Op reis in de achtertuinPays des Collines
Op reis in de achtertuin: honderd heuvels en een heksenkring in het Pays des Collines
De fabrieken zijn al lang gesloten en de lucht is altijd blauw. ’s Ochtends ziet Dimislava reeën, die kersen eten in de tuin. Waar vroeger arbeiders per spoor aankwamen, ziet André nu wielertoeristen. En Vlamingen kopen het vastgoed op. Het Pays des Collines, net over de taalgrens, zoekt een nieuwe identiteit.
Beeld je er de stem van David Attenborough bij in, wanneer hij na een tocht over de taalgrens, over de heuvelkam die Oost-Vlaanderen van Henegouwen scheidt, de top van de Vloesberg bereikt, zijn rugzak afwerpt, zijn handen om de verrekijker klemt en eindelijk ziet waar hij lang naar zocht, dat onbekende stuk België, dat zich nu beschroomd aan hem blootgeeft: ‘And there it is: the Land of the Hills.’ Het bucolische Pays des Collines, met z’n uitgestrekte, glooiende velden, waar de daken van de vierkantshoeves doorbuigen als de schouders van een oude boer, en de weinige kerktorens een leven voorstaan dat in onze snelle wereld is uitgegomd door al wat flitst en raast.
Wie minder romantisch is aangelegd, kan in Ronse liften, zijn rugzak in de laadbak van een bestelwagen gooien en met honderd kilometer per uur in zuidelijke richting naar Leuze-en-Hainaut denderen, dwars door het land van de heuvels, over de N60, de steenweg die zich een snelweg waant, tussen stukgescheurde camionbanden, spanriemen, veiligheidsschoenen, platgereden duiven en roeste blikjes MONSTER-energy.
Kies maar.
Pays des Collines is een dode hoek. Een stuk land dat niemand ziet, ingeklemd tussen de Schelde in het westen en de Dender in het oosten, tussen Doornik en Enghien, met dorpen als Mont-de-l’Enclus (Kluisbergen), Ellezelles (Elzele), Flobecq (Vloesberg) en Frasnes-lez-Anvaing. Pays des Collines hangt als een buidelzakje aan de taalgrens, daar waar Vlaanderen en Wallonië botsen, en een zaagblad aan getuigenheuvels de scheidslijn bepalen.
Ooit kende Pays des Collines een grote economische waarde, toen de textielindustrie tot bloei kwam. Die associëren we vooral met het rijke zuiden (‘Texas’) van West-Vlaanderen, met de Leie en al wat daaromheen ligt. In Kortrijk en Waregem zijn de hemden geruit, en passen mocassins goed bij bermuda’s. Ronse volgde lange tijd in het spoor van de West-Vlamingen, waarna ook Pays des Collines zich als een bijrijder vasthechtte aan Ronse. Tot de industrie zich vastreed.
Stofjas
“Aha, Vlamingen.” André Doclot kijkt op. Het is warm. André draagt een pet die zijn nek en oren bedekt, ze beschermt tegen de zon. Op zijn wangen witte sporen van zonnecrème. “Niet met de fiets?”, vraagt André. Hij zit op een plastic stoel in zijn groentetuin, nabij het station van Ellezelles dat al decennia niet meer in gebruik is. Ellezelles ligt in het noorden van Pays des Collines. De tuin is keurig aangeharkt, de voren als langs een lineaal getrokken. “Het zijn tegenwoordig alleen de Vlamingen die hier fietsen.”
André staat op. Zijn stofjas hangt als een gewaad om zijn iele lijf. “Opletten dat ik mijn plantjes niet verdruk.” Op het aangrenzende pad, parallel aan Andrés groentetuin, rijdt een pelotonnetje fietsers voorbij. Hun outfits, felblauw, trekken de aandacht op het stationsplein, dat wordt gedomineerd door dofrode baksteen en het opwaaiende stof van uitgedroogde aarde. “En altijd met de koersfiets”, zegt André. “Ze zoeven voorbij.”
Hij haalt zijn schouders op. “Ja, dat is nu de realiteit. Waar ooit zovele arbeiders in slordige lompen per spoor aankwamen, ook Vlamingen, om te werken in de textielfabrieken, de plek waar ook de grondstoffen werden aangeleverd en waar de afgewerkte producten weer vertrokken, daar rijden nu toeristen, op de ravel.”
Hij kijkt naar het fietspad, de spoorweg waar een laag asfalt overheen is gekieperd. “Die trein leidde naar Doornik in het westen, of naar Aalst in het oosten. Nu is die geschiedenis toegedekt.”
Op de hoek van het stationsplein, een paar meter verderop, staat een benzinepomp eenzaam voor een rijhuis. Maison De Ridder. De uitbaatster wacht op klanten. “Bonjour”, zegt ze tegen André. “Trop chaud aujourd’hui, hein”, antwoordt hij. Een man in donkergroene werkkleren komt aangereden op een damesfiets. Het spatbord van het achterwiel hangt los. De man heeft een jerrycan in de hand en ruikt naar oude bomen. De vingers van zijn handschoenen puilen uit zijn broekzak. “En?”, vraagt de vrouw. “Heeft uw haagschaar dorst?” De man zucht: “Kom, giet maar vol.” Hij vertrekt en de vrouw gaat weer zitten.
De tijd is hier gestold als kaarsvet.
André neemt ons mee naar het oude stationsgebouw, dat begint waar zijn tuin eindigt. “Zie je dat bord?”, vraagt hij. ELLEZELLES staat in grote witte letters, op een blauwe achtergrond. “Dat is wat de mensen nog willen, een bord in emaille. Dat hangen ze dan in hun huis als decorstuk.” Het station is eigendom van André. “En neen, ik verkoop het niet”, zegt hij. “Ik laat het voor wat het is: een herinnering aan een tijd die ons veel heeft gebracht.”
André Doclot praat op rustige toon, als las hij de voorbeden. Zesentachtig jaar is hij nu. André is hier geboren en zal hier ook sterven. “Ik ben een echte Ellezellois, wat dat ook moge betekenen.” Als tiener belandde André in een van de zovele textielfabrieken. Nu kijkt hij om zich heen en wijst: “Daar, bovenop de helling, lag een fabriek, net als op het einde van de straat, en dat smalle pad achter die huizenrij leidde ooit naar een ververij. Toen spraken we onze talen nog, de Vlamingen en de Walen. De taalgrens bestond niet.”
In de belendende straten steekt de dakenrij van de beluiken af tegen de blauwe lucht. André kende hier iedereen, kon huisnummers toewijzen aan familienamen. “Er hing een zekere trots over onze stiel, une sorte de fierté.”
“Na de Tweede Wereldoorlog verbrokkelde de industrie”, zegt André. “Pays des Collines zag af. De fabrieken kenden nog wel een opleving, eventjes, om dan eind jaren zestig finaal de deuren te sluiten. Dat deed me pijn, ja. De jobs verhuisden naar lageloonlanden, zo kwam er een einde aan ons ambacht, dat zovele generaties met elkaar had verbonden. Ellezelles, Amougies, La Hamaide, Ath, Frasnes-lez-Anvaing: iedereen deelde in de klappen. Er arriveerde geen volk meer in het station, het diende alleen nog om te vertrekken.”
André stalt de verhalen als koopwaar voor zich uit. “Ik moest een carrière zien op te bouwen in een streek waar het leven uit wegvloeide”, zegt hij, “en trok naar Brussel, zoals velen nog altijd doen. Ik schaarde me achter de plannen van Achille Van Acker, de premier van België, in het tweede deel van de jaren vijftig. Niet dat ik wakker lag of lig van politiek, verre van. Ik werkte me op in de ambtenarij, werkte als boekhouder voor Van Acker, later op het ministerie van Financiën en stelde ook de ambtenarenexamens op. Die verborgen we toen in een kluis.”
Terwijl op het fietspad het ene peloton na het andere passeert – ‘deuretrekken Guido!’ – gaat André weer zitten. “Ik nader de negentig jaar”, zegt hij, “en zoek herkenningspunten, want al mijn vrienden zijn dood, alles waar mijn leven uit bestond is verdwenen. Dat is moeilijk om mee om te gaan. Ik ben misschien wel de enige ex-arbeider die hier nog overblijft, de enige die in de fabrieken heeft gewerkt.”
André raapt zijn schoffel op. “Ik heb een zoon. Hij is apotheker in de buurt van Doornik en heeft twee zonen. Ze studeren aan de ULB in Brussel, de ene Romaanse talen, de andere biochemie. Hun levens zijn zo anders. Ik hoop dat ze later hun buren kennen. Want samen met de jobs is hier ook de verbondenheid verdwenen. Maintenant, c’est la décadence, monsieur.”
We dalen af richting het dorpscentrum van Ellezelles. Daar staat een heks van een paar meter hoog, opgetrokken uit bloemen. Een gemeentewerker komt aangereden met een kleine tractor. Hij trekt een watertank voort en bevloeit het beeld. Op het kerkplein arriveren dagjestoeristen. Ze zetten een pet op en rijgen de veters van hun wandelschoenen aan.
Veel charme hebben de dorpen en gevels niet in Pays des Collines, maar sla een zijweg in en je belandt in een oud prentenboek. Dat is wat de vreemden aantrekt: de bossen, de vergezichten. Een echte economische reconversie vond hier nooit plaats. Dat zegt Alfons Wauters. Hij komt café La Mairie uitgewandeld en heeft een krant onder de arm. “Ik woon hier sinds begin jaren zeventig”, zegt hij. “Toen hing er een wat trieste sfeer in het dorp. Van de twintig buurtcafés die Ellezelles toen telde, haast op elke straathoek eentje, schieten er nu maar een stuk of vier meer over. Maar uiteindelijk zit er toch nog iéts van leven in Pays des Collines.”
Er passeert een gezin. Ze hebben wandelstokken bij zich. De vader, tegen zijn kinderen: “En hier is Hercule Poirot geboren!” Alfons knipoogt, en fluistert: “Ellezelles heeft een nieuwe toekomst gebouwd op een leugen. Ongelooflijk wat ze de mensen hier allemaal wijsmaken.”
Sabbat
Jacques Vandewattyne was een man met veel verbeelding. Hij droeg een strohoed en had een lange, grijze baard. Hij was de Merlijn van Ellezelles. Na de teloorgang van de industrie vreesde Jacques voor de teloorgang van de identiteit, van de cohesie. Zijn dorp, en bij uitbreiding de hele streek, had een nieuw verhaal nodig, een fundament om op te bouwen.
Een halve eeuw geleden treft Watkyne, het pseudoniem van Jacques Vandewattyne, in het stadsarchief van Rijsel een document over een heksenverbranding in Ellezelles, in 1610, op een plek net buiten het dorp waar het gras al eeuwenlang bruin is en niks groeien wil.
Of dat nu klopt of niet: Watkyne grijpt het verhaal aan en zet Ellezelles neer als een gefabuleerd heksendorp. Hij verzint er aardmannetjes bij, weerwolven, kobolds, groene bokken en brengt de duivel naar het land van de heuvels. In 1972 al, net na de sluiting van de laatste fabriek, organiseert Watkyne een heksensabbat, de denkbeeldige verbranding van les chorchîles.
Het dorpsbestuur springt later mee op de kar en bouwt de verbeelding van Watkyne uit tot een commercieel product. Het dorp ziet in het eendagstoerisme een manier om de opgedroogde inkomsten aan te zuiveren. De sabbat wordt een jaarlijks evenement, er wordt een heksenbier gebrouwen, Watkyne bedenkt ook een wandelpad met arglistige sculpturen en plots is ook Hercule Poirot van Ellezelles afkomstig. Dat is een fabel natuurlijk, maar de vervalste geboorteakte lokt journalisten, waarna de toeristen volgen en er wat brood op de plank komt. Een beetje dan toch.
De wandeling van Watkyne, le sentier de l’étrange, snijdt door het landschap, langs koeienweides en korenvelden, en toont de schoonheid van dit verstilde land. Anders dan in de Vlaamse Ardennen, die een gelijkaardige geografie kennen, is hier veel minder autoverkeer. Het is de rust die het volk aantrekt, en de nieuwe bewoners. Die worden verleid door de zachte vastgoedprijzen. Veel Vlamingen gaan overstag. Ze verbergen zich in het groen.
Wandelend door Pays des Collines passeer je hoge hagen en elektrische poorten. Die omzomen de villa’s die op de valleien van deze prachtige streek uitkijken. Je ziet dure auto’s op de sterk hellende opritten en hoort de kinderen Nederlands spreken op reuzentrampolines. Wat begon bij Ronse, de stad die de voorbije jaren in ieder onderzoek en ieder persbericht als goedkoopste gemeente van België werd gepresenteerd, is nu uitgedijd naar het hinterland, naar Pays des Collines. Boven de gekartelde daken van lange rijen arbeidershuisjes, zie je hoger op de flanken zonnepanelen en de gemillimeterde gazonnen van rijke Vlamingen. Dat steekt. Er is geen openlijke na-ijver, maar met het groeiende aantal vastgoed-Vlamingen, stijgen ook de prijzen en rommelt de onderbuik van dit leeggelopen gebied.
Drie schoorstenen
Tussen die villa’s woont Luc Roos, in een wat anoniem huis, dat wel over drie schoorstenen beschikt, en een witte, stalen koepel, die Luc vroeger openklapte om met een telescoop naar de sterren te kijken. Hij draaide de lamp van de straatverlichting uit, om zich in duisternis te hullen, maar na drie keer hield hij het voor gezien, “want je ziet toch altijd maar dezelfde sterren”. Net naast de oprit, op nog geen meter van het wegdek, heeft Luc een houten paneel neergepoot. Een paneel dat iedereen die er passeert moet herinneren aan de eenvoud van het leven, en ingaat tegen rijken die zich terugtrekken in de glooiende velden. Evolution des caprices humains, staat aan de ene kant, met een pijl die naar boven wijst, naar de stijgende materiële grillen van de mens. Op de achterkant van het paneel staat Lucs ware boodschap: N’oublions pas l’Essentiel.
De man komt zijn tuin uitgewandeld. Op de vraag wat dat essentiële precies inhoudt, heeft Luc een antwoord klaar: “La fraternité, l’unité et l’entraide.” Broederschap, eenheid en wederzijdse hulp. Hij vindt dat de mens zich verliest in luxe. Luc heeft geen romantische hang naar een verleden dat hij niet heeft gekend. Hij werkte niet in weverijen, kwam niet met opengescheurde handen thuis. Luc verzet zich ook niet tegen de wereld, drinkt geen lauw bier bij brandende autobanden. Nee, hij vereenzelvigt zich met de eenvoud van de natuur die hem omringt. De velden, de bomen.
De oorlog
“Zesentwintig jaar geleden kreeg ik een hersentumor”, zegt Luc. Hij strijkt met duim- en wijsvinger over zijn snor. “Mijn leven was in gevaar. Ik overleefde het, maar niks was nog hetzelfde. Mijn relatie liep stuk, ik verkocht mijn huis, vond een nieuwe partner en maakte komaf met oude ideeën, met het streven naar een steeds luxueuzer, steeds bevreemdender leven. “Ik heb al vijf panelen gemaakt”, zegt hij, en haalt een kartonnen doos boven. “Ieder jaar hang ik een nieuwe boodschap op.” Onlangs was dat een beeld van een kale monnik, die in een oranje kleed aan een bergrand het leven overdenkt: La purification du corps et de l’esprit nous mènera un jour à la perfection. “Ik hoop dat de wandelaars even nadenken”, zegt Luc. “Dat de fietsers stilstaan bij de tekst, en zien hoe mooi het hier is. Zien waar het om draait.”
Hoe dieper je Pays des Collines intrekt, hoe dieper in de tijd ook. Wandel je vanuit Ellezelles door het Bois d’Hubermont richting Frasnes-lez-Anvaing, in het zuiden van de streek, dan kruis je eerst de N60-steenweg om dan op het Kasteel van Lannoy te stoten, met z’n vier torentjes, grote vijver en lange oprijlaan die het volk op afstand houdt. Pays des Collines rakelt altijd weer het industrieel verleden op, maar het belang van de geschiedenis was hier groter dan dat van de economie.
Hier is het dat koning Leopold III, op 27 mei 1940, 17 dagen na het binnenvallen van de Duitsers, een Belgische militair onderhandelaar heen stuurde, generaal Desrousseaux, om te praten met diens Duitse gelijke, generaal von Reichenau, over het verloop van de dan nog jonge oorlog. Von Reichenau drukte Desrousseaux in de hoek, en drong in naam van de Führer aan op de onvoorwaardelijke overgave van België.
Waarna Desrousseaux met hangende pootjes terugkeerde, om nadien de capitulatie te ondertekenen, in het Kasteel van Lannoy. Er kwam een einde aan de Achttiendaagse Veldtocht. Een Duitse militair zou toen van blijdschap een schot hebben gelost, waarvan het kogelgat naar verluidt nog altijd zichtbaar is.
Het kasteel is ook nu nog in handen van de familie de Lannoy. Vorig jaar stierf de pater familias, graaf Philippe de Lannoy. Hij was 96, en koningin Mathilde woonde zijn afscheid bij. De familie is een van ’s lands oudste adellijke geslachten, met een bloedlijn die teruggaat tot de zestiende eeuw. Toen kende keizer Karel de titel van graaf van het Heilig Roomse Rijk toe aan Karel van Lannoy. Een eeuw later kreeg een erfgenaam, Claude de Lannoy de la Motterie, eenzelfde titel van Filips IV van Spanje.
De jongste dochter van de overleden graaf Philippe, Stéphanie, is overigens getrouwd met Guillaume van Luxemburg, en gaat sindsdien als erfgroothertogin door het leven.
Bulgarije
“Een wát?”, lacht Dimislava, “een erfgroothertogin? Wel, euhm, mijn achtergrond is iets simpeler. Ik kom uit Bulgarije. Ik ben hier aangekomen met één simpele koffer.”
Dimislava woont een paar kilometer voorbij het kasteel, op de top van een helling in Frasnes-lez-Anvaing. Ze heeft geen weet van textiel, ook niet van Leopold III. Wel baat ze een klein café uit en heeft een tuin zo groot als een golfcourt. De man van Dimislava is rallypiloot en rijdt met een auto in de tuin. Aan de voorste bumper is een grasmaaier vastgemaakt. De hele tijd rijdt de auto heen en weer. Dimislava leidt ons binnen in wat een woonkamer lijkt. Er hangen zwart-witfoto’s aan de muur, met prijskaartjes. De waardin legt Pays des Collines vast op beeld.
“Ik kom uit Varsjets”, zegt ze, “een dorp ten noorden van de hoofdstad Sofia, aan de westkant van Bulgarije.” Dimislava groeide op in een boerenfamilie. Dat leven stond haar ook te wachten en dat wilde ze niet. Ze harkte haar spullen bijeen, propte alles in een koffer en kocht een enkele reis naar Eindhoven. Via een vriendin arriveerde ze in Hasselt, om er de liefde te vinden en na passages in Koersel en Brussel finaal neer te strijken in Pays des Collines.
“Mijn ouders hebben me dat nooit kwalijk genomen. Ze voelden mijn drang om te vertrekken. Hier kan ik me ontplooien als mens. In Bulgarije was dat veel moeilijker. Die vrijheid is onbetaalbaar. Ik ben nu fotografe, ontvang mensen in het cafeé, zorg voor de kippen en ook voor ‘Tropcho’, een ekster die hier op een dag uit de boom viel.”
“Pays des Collines is mijn ware thuis geworden. Kijk eens om je heen: dat is hier toch het paradijs? Hier moet niks. Het schijnt dat hier vroeger veel textielfabrieken waren. Dat vertelde mijn man, want zelf zou ik dat nooit ontdekt hebben. Je ziet hier alleen nog bomen en velden. Het is hier uniek.”
Dimislava haalt koffie en zet een schaal koeken op tafel. In de verte cirkelt een sperwer boven de vallei. De waardin spreekt over reeën, die ’s ochtends kersen eten, en de grote zwerm kauwen die in een boomtop verzamelt. We draaien ons om. Achter ons ligt Pays des Collines, glanzend in het zonlicht. Voor ons ligt een nieuwe horizon. Daar begint een nieuw land, met nieuwe dromen.