik gun ons dat we dat ooit van ons kunnen afzetten.”
‘Want van elk nutteloos woord dat mensen spreken, zullen ze op de dag van het oordeel rekenschap moeten afleggen’, schrijft Jan Smeken, de Brusselse stadsdichter die Rick de Leeuw nu met het boek Ik Jan Smeken uit de vergetelheid haalt. Misschien dat God hier de lijm is met Bosmans, maar pratend over zijn eigen verleden (en ondertussen Rita verlatend, voor een kleine wandeling door het dorp) komen wij bij zijn toekomst terecht. Bij twee zonen die, 21 en 24 zijn ze, een ander leven kregen dan hij had. “Toen ze geboren werden, heb ik ze plechtig beloofd: jullie hoeven niét naar de kostschool. Dat hebben ze niet gemoeten.”
Als je zelf twee zonen hebt, hoe vaak denk je dan nog aan je eigen ouders die overleden toen je 11 en 16 was?
“De laatste keer dat ik er écht hard mee bezig was, was drie jaar geleden. Toen werd ik ouder dan mijn vader was toen hij overleed. Maar dat voelde ook een beetje als een soort bevrijding. Kinderen hebben een ongelooflijke loyauteit tegenover hun ouders en nadat mijn moeder overleden was en ik op kostschool zat, ging ik in het weekend af en toe bij naar vader. Maar ik had geen helder beeld van hoe het met hem was en hoe het tussen ons zat. Nu zie ik dat hij de laatste jaren nogal levensmoe was.
Hij had de kracht niet meer om zich op te richten en hij dronk zoveel dat dat zijn leven bepaalde. Hij was de regie van zijn leven kwijt.”
Hij was pas 53.
“Toen mijn moeder nog leefde, was zijn gezondheid al een probleem. Joggen, zei de dokter. Ik was 10, we liepen samen een blokje van niks dat ik twee keer liep terwijl hij halverwege al gestopt was voor een sigaret. Ik ben nu ouder dan hij toen was en deze zomer deed ik een kwarttriatlon. Dat zegt niet alleen iets over mijn fysiek, het zegt vooral iets over mijn levenswandel. De afslag ‘levensmoeë drinker’ heb ik niet genomen.”
“Misschien vind ik het wel goed te weten dat het leven in wezen een onzinnige aangelegenheid is. Zo kun je het indelen naar eigen inzicht en het delen met de mensen die je zelf kiest. Het leven is mensenwerk. Gerrit Komrij vond het leven niet meer dan het resultaat van een seksuele aberratie van twee voor jou op de wereld geworpenen. Daar zit eenzaamheid in, maar ook een soort vrolijkheid. Laten we het maar 80 jaar lang zo aangenaam mogelijk maken.”
Door Heks loopt de Herkebeek, maar we wandelen langs een veld waar een paard staat en een kapelletje en zo komen we via een omweg toch terug aan zijn huis. Hier schreef hij Verbeter de wereld en Ik, Jan Smeken. Hier maakt hij plannen voor een nieuwe cd met onder meer Axl Peleman en Jan Hautekiet. Van hier rijdt hij die avond naar Mechelen voor een voorstelling van Ogen open, een theaterprogramma over film en fotografie, samen met Hans Aarsman. Dan zal hij doorrijden naar Amsterdam om er een dag later les te geven. En dan keert hij terug naar dit huis. Dat hij kocht, een pied-à-terre in Amsterdam heeft hij niet. “We hebben goed verbouwd en in verbouwen zit veel kwetsbaarheid, want je bent afhankelijk van veel mensen. En je leert veel. Je moet zorgen dat de metselaar aansluit op de elektricien die moet aansluiten op de loodgieter. Dat klinkt logisch, maar als je dat op de grotere maatschappelijke schaal zet, zie je dat als eenvoudige patronen wegvallen of blokkeren, dat mensen dan onwillig worden.
“In dat opzicht was wonen in een dorp een levensles. In een stad kun je makkelijker naar je eigen voorwaarden leven. In een dorp is je relatie met anderen van veel groter belang en het beeld van de stad als motor van verandering en tolerantie moet ik herzien. In Heks legt iedereen een opmerkelijke tolerantie aan de dag. De vrijheid van de andere is immers ook jouw vrijheid. Als je buurman in de stad iets voor je doet, geef je ’m een fles wijn. Dat maakt van zijn gunst een eenmaligheid. Hier is de wederkerigheid van groter belang. De rekening wordt niet op nul gezet. Een flesje wijn hoeft niet, je mág afhankelijk zijn van elkaar.”
Conclusie? “Mijn vrienden wisten het zeker. Na een jaar zouden we met hangende pootjes terugkeren naar Amsterdam. Wel neen. Voorlopig gaan we hier nooit meer weg.”
Rick de Leeuw en Rombout Nijssen, Verbeter de wereld, Bond zonder Naam, 176 p., 25 euro.
Rick de Leeuw en Remco Sleiderink, Ik Jan Smeken, Hannibal, 160 p., 22,50 euro.
'Het Ventiel' lanceerde gisteren een campagne voor de aanplant in Kruishoutem van een themabos over en voor mensen met jongdementie. Rick de Leeuw is één van de peters van de organisatie.
Alle info op lozerlodgeforlife.com