Maandag 20/03/2023

Parijs bij nacht, Toulouse-Lautrec in de Kunsthal Rotterdam

Zijn schetsen lijken snapshots van een leven dat buiten het beeldkader gewoon voortgaat. Personages lopen naar binnen of stappen uit het tafereel, worden door de rand aan stukken gesneden

De wereld, van onderuit gezien

Geen romanesk cliché bleef Henri de Toulouse-Lautrec bespaard: hij was een kreupele dronkenlap die de cabarets en bordelen van Montmartre afdweilde en de rekening betaalde met schreeuwerige affiches. Het zal wel, maar in de Kunsthal Rotterdam is vandaag vooral het werk van een grote, moderne kunstenaar te zien.

Rotterdam

Van onze medewerker

Eric Min

Aan geld en tijd had de jonge aristocraat Henri Marie Raymond de Toulouse-Lautrec Monfa (1864-1901) geen gebrek. Op het zonnige landgoed van zijn ouders kon hij naar hartenlust zijn gang gaan, omringd door een mild excentrieke familie. Vader Alphonse was een cavalerieofficier die zich wel eens vermomde als Kaukasische krijger, en een Schotse kilt of een tutu droeg. Hij was dol op jagen, maar troonde zoonlief ook mee naar de salons van de Parijse impressionisten. Henri's moeder, hertogin Adèle Tapié de Céleyran, was het nichtje van haar man, wat allicht het zwakke gestel van hun enige kind verklaart. Op zijn dertiende brak Henri zijn linkerdijbeen, even later het rechter-; zijn onderste ledematen zouden niet meer groeien. De kreupele Toulouse-Lautrec werd niet groter dan anderhalve meter. Voortaan kon hij zijn geliefde paarden niet meer berijden, alleen nog tekenen en schilderen.

En dat deed hij, met de overgave van een jongen die niet alleen de voorliefde voor verkleedpartijen maar ook het tekentalent van zijn vader en ooms had geërfd. De doofstomme dierenschilder Princeteau leerde hem het vak en bracht zijn ouders aan het verstand dat Henri in Parijs thuishoorde. In 1882 belandde hij er op de academie en in het atelier van Cormon. Daar ontmoette hij zijn spitsbroeders Emile Bernard en Vincent van Gogh, schrijvers, handelaars en de fauna die de kunstenaarswijk frequenteerde: danseresjes, modellen, cafébazen.

In Montmartre zou Toulouse-Lautrec werken als een bezetene, zuipen zonder vangnet en woest in het rond neuken. Geen twintig jaar heeft het geduurd voor hij opbrandde, als een kaars die aan de beide uiteinden was aangestoken. In een ijdele poging om hem van de drank af te houden, werd hij in 1899 afgevoerd naar een psychiatrische inrichting - "Je suis interné par surprise; kom mij halen of ik word gek", schreef hij vanuit Neuilly aan zijn moeder. In het asiel schetste Henri circustaferelen, uit het blote hoofd en met geleende potloden. "Ik kocht mijn vrijheid met mijn tekeningen", getuigde de kunstenaar. In 1901 liet zijn kleine lijf het afweten - ziek, verlamd, bijna doof, nauwelijks 37 jaar oud. Met de reutelende maar welgemeende sneer "ouwe schurk" nam hij afscheid van zijn vader en de rest van de wereld.

Als geen ander heeft Toulouse-Lautrec het moderne in de kunst naar binnen gesleept, de weg gebaand voor de woeste kleuren van het fauvisme en het krachtige expressionistische gebaar - niet slecht voor een opdondertje dat zijn hele helse leven lang een buitenstaander bleef. Zo heeft hij zich in talloze tekeningen afgebeeld: als een toeschouwer op de achtergrond, gevat in een karikatuur van ongenadige lijnen, een knullige miniatuur-Urbanus die zit te schilderen op een kruk, een bloot typetje dat zijn pik achternaloopt, een straathond...

Op een schets uit 1888 kijkt hij gelukzalig voor zich uit, terwijl Lili Grenier hem met overgave pijpt. Kan een harige dwerg in de veel te ruime kleren van een cliniclown de wereld au sérieux nemen? Neen dus. Henri de Toulouse-Lautrec, telg uit een eeuwenoud geslacht, lag al in een deuk wanneer hij zichzelf in de spiegel bekeek. De kunstenaar zou de wereld van onderuit bekijken, niet eens grimmig maar met ironie en mededogen.

Kon hij anders? De rol van kroongetuige was hem op het lijf geschreven. Als een ontwortelde die zijn aanwezigheid rechtvaardigt door de rol van chroniqueur op zich te nemen, werd hij geduld in de café-concerts en de bordelen. Hij hoorde bij het decor. Voor een beroemd doek als In het salon van de rue des Moulins (1894), dat tot de indrukwekkende collectie van het museum in Albi behoort en helaas niet in Rotterdam te zien is, maakte hij ter plekke tientallen schetsen; hij dineerde er samen met de andere bewoners. In de cabarets tekende hij de ruisende rokken van de cancan en de quadrille, op een ijspiste de wervelende schaatsers. Voor de Parijse demi-monde waren het hectische dagen. De Wereldtentoonstelling van 1889 had de Eiffeltoren en de Moulin Rouge opgeleverd, maar het was ook de tijd van de fiets, het absint, hasj en cocaïne, syfilis. En van de auto, die nog net in beeld komt voor hij uit een tekening weg snort.

De frisse, filmische en ook wel trotse blik waarmee Toulouse-Lautrec naar zijn tijdgenoten keek, loopt als een rode draad door de Kunsthal, waar meer dan tweehonderd litho's, affiches en tekeningen zijn opgehangen. Het is een kleurrijk defilé van iconen uit de belle époque, aangevuld met brieven, getekende menukaarten en - noblesse oblige - enkele paspoppen met frivole lingerie. Vooral de beroemde affiches maken indruk. Toulouse-Lautrec was zeker niet de enige - Bonnard, Steinlen en Cheret hebben ook prachtige exemplaren getekend - maar wel de beste. Hij heeft het nieuwe medium zijn adelbrieven bezorgd. Voortaan zouden aanplakbrieven groot, kleurig en aanvallig zijn: snel te lezen schuttingtaal voor overspannen stadsbewoners.

Misschien is de manier waarop hij de lay-out aanpakte wel zijn meest wezenlijke bijdrage tot de kunstgeschiedenis. Zijn schetsen lijken snapshots van een leven dat buiten het beeldkader gewoon voortgaat. Personages lopen naar binnen of stappen uit het tafereel, worden door de rand aan stukken gesneden. Als een reportagefotograaf knipt en hakt de meester zijn beeld uit de brute materie. Hij bepaalt hoe we een scène zullen zien, vanuit het lage standpunt dat hij heeft ingenomen. We zien hem kijken, niet alleen omdat hij zichzelf af en toe als een Alfred Hitchcock avant la lettre in het beeld binnensmokkelde, maar ook omdat we met onze neus op de voorgrond worden gedrukt: de planken van het toneel, de coulissen in het theater. We zitten in de orkestbak of in de zaal. De danseres Jane Avril wordt ingelijst door een contrabas en een partituur.

In Aux Ambassadeurs zien we een zangeres van achter de scène in spookachtig elektrisch licht - de 'Fee van de Elektriciteit' was een obsessie van de belle époque die ook kunstenaars als Toulouse-Lautrec betoverd had. Om de magische sluierdans van Loïe Fuller, de dame die zelf een wolk van licht wilde worden, adequaat in beeld te brengen, strooide hij wat goudpoeder op zijn tekening.

In het affiche voor Le Divan Japonais legde hij drie lagen over elkaar. Op de voorgrond zitten een dame en een heer in hun loge; daarna volgt het silhouet van een orkest in grisaille, en ten slotte het toneel met de knokige zangeres, van wie het hoofd buiten beeld blijft. Net als zijn vriend en tegenpool Van Gogh hield Toulouse-Lautrec van Japanse prenten. De krachtige lijnen, de grote kleurvlakken en het aparte formaat zouden zijn werk mee vormgeven. Maar in een voorstudie voor het portret van miss Dolly, een barmeid in Le Havre, krinkelen en winkelen de lijntjes als in een tekening van Matisse. En overal duikt Henri's monogram op: HTL in een cirkel, of vermomd als een olifantje.

Toulouse-Lautrec heeft bijna uitsluitend portretten nagelaten. Al in 1885 liet hij weten dat alleen de figuur hem interesseerde; het landschap of de omgeving mochten hooguit een menselijke gestalte beter in de verf zetten. De personages die hij afbeeldt, wonen in zijn eigen biotoop. Eerst zijn het de boeren op het voorouderlijke landgoed in de Aude, later de sterren van het Parijse nachtleven. We kennen hun namen beter dan de Franse staatshoofden uit die tijd. Aristide Bruant, stand-upcomedian en liedjeszanger die het publiek avond na avond de mantel uitveegde. La Goulue, de schrokop, sterdanseres van de Moulin Rouge, wier roem en schoonheid al op haar vijfentwintigste taanden; later kwam ze aan de kost als worstelaar en leeuwentemmer. Haar danspartner Valentin le Désossé, de slangenmens: Herr Seele meets Fred Astaire.

De diva Loïe Fuller, die geen kunstenaar onberoerd liet. Yvette Guilbert, zangeres en diseuse, een nicht van tante Sidonia die door de geniale reclameman Toulouse-Lautrec werd herleid tot twee lange, zwarte handschoenen. Suzanne Valadon, model en schilderes die een liaison met de componist Erik Satie had en ook bekend werd als de moeder van kunstenaar Utrillo. Oscar Wilde en Sarah Bernhardt.

De redactie van het avant-gardetijdschrift La Revue blanche, aangevoerd door de beeldschone Misia, de echtgenote van directeur Natanson. En ten slotte Toulouse-Lautrec zelf, de gnoom die het tot gevierd schilder bracht in een tijd die de beeldcultuur als een totem aanbad. Mannen komen er bij hem altijd bekaaid af: ze zijn te dik, te goor en te gretig. Een vrouw kan een spin of een bidsprinkhaan zijn, maar altijd leidt ze de dans.

De serie 'Elles', die de kunstenaar rond 1896 in het bordeel schetste, is een suite van tedere gebaren - wassen, kammen, spiegelen, rusten, uitkleden, aankleden, wachten. Let ook op de handen van Henri's heldinnen. Ze roken een sigaret, doen de was, verleiden. Ze lijken afwachtend, ongeduldig, aanmatigend, inhalig, gretig, ingetogen, nijver, bedreven, onomwonden, geaffecteerd, hulpeloos. Zoals het mannetje met de veel te korte beentjes dat maar al te goed wist hoe de wereld écht ineen zat, van onderuit gezien.

Tot 5 juni in de Kunsthal, Rotterdam. Open van dinsdag tot zaterdag van 10 tot 17 uur, op zon- en feestdagen van 11 tot 17 uur. Gesloten op 29 april. Toegangsprijs: 8,5 euro. Tot 19 maart loopt er ook nog een aardige expositie met portretten van de Franse fotografe Bettina Rheims.

Koken met Henri

Naar aanleiding van de tentoonstelling verschijnt een vertaling van La Cuisine de monsieur Momo, célibataire (1930) onder de titel De kunst van het koken. Momo heette voluit Maurice Joyant, kunsthandelaar en boezemvriend van Toulouse-Lautrec, die zijn nalatenschap beheerde en het museum van Albi uit de grond heeft gestampt. In zijn kookboek verzamelde de vrijgezel vaak eenvoudige maar verrukkelijke recepten waarvan er minstens enkele rechtstreeks uit de keuken van de kunstenaar, tevens briljant gastronoom en uitstekende kok, afkomstig zijn. Laat de eekhoorn of de marmot aan u voorbijgaan, lezer, en stort u op de foies gras de l'oïe Fuller, de kreeft à l'Américaine en het houtduifje met olijven. Dek zorgvuldig de tafel en nodig een fijn gezelschap uit; "twee vrouwen per tien eters zijn wel genoeg. Laten ze zich gedragen als heren en geen misbruik maken van de charmes van hun sekse om de aandacht van het eten af te leiden". Santé! Johannes van Dam leidt dit lekkere boek, dat talloze tekeningen van de schilder bevat, efficiënt en smaakvol in. (EM)

De kunst van het koken, uitgeverij Scriptum Art, 24,95 euro

Nu belangrijker dan ooit: steun kwaliteitsjournalistiek.

Neem een abonnement op De Morgen


Op alle artikelen, foto's en video's op demorgen.be rust auteursrecht. Deeplinken kan, maar dan zonder dat onze content in een nieuw frame op uw website verschijnt. Graag enkel de titel van onze website en de titel van het artikel vermelden in de link. Indien u teksten, foto's of video's op een andere manier wenst over te nemen, mail dan naar info@demorgen.be.
DPG Media nv – Mediaplein 1, 2018 Antwerpen – RPR Antwerpen nr. 0432.306.234