InterviewVijf huisartsen
‘Patiënten vertellen je tegenwoordig wat je als dokter moet doen. Als je weigert daarin mee te gaan, worden ze boos’
Nergens worden de trillingen in een samenleving zo goed geregistreerd als in de professionele intimiteit van een dokterskabinet. Niemand weet meer van de stand van de wereld dan meneer of mevrouw doktoor. Vijf huisartsen met een praktijk in volkse wijken getuigen over de risico’s van het vak, maar ook over de tragiek en de schoonheid. ‘Ik vind het wel mooi als ik met mijn fiets door de stad rijd en het gevoel heb dat ik op bedevaart ben.’
Tom Jacobs, huisarts in het Sint-Andrieskwartier in Antwerpen, schuwt de grote woorden niet. Hij heeft het over het menselijk tekort als hij spreekt over zijn job. Hoe goed hij ook zijn best doet, hij weet dat hij onherroepelijk faalt.
Tom Jacobs: “Ik benijd collega’s die beweren dat ze ontspannen werken, ik ben altijd op mijn hoede. Van elke patiënt die het kabinet verlaat heb ik het idee: ik heb wellicht niet alles gezien. Je moet al je zintuigen op scherp stellen om in korte tijd zoveel mogelijk waar te nemen, maar je weet het nooit helemaal – dat is de tragiek van de arts. Na een kwartier staat er alweer een andere patiënt te wachten.”
Lees hier deel 1:
Crisis bij de huisarts: ‘‘Dit hebben we nooit meegemaakt’, zeggen collega’s, ‘zelfs niet tijdens de pandemie’’
Jacques Coupez, een 80-jarige huisarts uit Gent die nog steeds oud-patiënten en vluchtelingen begeleidt, stamt uit een andere tijd. Voor consultaties trok hij zoveel tijd uit als hij nodig achtte. Een agenda was niet aan hem besteed.
Jacques Coupez: “Een kwartier is te weinig. Dat remt patiënten af. Terwijl het zo belangrijk is dat ze durven te spreken als ze voor je zitten: wat iemand vandaag zegt, zal hij morgen misschien niet meer zeggen. In onze groepspraktijk geven we een extra kwartier als we voelen dat niet alles is uitgesproken.”
Jacobs: “Alles heeft belang: hoe iemand spreekt, loopt, ruikt. En dan is er nog je buikgevoel. Soms voel je dat er iets niet pluis is, maar kun je er niet de vinger op leggen. Intuïtie heet dat, al moet je daarmee uitkijken. Toen ik tijdens mijn eindexamen pediatrie het woord ‘intuïtie’ liet vallen, zei mijn prof: ‘Hebt u nu zeven jaar lang gestudeerd om mij te komen vertellen dat u op uw buikgevoel afgaat?’ (lacht)”
Coupez: “Ik herinner me een koppel. Mevrouw was zwanger, en ze kwamen elke maand op consult voor zwangerschapsbegeleiding. Langzamerhand werd zij depressief. Na de bevalling begon ik met een behandeling voor een postnatale depressie. Maar op een dag werd ik bij hen thuis geroepen: de vrouw had haar kind in een emmer water verdronken terwijl haar man uit werken was. Dat zijn vreselijke dingen, waar je als arts niet goed van bent.”
Rekent u dat zichzelf aan?
Coupez: “Je voelt je altijd een beetje schuldig. Je denkt: misschien had ik het beter anders aangepakt. Gelukkig zijn er ’s anderendaags weer andere patiënten met andere problemen.”
Hebt u veel fouten gemaakt?
Coupez: “Ik hoop van niet, maar ik weet het niet zeker: misschien kunnen mensen het niet navertellen (lacht). Ik herinner me wel een psychiatrische patiënt, een manisch-depressieve man die nog behoorlijk functioneerde in de samenleving – we hadden een goede band. Na een zware periode stuurde ik hem een kerstkaartje, om hem het beste te wensen: ‘Dat je dit jaar toch een beetje geluk mag hebben.’ Achteraf is hij bij mij thuis aan de deur gekomen om zijn beklag te doen: ‘Jij mag alle geluk van de wereld hebben, en ik maar een beetje?’ Sindsdien is hij weggebleven: ik heb het nooit kunnen rechtzetten. Dat deed mij pijn, want ik zag die gast graag.”
Jacobs: “Toen ik pas was afgestudeerd, verving ik een collega. Een patiënt vertelde me dat hij een zware druk op zijn borst voelde: ik gaf ’m pilletjes tegen verkramping op de hartspier, maar het was een dreigend hartinfarct, dat ik niet herkende. Wat later is hij overleden aan een infarct. Toen dacht ik wel: dat had ik kunnen voorkomen, die beklemming op de borst had een belletje moeten doen rinkelen.
“Een spoedarts van het Universitair Ziekenhuis Antwerpen heeft me verteld dat ze ook eens een hartinfarct heeft gemist. Het is verraderlijk: het is niet omdat een aandoening ernstig is, dat ze meteen ernstig lijkt. Ik vermoed dat bijna elke arts ooit een hartinfarct heeft gemist.
“Zelf heb ik een man met acute buikpijn als een pancreasontsteking gediagnosticeerd, terwijl hij een hartinfarct had. Die man heeft het overleefd, en is bij mij op consult blijven komen. Hij heeft me niets kwalijk genomen. Ik heb het mezelf wél kwalijk genomen: er staat een schuld open die ik niet meer kan vereffenen (zwijgt). Maar het moeilijkste is wanneer je je uiterste best doet voor een patiënt en ’m toch moeten laten gaan. Niet het harde werk sloopt je, wel de twijfel of je het wel goed genoeg hebt gedaan. Schaamte hoort bij het vak.”
METALEN POOK
Coupez: “De attitude van de patiënt is veranderd: mensen stellen zelf de diagnose op het internet en gaan daarna de dokter vertellen wat hij moet doen. Meneer docteur, zoals ik in het begin van mijn carrière werd genoemd, bestaat niet meer. Het respect is weg.”
Jacobs: “U wilt niet weten wat een huisarts meemaakt als hij van wacht is. Mensen bellen je uit bed voor de minste verzuchting: ‘Ik ben verkouden: schrijft u alvast een doktersbriefje voor mijn werk?’ De wachtposten zijn er gekomen om de spoedafdelingen te ontlasten. Dat is niet gelukt: spoed heeft nog evenveel werk als vroeger. Maar wij hebben stilaan de allure van een nachtwinkel. Geneeskunde is een consumptieproduct geworden.
“Ik heb meegemaakt dat een patiënte om drie uur ’s nachts tegen mij fulmineerde: ‘Zeg, voor 50 euro verwacht ik wel een grondig onderzoek.’ Mevrouw moest niet alleen worden nagekeken, ze moest ook worden gepamperd (lacht). Het gaat de verkeerde richting uit. Laatst hoorde ik van een brandweerman dat hij gemiddeld twee keer per maand met agressie wordt geconfronteerd. Een man die, met gevaar voor eigen leven, anderen redt. Dat snap je toch niet?”
Krijgt u dikwijls met agressie te maken?
Jacobs: “Verbaal geweld komt al eens voor, fysiek geweld heb ik gelukkig niet meegemaakt.”
Julie De Vos (huisarts in Gentbrugge): “Ik ben niet graag dokter van wacht: je weet niet waar je terechtkomt. Eén keer kwam een vrouw met een metalen pook achter me aan, omdat ik weigerde benzodiazepines voor te schrijven. Toen heb ik de politie gebeld om me te laten ontzetten.
“Maar het akeligst was een man met een huis vol nazi-memorabilia die belde telkens wanneer ik van wacht was. Hij heeft me nooit aangevallen, maar de vibe in zijn huis was niet oké: er hing dreiging in de lucht. Meestal ging ik er met mijn man naartoe. Dan zat hij in de wagen te wachten tot ik weer naar buiten kwam.”
‘Ik doe aan zelfhypnose’, zegt dokter Elysée Munyoka, die een kabinet heeft in het centrum van Brussel. ‘Het brengt me tot rust als mijn lichaam het dreigt te begeven. Ik dwing mezelf te ontspannen, door diep adem te halen. In tegenstelling tot mijn patiënten kan ik het me niet permitteren de controle te verliezen en te vluchten in drank en drugs.’
Elysée Munyoka: “Een jonge gast heeft ooit, in dit kabinet, de kleren van mijn lijf gescheurd. Hij had geen methadon van me gekregen, en als wraak maakte hij alles met de grond gelijk. Ik begrijp waarom de dokters in de buurt mijn patiënten niet willen. Maar ik ben niet bang: collega’s en medewerkers op het secretariaat komen me te hulp als het nodig is.
“Patiënten vertellen je tegenwoordig wat je als dokter moet doen. Als je weigert daarin mee te gaan, worden ze boos. Ik heb geleerd duidelijke grenzen aan te geven. Als patiënten een attest eisen, vraag ik: ‘Waarom zou ik dat geven?’ Ik probeer samen met hen tot een juist antwoord te komen.”
Loopt het soms uit de hand?
Munyoka: “Drie à vier keer per week komt het tot agressie, en springen collega’s bij om een patiënt aan de deur te zetten: ‘Meneer, we bespreken het boven.’ Het gebeurt ook dat we er de politie moeten bijhalen.”
Wordt u ook met wapens bedreigd?
Munyoka: “Dat heb ik nog niet meegemaakt. Mensen zeggen wel: ‘Ik weet waar u woont.’ Of: ‘Ik weet waar uw wagen staat.’ Maar als ik daar rekening mee moet houden, kom ik niet meer aan werken toe. Laatst kwam hier een kerel een attest opeisen – een kleerkast, recht uit de gevangenis, om zijn been zat een enkelband. Ik zei: ‘Hier valt niets te eisen, meneer.’ En ik stond op achter mijn bureau. U moet weten: ik ben niet van de kleinsten, 1 meter 97, en het plafond is nogal laag in dit kabinet. Meestal volstaat dat als afschrikmiddel (lacht).”
De Vos: “Eén keer is een antivaxer tijdens een huisbezoek tegen me beginnen te roepen. Ik was een moordenaar, zei hij. Dat was een gevaarlijke situatie.”
SCHEERMESJES
Hebt u de afgelopen jaren veel over corona gediscussieerd?
De Vos (knikt): “Meestal maken antivaxers een afspraak om dan op de raadpleging een tsunami van complotten over me uit te storten. U kent de verhalen: microchips die zogezegd samen met het vaccin worden ingespoten, dat soort dingen. Ik heb het aantal incidenten niet bijgehouden, maar daar heb ik echt wel mee afgezien. Nu heb ik er geen geduld meer voor: ik wijs antivaxers de deur, op een beleefde manier.”
Jacobs: “Er zijn nog altijd mensen die niet willen geloven dat corona gevaarlijk is. The worried well – de welgestelden die zich over alles ongerust maken – stellen ook de vaccins ter discussie. Alleen, zij lijden er minder onder dan de mensen uit de allochtone gemeenschap met diabetes en zwaarlijvigheid, of patiënten met een hoog risicoprofiel die zich onder invloed van allerlei verhaaltjes niet laten inenten. Dat is pijnlijk: de antivax-beweging maakt slachtoffers bij de kwetsbaarste groepen.”
De Vos: “Heel wat allochtonen wilden zich niet laten inenten, maar daarom waren het nog geen antivaxers. Ze waren niet geïnformeerd. Als ik rustig met hen in gesprek ging, waren ze meestal wel bereid het vaccin te nemen. De diehard-antivaxers, die ervan overtuigd zijn dat er chips in het vaccin zitten, zijn doorgaans witte mannen van boven de 50.”
Munyoka: “Het merendeel van de mensen uit de allochtone gemeenschap wilde het vaccin niet: ze dachten dat je er steriel van werd, of dood van ging. Ik liet zien dat ik me zelf in mijn bovenarm had laten inspuiten: ‘Denk je dat ik dood wil?’ Dat hielp meestal.”
Jacobs: “Ik heb één ernstig incident meegemaakt met het vaccin: na inenting heeft een patiënt nierfalen ontwikkeld. Maar je moet dat in perspectief zien: het risico van vaccinatie blijft minimaal als je het afweegt tegen het risico van een corona-infectie. Ik schaam me voor de artsen die patiënten hebben opgeroepen zich niet te laten vaccineren. Je bent arts. Mensen verwachten van een arts dat hij naar wetenschappelijke inzichten handelt.”
Milly Thoolen (huisarts voor Geneeskunde van het Volk in Gent): “Wij hadden in onze praktijk een huisarts in opleiding die mensen overtuigde om zich te laten vaccineren, maar het zelf niet deed, welke argumenten wij ook aanhaalden. En dat terwijl onze patiënten, die doorgaans in kleine flats wonen, zich in de eerste lockdown onwaarschijnlijk gedisciplineerd gedroegen om niemand te besmetten. De moeilijksten zijn degenen die het meest weten (lacht).”
Jacobs: “Ik heb wel wat patiënten aan corona verloren, tragisch genoeg ook mensen die zonder infectie in het ziekenhuis zijn opgenomen en daar zijn besmet.”
Thoolen: “Het schrijnendst waren de toestanden in woonzorgcentra. Daar liep ik op de corona-afdeling, verkleed als een astronaut met een bril van de Hubo op mijn neus, naar afgesloten kamers waar mensen stilletjes lagen dood te gaan. Veel rusthuizen waren sterfhuizen.”
Jacobs: “Veel ouderen zijn niet gestorven aan corona, maar aan ontbering en verdriet. Kwetsbare mensen die niemand meer mochten zien. Ze lieten zich gaan, ze aten niet meer, ze bezweken aan eenzaamheid. En op hun begrafenis mocht bijna niemand aanwezig zijn. Onmenselijk was dat. Dat mag nooit meer gebeuren: een mens onderscheidt zich van een dier doordat hij zijn soortgenoten begraaft.”
Kregen bewoners in die periode sneller een terminaal spuitje?
Jacobs: “Daar heb ik geen weet van.”
Hoe staat u tegenover euthanasie?
Jacobs: “Ik ben een voorstander van euthanasie om het uitzichtloze lijden van een patiënt te verzachten. Als stagiair heb ik meegemaakt dat een dokter de stekker uittrok, omdat het niet meer aan te zien was. Die arts nam een groot risico: hij kon gerechtelijk worden vervolgd. Maar om nu een spuitje te geven aan mensen die het niet meer zien zitten? Nee, dat doe ik niet: ik heb de eed van Hippocrates afgelegd. Ik zal alles doen om patiënten in leven te houden, niet om ze te doden.”
U hebt nog geen euthanasie uitgevoerd?
Jacobs: “Tot nog toe gelukkig niet, nee. Mensen onderschatten wat zo’n spuitje met een arts kan doen.”
De Vos: “Ik heb het ook nog niet gedaan. Zou ik het doen? Nee, tenzij voor dierbare patiënten van wie ik de werkelijke beweegredenen ken.
“In woonzorgcentra laat ik soms een palliatieve morfinebehandeling opstarten. Dat kan ik voor mezelf rechtvaardigen: er zijn weinig levenseindes die vredevol verlopen zonder ondersteuning. Maar als ik thuiskom, moet ik wel altijd even bekomen. Als arts wil je toch vooral mensen beter maken.”
Munyoka: “Het is ook traumatiserend voor de familie als een patiënt krijsend sterft. Dat probeer je te vermijden.
“Ik heb zelf nog geen euthanasie uitgevoerd. Ik ben een christen met een open geest voor andere culturen en andere overtuigingen, ik aanvaard iedereen in dit kabinet, maar als mensen euthanasie willen, verwijs ik hen door.”
Thoolen: “Ik heb één keer euthanasie uitgevoerd: een oude dame met terminale kanker. Ik was wel geschrokken hoe makkelijk dat gaat. Normaal heb je daarvoor twee inspuitingen nodig, maar toen ik de tweede aan het zetten was, was het al afgelopen.”
Coupez: “De mooiste overlijdens die ik heb gezien, waren met euthanasie. Die intensiteit kun je niet beleven bij een spontane dood. Alles wordt voorbereid, iedereen is klaar, de persoon is tevreden dat hij gaat. Het is een sacraal moment – veel mooier dan de dood in een ziekenhuis met een infuus in je arm.
“De meeste artsen hebben geen probleem met een spuitje voor iemand met terminale kanker: je verkort iemands leven met een week of drie. Wat wel problematisch is, ook voor mij, is levensmoeheid. Ik had een patiënt wiens vrouw was overleden: hij was in de 80 en verdrietig. ‘Ik wil dood’, zei hij. Op een ochtend is hij naar een vijvertje in het park gelopen en hij heeft zich daarin laten glijden. Maar net op dat moment kwam er een student voorbij, die hem uit het water heeft gehaald. De man is in een rusthuis terechtgekomen, waar hij nog drie jaar heeft geleefd. ‘Meneer docteur,’ zei hij altijd, ‘ik heb een stommiteit begaan.’”
Wat doet u met patiënten met dementie?
Coupez: “Soms zie je demente mensen in een rusthuis opfleuren, terwijl ze op een briefje hadden aangegeven dat ze er niet meer willen zijn als ze hun kinderen niet meer herkennen. Wat doe je met hen? Ik kan geen spuitje geven aan iemand die nog volop van het leven aan het genieten is.”
Thoolen: “De inschatting hoe dement iemand is, is moeilijk te maken. Mensen die in hun vertrouwde omgeving ogenschijnlijk nog goed functioneren, scoren soms heel laag op een dementietest. In dat opzicht is de Belgische wet oké: bij een demente mag euthanasie niet.”
Jacobs: “In Nederland mag het wel, als er een wilsbeschikking is. Dan komt de dokter, op vraag van de familie, om de euthanasie uit te voeren, terwijl de patiënt zich verzet tegen een spuit. Maar de familie zegt: ‘Doe maar, het staat op papier.’”
Thoolen: “Ik had een patiënt die me bij elke gelegenheid zei: ‘Als het zover is: een spuitje, hè, Milly.’ Maar toen hij begon te dementeren, klonk hij helemaal anders: ‘Je gaat het toch niet doen?’ (Zwijgt) Het is ingewikkeld.”
Jacobs: “Je kunt niet alleen op een wilsbeschikking afgaan om te weten of iemand werkelijk euthanasie wil, je kunt het afleiden uit gedrag. Familieleden niet meer herkennen of zorgbehoevend zijn, is geen reden. (Zwijgt) Een vriend van me werd laatst, als tweede arts, bij een man geroepen die kanker had en er een eind aan wilde maken. ‘Als het aan mij lag,’ zei hij, ‘zou ik best wel willen blijven leven. Maar ik moet dood. Dat ze me nu maar dat spuitje geven, dan ben ik niemand meer tot last.’ Die man heeft een spuitje gekregen: mijn collega was er niet goed van.
“Dikwijls gaat achter een verzoek om euthanasie een maatschappelijk probleem schuil. Peuters worden in een kinderdagverblijf niet met ducttape vastgekleefd omdat hun begeleiders onmensen zijn, maar omdat politici hebben besloten dat er maar één kinderverzorger voor negen peuters mag zijn. Kinderverzorgers zitten op hun tandvlees, net als zorgverleners voor ouderen. Moeten wij, als artsen, mensen doden door maatschappelijke tekortkomingen? Ik kan daar niet bij.
“Bovendien is de geestelijke gezondheidszorg onderbemand, terwijl een op de vier Belgen tijdens zijn leven met een geestelijke aandoening te maken krijgt.”
Munyoka: “Ik krijg steeds meer patiënten over de vloer met uitgesproken mentale klachten. Ze gaan niet naar een psycholoog, zeggen ze, omdat de wachtlijsten zo lang zijn. En een psycholoog is ook duurder.”
DRUPPEL IN DE OCEAAN
Raakt de misère van patiënten u nog?
Thoolen: “Het mag je raken, maar het mag je niet meesleuren. Ik zit in met de tegenslag van mijn patiënten, maar ik lig er niet van wakker, of ik huil er niet om. Die afstand moet je wel bewaren.
“In onze opleiding hebben we niet geleerd met emotie om te gaan. Ik ben ooit bij een kindje geroepen dat levenloos in zijn wiegje lag. In paniek ben ik toen zelf in vliegende vaart met de mama en dat kindje naar de spoedafdeling gereden. Er was geen tijd om op een ambulance te wachten, dacht ik. Maar in het ziekenhuis bleek dat het kindje overleden was. Het was waarschijnlijk al dood toen we in de auto stapten (zwijgt). Misschien was dat gedrag niet zo professioneel, maar op dat moment was ik nog niet zo lang bezig.”
De Vos: “Als je alles achter je laat wanneer je de deur van je praktijk achter je dichttrekt, ben je volgens mij geen goede huisarts. Ik laat emotie toe. De afgelopen maanden heb ik thuis een paar keer gehuild nadat ik slecht nieuws had moeten brengen.
“De oudere generatie artsen heeft een ander copingmechanisme. ‘Dat is nu eenmaal het leven’, zeggen ze. Of: ‘Ze is toch al 92.’ Maar het is toch niet omdat een vrouw 92 is, dat ik geen verdriet om haar mag hebben? Misschien denk ik daar over tien jaar anders over, maar nu vind ik het wel mooi als ik met mijn fiets door de stad rijd en het gevoel heb dat ik op bedevaart ben. ‘Hier woonde die man met zijn postzegels’, denk ik dan. Of: ‘Deze man zette altijd koffie voor me.’ Het stemt me elke keer weer droevig, maar tegelijk is het ook prachtig. Hoe fijn is het dat je van zoveel levens mag proeven?”
Coupez: “Daarom rijd ik ook zo graag met de fiets door Gent: overal zie ik overleden patiënten en hoor ik hun stemmen. Een stem blijft je veel langer bij dan een gelaatsuitdrukking.”
De Vos: “Ik ben niet meer dezelfde als de vrouw die vijf jaar geleden als huisarts begon. Ik ben gehard door het vak, maar ik ben ook zachter geworden: ik weet hoeveel leed iedereen meedraagt.”
Munyoka: “Ik ben, behalve een arts, ook een dichter en een schrijver: ik kan mensen raken met woorden. Als mensen zijn verkrampt door het lijden, gebruik ik metaforen om hen weer naar het leven te halen.”
Jacobs: “Ik troost me met de gedachte: wie één mens redt, redt de mensheid.”
Coupez: “Wat is een mensenleven? Een druppel die opspat uit de oceaan en er daarna weer in verdwijnt. Het leven heeft alleen zin als je zorg draagt voor de mensen rondom je: je vrouw, je kinderen, je familie, je patiënten. Huisarts is de schoonste stiel ter wereld.”
© Humo