Donderdag 08/06/2023

PHILIP ROTH 'Na de triomf,

De schrijver van 'Het complot tegen Amerika' over literatuur en politiek

de grote leegte'

Hij zou graag iets anders vinden om zich mee bezig te houden, golf misschien. Maar hij kan niets anders. Philip Roth over zijn worsteling met het schrijven en over het gevoel, telkens opnieuw, dat hij 'maar een amateur' is. 'Ik heb er echt genoeg van.' Door Josyane Savigneau

Philip Roth

Het complot tegen Amerika

Oorspronkelijke titel: The Plot against America

Vertaald door Ko Kooman

Meulenhoff, Amsterdam, 430 p., 17,50 euro

Hij is in een opperbest humeur, terwijl hij met een vriendin de tuin van zijn grote grijze huis inspecteert, in een van de mooiste stukken van de staat Connecticut. Dit is nochtans de tijd van angst en depressie die Philip Roth verafschuwt: de periode tussen twee boeken. Enkele weken geleden heeft hij Het complot tegen Amerika voltooid. Toch heeft hij zin om te praten, liggend onder een muskietennet (hij heeft pijn als hij zit, schrijven doet hij staand). Hij wil vertellen, zoals tegen zijn zelfgekozen biograaf, Ross Miller, 58, academicus, essayist en neef van Arthur Miller. Hij heeft vooral zin om "over het vak" te praten, niet toevallig de titel van zijn boek met interviews en korte essays over andere kunstenaars van de twintigste eeuw: de schrijvers Primo Levi, Aharon Appelfeld, Ivan Klíma, Milan Kundera, Edna O'Brien, Mary McCarthy, Bernard Malamud en Saul Bellow, en de schilder Philip Guston. Roth vindt dat een schrijver dat hoort te doen, over het vak praten. Maar ze vragen hem altijd om over andere dingen commentaar te geven dan over de literatuur. Daar heeft hij geen zin meer in, wat hem niet belet af en toe uit te weiden over politiek. Hoe kun je immers over politiek zwijgen als je over literatuur spreekt?

De politiek en de maatschappij van de jaren zestig, een periode die ver achter ons ligt, zijn sterk aanwezig in Een stervend dier. In de derde incarnatie van professor en recensent David Kepesh, na De borst en Professor in de begeerte, is de held 70 jaar en vertelt hij over een relatie, acht jaar vroeger, met een van zijn studenten, de 24-jarige Consuela. Kepesh is tragisch en hilarisch, zoals altijd. Roth was jonger dan zijn figuur, hij is nu 71, toen hij de roman schreef en als volgt mediteerde: "Stel je de ouderdom zo voor: je zet elke dag je leven op het spel. Je ontsnapt niet aan de wetenschap van wat je binnenkort te wachten staat, de stilte die je altijd zal omringen. Afgezien daarvan verandert er niets. Afgezien daarvan ben je onsterfelijk, zolang je leeft."

Laten we dus over over het vak praten. Hoe voelt u zich nu u net klaar bent met een boek? U hebt verteld dat u een gevoel van triomf had toen u De menselijke smet voltooid had. Is dat elke keer zo?

"Een triomfantelijk gevoel ja... maar dat duurt niet langer dan een paar dagen. Ik heb Het complot tegen Amerika een maand of drie geleden voltooid, een boek dat drie jaar werk vertegenwoordigt. Toen ik die drie jaar kon afsluiten, voelde ik triomf en daarna een grote leegte, omdat ik mijn obsessie kwijt was. Na enkele dagen of een week mis je de obsessie, als een vriend die er niet meer is. Vandaar de leegte. Na de triomf komt de leegte en zelfs het gevoel dat ik nooit meer inspiratie voor een nieuw boek zal vinden. Telkens als ik een tekst begin, ben ik weer een amateur. Hoeveel ik ook al heb geschreven, het boek dat nog moet komen, is er niet bij. Ik weet niet hoe ik moet beginnen, wat het zal worden. In je vorige boek is alles mooi op zijn plaats gevallen en nu zit je weer met een handvol kruimels. Dat maakt het nog erger."

En op een mooie dag weet u dat het een boek kan worden...

"Dat hoop je. De eerste zes maanden zijn voor mij altijd verschrikkelijk. Je bent gedoemd om elke keer opnieuw dezelfde fouten te maken, te hervallen in je eigen zwakten. Ik heb minstens zes maanden nodig om het gevoel te krijgen dat het de moeite loont en de neiging om het op te geven te overwinnen."

Gebeurt het vaak dat u een boek opgeeft?

"In het begin is dat gebeurd. Gisteren heb ik nog een boek herlezen dat ik net voor De menselijke smet had opgegeven. Ik had mijn opening, een twintigtal bladzijden, het leek goed te lopen, maar ik weet waarom ik het heb laten vallen. Een boek wordt geboren in een wolk van twijfels."

Had u Amerikaanse pastorale ook eerst niet opgegeven?

"Dat is waar. Ik was er tijdens de oorlog in Vietnam aan begonnen. Ik had de basis, de familie, het meisje, de aanslag, maar ik zag het niet meer zitten. Toen ik twintig jaar later herbegon, lukte het wel."

U hebt zich blijkbaar goed geamuseerd toen u Een stervend dier schreef. Het is een heel ironisch, bijtend boek.

"Heb ik mij ermee geamuseerd? Even denken... ik heb het vijf jaar geleden geschreven. Het is wel zo dat ik mij vol energie voel als ik eenmaal mijn stem heb gevonden. Maar met het laatste deel, wanneer de dochter borstkanker heeft en terug naar huis komt, heb ik me zeker niet geamuseerd. Vooral de eerste helft was leuk, zeker de scène waarin de vrouw aan de ontbijttafel een tampon in het gezicht van de verteller smijt: 'Stop hem in je broodje, dan kun je hem opeten', waarop hij antwoordt dat hij dat graag zal doen als het haar plezier doet, maar dat hij toch wel graag zou weten van wie die tampon is."

Waarop hij het absurde verhaal bedenkt dat George, zijn beste vriend, met zijn liefjes naar hem komt omdat hij nergens anders heen kan.

"Ik herinner me nu bepaalde scènes, zoals de dood van George, wanneer zijn vrouw zegt: 'Ik vraag me af wie hij wel dacht dat ik was'. Dat is toch mooi? De kritiek was niet enthousiast over dat boek. De enkele intelligente mensen die erover hebben geschreven, vonden Kepesh hatelijk. Hij doet geen vlieg kwaad, maar hij kwam over als een beest. Kijk, hij leeft zoals hij leeft, ik stel hem niet voor als een model. Ik verzin hem gewoon."

Toch is het een vreselijk boek over de verhoudingen tussen mannen en vrouwen.

"Vreselijk? Waarom?"

Omdat u de vinger op de wonde legt: het eeuwige misverstand tussen mannen en vrouwen, hun onvermogen om een echte relatie te hebben.

"Het gaat niet over mannen en vrouwen, het gaat over de verteller. Hij wil gewoon geen echte relatie. Ik wil niet veralgemenen. Veel mannen kunnen een echte relatie hebben en krijgen die ook. Maar deze man heeft zijn systeem gevonden, of dat denkt hij toch. Tot Consuela opdaagt, want dan wordt hij opeens een andere man. Eerlijk gezegd is het een poos geleden dat ik het boek nog heb gelezen, de details zijn een beetje vaag. Maar de drie boeken met Kepesh, De borst, Professor in de begeerte en Een stervend dier, zijn minder een trilogie dan erotische variaties."

Deelt u het pessimisme van Kepesh in het derde boek: 'Wij hebben het jaar 2000 overal ter wereld zien beginnen, de viering van het millennium in een zinloze collectieve hysterie (...) Het einde van de wereld is die dag niet gekomen en daarna evenmin, het zal nooit komen (...) De chaos van de wereld is een gecontroleerde chaos, met pauzes voor reclame. De televisie doet wat ze zo goed kan: ze laat de banaliteit zegevieren op de tragedie (...) Niet de verwoesting van duizendjarige steden, maar de wereldwijde explosie van een sentimentaliteit die zelfs voor de Amerikanen nieuw is.'

"Eigenlijk had ik gelijk toen ik het ergste voorspelde: het ergste is op 11 september 2001 gebeurd en het is er niet op verbeterd. Het is toch onvoorstelbaar wat hier gebeurt? Het zal tientallen jaren duren voor we ons hebben hersteld. En nu zijn het weer presidentsverkiezingen, en je kunt niet over verkiezingen praten zonder rekening te houden met de domheidsfactor. Domheid is niet nieuw, maar ze heeft wel nieuwe proporties aangenomen. Het publiek heeft geleerd dat het niet mag nadenken. Als Bush wordt herverkozen, stevenen we recht op een ramp af."

In 1992 zei u al dat u bang was voor een herverkiezing van Bush senior.

"Je moet altijd het ergste verwachten, dat helpt. Maar vergeleken met de zoon was de vader een George Washington."

Terug naar Over het vak. U schrijft dat u in de jaren zeventig elke lente naar Praag ging. Waarom Praag? Voor Kafka? Uit belangstelling voor de Oost-Europese literatuur?

"Nee. In 1972 was ik klaar met een boek en ging ik met mijn toenmalige vriendin op reis. Omdat ik nog nooit in Praag of Wenen was geweest, reisden we eerst naar Italië, dan naar Wenen en ten slotte naar Praag. Ik wilde de stad van Kafka natuurlijk zien, maar mijn belangstelling was ruimer. Toen ik in 1972 in Praag arriveerde, ontdekte ik dat ik daar een uitgever had. Ik ging eens kijken, stelde mij voor, kletste met de directeur en de redacteuren. Allemaal heel gezellig.

"Er was daar een vrouw die Engels sprak, en toen we met haar hadden geluncht, zei ze: 'Al die lui zijn zwijnen'. Ze legde uit dat de huidige redactie de opvolgers waren van de mensen die na 1968 aan de dijk waren gezet. Zij was mogen blijven omdat haar man bij het leger was. Ze vroeg of ik mijn vertalers wilde ontmoeten. Dat vond ik een goed idee en ze belde het echtpaar dat Portnoys klacht had vertaald. We gingen samen eten en ze stelden mij voor aan Rita Klimova, die tijdens de oorlog in Manhattan was opgegroeid en Engels met een New Yorks accent sprak. Zij nam mij dan weer mee naar Klíma en andere schrijvers.

"Dat ging allemaal heel vlug. Ik was onder de indruk van de ernst van al die mensen en na mijn terugkeer in New York ontdekte ik het bestaan van Antonin Liehm, die met zijn vrouw Mira op Staten Island woonde. Ik ging hem bezoeken en hij werd mijn mentor. Hij doceerde Tsjechische literatuur, film en geschiedenis aan het Community College op Staten Island. Ik ging elke week naar zijn cursus. Af en toe draaide hij films, en zo leerde ik Milos Forman kennen en geraakte ik bevriend met Jan Passer en Jiri Weiss. Mijn Tsjechische vriendenkring in New York breidde zich uit en ik bleef elk voorjaar naar Praag teruggaan, tot ze mij geen visum meer wilden geven.

"Het jaar na mijn eerste reis ben ik alleen naar Praag gegaan, en die keer had ik veel meer contact met schrijvers. Ik vroeg me af wat wij voor hen konden doen. Als ze in de Verenigde Staten gepubliceerd werden, zou dat een soort bescherming tegen het regime zijn. Ik ging dus naar Penguin en stelde een reeks 'Schrijvers uit het andere Europa' voor. Penguin deed mee. Milan Kundera en Ludvik Vaculik waren de twee eerste schrijvers die we uitgaven. Als redacteur van de reeks ontdekte ik Bruno Schulz, die onbekend was in de Verenigde Staten. In de jaren vijftig waren twee van zijn boeken verschenen, maar die waren totaal vergeten. Ik kreeg de rechten op Sanatorium Clepsydra en op De kaneelwinkels en we gaven ze opnieuw uit.

"Dat werd een belangrijk deel van mijn leven, buiten het eigenlijke schrijven. Zo komt het dat tien jaar lang de meeste van mijn vrienden Tsjechen en Polen in New York waren. Ik ging bijna elke avond eten in Yorkville, in een Tsjechisch restaurantje of een Hongaarse bistro. Ik genoot van het gezelschap van die mensen, die helemaal niet wisten wie ik was. Na het schandaalsucces van Portnoy kon ik weer anoniem zijn. Na 1976 kreeg ik geen visum meer voor Praag, zodat ik op de val van de Muur moest wachten om terug te gaan. In januari 2000 ben ik er bijna een week gebleven en heb ik met Ivan Klíma het interview voor Over het vak gemaakt. Ik was benieuwd hoe het daar allemaal veranderd was. Die jaren met het 'andere Europa' blijven voor mij een onvergetelijke cultureel avontuur. In de jaren zeventig gaf ik les, zodat ik met mijn cursussen en mijn Tsjechische vrienden een ernstig leven leidde dat zich niet beperkte tot het schrijversleven."

Denkt u echt, zoals u schrijft, dat de mensen in de Verenigde Staten niet meer lezen, dat daar niets tegen te beginnen is en dat dat het einde is van een op woorden en een cultuurtaal gebaseerde beschaving?

"Ik weet niet of het elders in de wereld zo is, maar bij ons is lezen een snel verdwijnend plezier. De echte lezers sterven uit."

In Over het vak praat u met Primo Levi over de spanning tussen geworteld zijn en zich een vreemd element voelen, 'een korreltje zout of een mosterdzaadje'. Daarop richt hij de vraag tot u of u zich niet tegelijk geworteld voelt in uw land en toch ook een mosterdzaadje? In uw boeken proef ik toch sterk de smaak van mosterd. Maar u blijft het antwoord schuldig.

"Ik hoefde niet te antwoorden, ik stelde de vragen... Is het dat wat ik vertegenwoordig, een mosterdzaadje, die scherpe smaak van mosterd? In Een stervend dier misschien wel..."

Het gesprek met Levi vond plaats in 1986, enkele maanden voor zijn dood. Was hij toen al depressief?

"Helemaal niet, hij leek een heel charmante man. Scherpzinnig, open. Vol energie, leven, gevatheid. Wij gingen samen eten en hij amuseerde zich goed. Ik weet nog dat ik zei dat ik nog nooit een zo goed gewortelde schrijver had gezien, met zijn gezin, zijn werk, zijn stad Turijn. Eén opmerking voorspelde misschien iets, achteraf bekeken. Toen ik voorstelde dat hij naar Amerika zou komen, waar veel mensen hem wilden ontmoeten en naar hem luisteren, antwoordde hij: 'Het is te laat, te laat'. Ik protesteerde dat hij nog maar 60 was, maar hij herhaalde alleen dat het te laat was. Wanneer ik aan zijn dood denk, voel ik altijd hetzelfde onbehagen. Ik ging weg uit Turijn met het idee dat ik een vriend had gemaakt. Toen hij stierf, dacht ik: hij had geen reden om dood te gaan. Dat denk ik nog altijd."

In uw interview met Aharon Appelfeld ging het over de verhouding tussen het leven en de creativiteit. Hij noemde de creativiteit een autonoom fenomeen. Vindt u dat ook?

"Zeker. Aharon is geweldig in dat interview. Hij is een buitengewoon intelligente man die de macht van de literatuur kent. Hij is ook een dappere schrijver die niet terugdeinst voor zijn obsessies. Hij zet door, zelfs als je zou willen dat hij stopte. Hij is geobsedeerd door de Europese joden en hun tragische lot in de jaren dertig en veertig."

Milan Kundera praat eveneens over creativiteit en in het bijzonder over de aard van de roman. Hij zegt dat het verkeerd is om te denken dat de roman vastzit in een stereotiepe structuur die zijn onaantastbare essentie zou zijn.

"Ik weet niet wat een roman is. Zeker niet als ik er een begin."

Sommige critici vinden dat een boek wel heel interessant kan zijn, maar daarom nog geen roman is.

"Daar houden wij ons hier niet eens mee bezig. Wij hebben drie of vier mensen die een boek kunnen schrijven. Als je hier publiceert, stoppen ze het boek in een grote molen, ze draaien aan de hendel en er komt gehakt uit."

'Wij schrijven voor doven', zegt u.

"Zelfs dat niet. Wij schrijven, punt. En soms wil je ermee ophouden. Ik zou ermee stoppen, als ik wist hoe. Als ik iets anders zou hebben om mij mee bezig te houden... golf, bijvoorbeeld. Ik heb er echt genoeg van. Het is uitputtend, maar ik kan niets anders."

Op de vraag waarom hij schreef, antwoordde Samuel Beckett 'omdat ik voor niets anders deug'. En u?

"Omdat ik voor niets anders deug... Heel juist."

U vindt uw werk toch niet nutteloos?

"Daar gaat het niet om. Schrijven vraagt alles van je en ik heb niet genoeg meer."

U bent het dus eens met wat Edna O'Brien in Over het vak zegt: 'Wij proberen iets uit niets te maken, daarom zijn we zo bang'.

"Dat heeft ze heel mooi verwoord."

Volgens Bill Clinton hebt u voor Newark gedaan wat Joyce voor Dublin deed en Faulkner voor Yoknapatawpha.

"Waar heb je dat gelezen? Zeker niet in een Amerikaanse publicatie."

In de Engels pers, in een artikel waarin u 'de ascetische kroniekschrijver van de uitspattingen van het naoorlogse Amerika' werd genoemd.

"Ascetisch? Ik? Als een monnik? Nou."

In Over het vak vertelt u aangrijpend over Bernard Malamud, een schrijver die misschien niet de plaats heeft gekregen die hij verdient.

"Op het einde van zijn leven, bedoel je. Het einde is altijd verschrikkelijk. Tegenwoordig is hij bijna volledig vergeten. Hij is achttien jaar geleden gestorven, hij zou nu bijna negentig zijn geweest. Al die doden zeggen mij niet veel.

"Ik heb de voorbije maanden Hemingway herlezen, om te kijken tot wanneer hij goed was en wanneer dat stopte. Tussen zijn 25 en zijn 34 jaar heeft hij buitengewone verhalen geschreven en een schitterende, prachtige roman, A Farewell to Arms. Hij heeft twee meesterlijke verhalen geschreven, The Snows of Kilimanjaro en The Short, Happy Life of Francis Macomber. Hij was toen midden in de dertig en het was gedaan. Vanaf dan is het rotzooi, behalve helemaal op het einde zijn memoires, A Moveable Feast, en zijn postuum gepubliceerde The Garden of Eden. Dat is een fantastisch boek. Hij schreef het in het begin van de jaren veertig, bewaarde het en begon er op het einde van zijn leven weer mee te spelen, omdat hij de sterke seksuele inhoud van dat boek niet uit zijn hoofd kon zetten. Volgens mij heeft Hemingway dus een dozijn prachtige verhalen geschreven, A Farewell to Arms, A Moveable Feast en Garden of Eden, en dat is het dan. "Ik vroeg mij af waarom dat kwam, wat er met hem was gebeurd, en toen las ik de uitstekende biografie van Carlos Baker en begreep ik het allemaal. De roem en de macht hebben iets heel brutaals in hem doen ontwaken. En dan was er de drank. Hij begon te drinken bij het ontbijt en hij dronk heel de dag door. Toen hij 35 jaar was, verscheen er een totaal ander personage dan de jonge, berooide Hemingway in Montparnasse, net getrouwd, een beginnende schrijver. Dat nieuwe personage heeft zijn talent beetje bij beetje vergiftigd, het heeft de schrijver ondermijnd. En dan is er het plezier dat hij vond in doden, in de jacht, het lijkt wel alsof niets aan zijn drang om te doden ontsnapte. Die hartstocht voor moorden veranderde hem in een echte bruut."

Maar hoe kon hij dan op het einde van zijn leven A Moveable Feast schrijven?

"In het diepste van zijn depressie en zijn lichamelijke pijn heeft hij weemoed gekregen naar de zuiverheid van zijn jeugd, die jaren in Parijs. Het boek is ontstaan uit zijn verlangen om die goede momenten vast te houden. Maar helemaal op het einde verzonk hij in een verschrikkelijke depressie. Uiteindelijk gaven ze hem elektroshocks. Op zijn 61ste schoot hij zich een kogel door het hoofd. De alcohol heeft hem kapotgemaakt."

Faulkner was toch ook een zware drinker?

"Dat is waar. En Faulkner is altijd een grote schrijver gebleven, dé schrijver bij uitstek. Hij en Bellow zijn de pijlers van de Amerikaanse literatuur van de twintigste eeuw."

In Over het vak zegt u over Bellow: 'Hij was de Christoffel Columbus van mensen als ik, kinderen van immigranten die in zijn kielzog schrijver konden worden'.

"Dat is ook zo."

U vertelt ook dat hij klaagde dat de academici van Harvard, de verpersoonlijking van het blanke protestantse Angelsaksische establishment, hem vanwege zijn joodse afkomst het recht ontzegden om in het Engels te schrijven. Isaac Bashevis Singer had het daar ook moeilijk mee...

"Ja, maar dat is verleden tijd. Singer was een buitengewoon intelligent man, maar zijn visie is schatplichtig aan zijn herkomst. Ik weet niet zeker of hij begreep wat het betekent een Amerikaanse schrijver te zijn. Saul Bellow had die problemen in zijn vroege loopbaan omdat hij in het begin van de twintigste eeuw was geboren, in een Amerika dat nog heel 'immigrant' was. Zijn moedertaal was het Jiddisch, niet het Engels.

"Ik denk dat de taal waarin je opgroeit primordiaal is. Ik ben in het Engels opgevoed, het is mijn taal. Saul is opgegroeid in Montréal en later in Chicago, in een gezin van Russische joden die Jiddisch spraken. Hij is in een historisch andere situatie begonnen. Ik kom uit een andere generatie met een andere kijk op Amerika.

"Ik begrijp heel goed wat Saul zei over de professoren van Harvard in die tijd. Maar ik heb vorig jaar een eredoctoraat van Harvard gekregen en de universiteit heeft nu een joodse voorzitter. In mijn jeugd was de zogenaamde Ivy League - de universiteiten van Harvard, Yale, Columbia, Brown, Cornell, Pennsylvania en Portsmouth - een bastion van de blanke protestantse Angelsaksische Amerikanen. Alle faculteiten hadden quota om het aantal joden te beperken. In 1950, toen ik student was, bestond dat nog. Nu is dat allemaal voorbij. Nu is het een herinnering maar in de tijd van Saul was het een realiteit."

Toch schreef u in 2002 dat u een 'Amerikaanse schrijver zonder meer' bent, geen joodse Amerikaanse schrijver.

"Dat komt uit mijn speech toen ik de Lifetime Achievement Award van het National Book Committee in ontvangst nam. Ik wil af van al die etiketten. Ik schrijf in het Engels, ik denk in het Engels, ik spreek Engels en dat heb ik altijd gedaan. Ik schrijf geen Jiddisch of Hebreeuws, ik schrijf Amerikaans Engels en dus ben ik een Amerikaanse schrijver."

Wat betekent dat voor u, Amerikaan zijn? In het Engels schrijven?

"Amerikaan zijn is alles. Het is wat ik ben. Je zou me evengoed kunnen vragen wat het betekent een mens te zijn. Mens, schrijver, Amerikaan... wat moet ik anders zijn?"

In een hulde aan de schilder Philip Guston, een vriend van u, vertelt u dat u hem leerde kennen toen hij in de vijftig was, een gevierde kunstenaar, en dat hij 'aan alle twijfels leed die kunstenaars op die leeftijd plagen'. Kent u die twijfels ook?

"Ik leef in twijfel. Twijfel is cruciaal."

U hebt nochtans vanaf het begin, toen u een jaar of twintig was en Goodbye, Columbus publiceerde, altijd precies kunnen schrijven wat u wilde.

"Nee, niet precies wat ik wilde. Ik hou trouwens niet van Goodbye, Columbus. Ik kan het niet herlezen. Schrijven als je jong bent, is prima, maar het probleem is... Dat boek vindt zijn natuurlijke stem niet. Het leent allerlei verschillende stemmen, ze veranderen voortdurend. De observatie van de wereld is erg oppervlakkig. Ik was nog een jongen."

Toch is het een goed boek...

"Dat vind ik niet."

U houdt toch wel van sommige van uw boeken?

"Niet van de eerste, omdat ik nog niet wist wat ik deed."

Bent u tevreden over Operatie Shylock, waarin uw dubbelganger uw eigen naam draagt?

"Het is een... een onstuimig boek."

Tot De menselijke smet leken velen u niet te begrijpen. De ommekeer is begonnen met Amerikaanse pastorale.

"Ik zou ook niet weten hoe dat komt. Waarom interesseren mensen zich voor een boek? Misschien heeft Amerikaanse pastorale mensen voor het eerst het gevoel gegeven dat ze iets ontdekten over de geheimen van Amerika, en vonden ze dat De menselijke smet hun iets leerde over dit land. Want je moet toegeven dat wij mensen elkaars land niet kennen. Een ongelooflijke onwetendheid."

© Philip Roth 2004

Vertaald door Bart Holsters

'Domheid is niet nieuw, maar ze heeft wel nieuwe proporties aangenomen. Het publiek heeft geleerd dat het niet mag nadenken. Als Bush wordt herverkozen, stevenen we recht op een ramp af''Wij hebben drie of vier mensen die een boek kunnen schrijven. Als je hier publiceert, stoppen ze het boek in een grote molen, ze draaien aan de hendel en er komt gehakt uit'

Nu belangrijker dan ooit: steun kwaliteitsjournalistiek.

Neem een abonnement op De Morgen


Op alle artikelen, foto's en video's op demorgen.be rust auteursrecht. Deeplinken kan, maar dan zonder dat onze content in een nieuw frame op uw website verschijnt. Graag enkel de titel van onze website en de titel van het artikel vermelden in de link. Indien u teksten, foto's of video's op een andere manier wenst over te nemen, mail dan naar info@demorgen.be.
DPG Media nv – Mediaplein 1, 2018 Antwerpen – RPR Antwerpen nr. 0432.306.234