AchtergrondRelatie mens-huisdier
Ooit een term om vrouwen te beschamen, vandaag een teken van trots: de ‘crazy cat lady’ doorheen de jaren
Hoewel crazy cat lady al lang geen scheldwoord meer is, blijven vooroordelen over huisdieren (en hun baasjes) welig tieren, ervaart Katrin Swartenbroux, die onlangs afscheid moest nemen van haar kat. Waarom een huisdier een kind niet hoeft te vervangen, of omgekeerd.
Ze ging haar missen. Dat was het eerste wat onze poetshulp zei toen ik haar vertelde dat Mint, mijn kat, gestorven was. Een uitermate beleefde reactie op de dood van een beest dat altijd achteloos met vuile pootjes door haar harde werk had gedrenteld. Maar ze wist natuurlijk goed genoeg wat die kat voor mij betekend had. Of dat dacht ik tenminste. Want net voor ze met een luiamd gebrul de stofzuiger in gang zette, gaf ze me een kneepje in de onderarm. “Nu is het tijd voor echte kindjes.
Mijn poetshulp was niet de enige die zo’n opmerking klaar had zitten, al kon ik bij haar tenminste de plagerige knipoog nog zien. Ook op Twitter en in mijn mailbox kreeg ik commentaren van diezelfde strekking. Niet onverwacht, overigens. Het is wat ik zelf in het achterhoofd hield toen ik vorige week minstens de helft van mijn De Morgen-nieuwsbrief over mijn verdriet om mijn kat verwijderde voor ik hem durfde te versturen. Omdat ik het tussen de regels door zelf ook wel kon lezen. “Ongehuwde kinderloze vrouw van midden 30 houdt gênant lange lofzang op geliefd huisdier.”
Daar denken we nog altijd iets van.
Wat dat iets is, is niet meer zo uitgesproken. Het gonst zachtjes door onze samenleving, als een echo uit het verleden. Het gaat schuil in wat niet geschreven wordt wanneer er artikelen verschijnen over hoe millennials liever fur babies houden in plaats van een eigen gezin te stichten. In wat me ervan weerhield om, toen ik single was en toen zelfs nog twee katten onder mijn dak had wonen, die dieren op mijn Tinderprofiel te vermelden. In wat Taylor Swift bedoelde toen ze drie jaar geleden in een interview met The Telegraph zei dat ze “moest gaan opletten” met haar liefde voor katten omdat ze toch wel net 30 was geworden. In de manier waarop het personage van Robert DeNiro geïntroduceerd wordt in de Saturday Night Live-sketch ‘Christmas with the Cat Lady’: ‘Once upon a time there was a woman named Margie and she had dreams. Then one day she was kicked by a horse. Now she has cats.’
De subtekst leest dat de aanwezigheid van katten, zeker bij een bepaalde demografie, duidt op de afwezigheid van iets anders. Van gezond verstand, van een bevredigend sociaal leven, van een relatie, van ‘echte kindjes’. Hoe meer katten, hoe groter de gapende leegte, oreren toogpsychologen. Het is een retorische tool die ook in populaire cultuur handig gebezigd wordt. Denk maar aan Eleanor Abernathy uit The Simpsons, de oude vrouw met verwilderde blik die haar tientallen katten voortduwt in een kinderwagen, onzin uitkraamt en af en toe zelfs in woede met een van haar dieren naar voorbijgangers gooit. Aan Liz Lemon uit de serie 30 Rock die na een stukgelopen relatie een kat in huis neemt en dat omschrijft als “de start van een elegante transitie richting een leven als oude vrijster”.
Het stereotype van de crazy cat lady heeft zijn wortels in de heksenvervolging. In de Malleus Maleficarum, beter bekend als de Heksenhamer − het 15de-eeuwse handboek voor de heksenjacht met gedetailleerde ondervraging van heksen en de doeltreffendste foltermethoden − staat uitvoerig beschreven hoe heksen soms de gedaante van een kat konden aannemen om de mens om de tuin te leiden en uit hachelijke situaties te ontsnappen. “Die demonisering van katten had te maken met de manier waarop het dier gezien werd door de intellectuelen van weleer: de kerkvaders en de theologen”, zegt historicus Erik Aerts, die in zijn boek Zat het snor? (2020) de band tussen mens en kat in de loop van de geschiedenis optekende.
Al in de middeleeuwen werd de kat geassocieerd met de verpersoonlijking van Satan. De beestjes werden in het beste geval gemeden, in het slechtste geval gefolterd en gedood. Dat komt enerzijds als reactie op hoe de kat in heidense en oude godsdiensten als een soort godheid werd geëerd (denk maar aan Bastet, de godin van vruchtbaarheid bij de oude Egyptenaren), anderzijds ook gewoon door de aard van het beestje. “In tegenstelling tot de hond, die trouw en gehoorzaam is, die voor een kar gespannen kon worden, over het huis waakte en zijn baas hielp met de jacht, heeft de kat een eigen willetje”, zegt Aerts. “Ze vertoont weinig respect voor de hiërarchie die katholieken hoog in het vaandel droegen. Ze laat zich niet bevelen of naar believen liefkozen, ze werd gezien als eigenwijs, mysterieus, als lui en vals. En omdat de wetenschap toen voornamelijk ook op waarnemingen stoelde − en een krolse kat nogal luid is − werden de dieren ook als buitensporig en seksueel losbandig gezien.”
De vooroordelen die toen bestonden over de kat, leefden bij diezelfde intellectuelen over de vrouw, die minder standvastig zou zijn dan de man, veel wispelturiger en slinkser. ‘Kattig’, zoals dat vandaag nog steeds heet. Hoewel de kat in de eeuwen die volgden een betere reputatie kreeg en gaandeweg massaal harten en huiskamers wist te veroveren, is de negatieve connotatie met de vrouw die zich weigert te conformeren aan de heersende sociale normen wel overeind gebleven. Het is niet toevallig dat de kat zowel als godheid als als duivel wordt beschreven.
Dat ook de vrouw, die opgesloten zit in het zogenoemde madonna-hoercomplex, waarbij ze steevast te preuts enerzijds, of te seksueel belust anderzijds is, gebukt gaat onder tegengestelde stereotyperingen die dienen om haar klein te houden.
In de 18de eeuw werd de cat lady voornamelijk geassocieerd met de kinderloze oude vrijster die geen man kon vinden en dan maar gezelschap zocht bij haar kat, die ze ging antropomorfiseren − een archetype dat regelmatig geparodieerd werd in cartoons waarin old maids afgebeeld werden terwijl ze theepartijtjes hielden met hun katten, met ze gingen fietsen of hun begrafenis bijwoonden. Het beeld kreeg in de 20ste eeuw nog een extra lading. Toen strijders voor vrouwenrechten de straat op kwamen, hingen tegenstanders posters op van katten die om stemrecht vroegen, om aan te tonen hoe belachelijk de eisen van deze aanstellerige vrouwen wel niet waren. De suffragettes brachten als reactie hun eigen van katten voorziene propaganda op de markt. Een bewaarde folder uit de Mary Evans Picture Library luidt: ‘I’m a catty suffragette. I scratch and fight the P’lice. So long as they withhold the vote my warfare will not cease.’
“Het bestaan van de cat lady bewijst dat een vrouw prima op zichzelf kan staan buiten het patriarchaat”, concludeert de Amerikaanse cultuurwetenschapper Katie Barak, die in 2014 een doctoraat over het stereotype afrondde.
Waar ‘cat lady’ lange tijd een neerbuigende, kleinerende term was om vrouwen die niet in het gareel liepen te beschamen of beschuldigen, werd het uiteindelijk een geuzennaam die vrouwen voor zichzelf weer gingen opeisen. De Crazy Cat Lady Action Figure, met een startpakket van zes katten, wordt in de webshop omschreven als ‘it used to be an insult, but now people announce with pride that they are crazy cat ladies’. Dat komt enerzijds doordat het vandaag niet meer zo vreemd is om ongehuwd te zijn, maar ook door de komst van het internet, waardoor mensen een inzage kregen in het unieke karakter van de kat, die tot dan toe vooral een mysterieuze en een tikje arrogante jager was, én door de aanwezigheid van de vele, vele mannelijke kattenliefhebbers, zoals belicht in de documentaire Cat Daddies (2022), die evenzeer veel van hun huisdier houden.
En toch. Toch is de kat vandaag nog steeds vrouwelijk, behalve wanneer we te veel gedronken hebben. Er is de cougar en de sex kitten, er zijn de katjes die je best niet zonder handschoenen aanpakt, en uiteraard ook de pussy. In kinderboeken worden honden hoofdzakelijk als mannelijk afgebeeld, terwijl katten meestal (maar niet altijd) vrouwelijke voornamen en voornaamwoorden toebedeeld krijgen. Ook Bob Kane, de geestelijke vader van Catwoman, vond het essentieel dat zijn vrouwelijke personage kenmerken van een kat had. “Ik voelde dat vrouwen katachtige wezens zijn en mannen meer op honden lijken. Terwijl honden trouw en vriendelijk zijn, zijn katten cool, afstandelijk en onbetrouwbaar... katten zijn net zo moeilijk te begrijpen als vrouwen”, zei hij in 1940.
Dat we katten en honden op die manier omschrijven heeft ook verregaandere effecten, zo bewijst een weliswaar kleine studie uit 2020 van Colorado State University. Die toont aan dat vrouwen mannen met een huisdier doorgaans aantrekkelijker vinden − omdat het hun zorgende kant laat zien − dan mannen vrouwen met een huisdier beoordelen, maar het betreffende huisdier mocht geen kat zijn. Onderzoekers tekenden op dat de mannen die op de foto’s een kat vasthielden in de fictieve datingapp beschouwd werden als minder mannelijk, neurotischer en dus minder datebaar.
Het is genderstereotyperende onzin uiteraard: onderzoek toonde al aan dat kattenbaasjes niet neurotischer, eenzamer of depressiever zijn dan andere mensen, maar het is wel een sentiment dat ik op café al hoorde echoën. Het is eveneens de reden waarom Kristen Roupenian het mannelijke hoofdpersonage in haar veelgelezen korte verhaal Cat Person (2017) twee huiskatten gaf. “We menen dat het iets betekent dat iemand van katten houdt in plaats van honden”, zei Roupenian achteraf in een interview.
“Stereotyperingen helpen ons nu eenmaal om grip te krijgen op de samenleving”, vertelt Aerts, die tijdens zijn lezingen over katten zelf ook nog af en toe met achterhaald gedachtegoed wordt geconfronteerd. “Het is de reden waarom ze zo lang blijven hangen en waarom we er ook steeds opnieuw naar teruggrijpen.”
Het helpt daarom ook niet dat generatiegenoten zichzélf ook cat mom noemen. Want op zich is het idee dat een kat een substituut is voor een kind absurd lachwekkend voor iedereen die ervaring heeft met beide. Een kat staat met haar gereserveerde gedrag en muurhoge persoonlijke grenzen mijlenver van een kind af, juist omdat een kat zo goed voor zichzelf kan zorgen. Of zoals mijn lief het verwoordt: “Een kat is gewoon een huisgenoot zonder portefeuille, die dus niet zelf naar de winkel kan.”
Toch is het makkelijk te verteren, getuige de vele artikels in Amerikaanse media over pet parents en fur babies, waarin het stijgend aantal huisdieren in verband wordt gebracht met het dalend aantal geboortes. Dat millennials hun huisdieren dus als kinderen zien omdat ze geen gezin starten, of erger: dat ze geen gezin starten omdat ze hun huisdieren (al) als kinderen zien. Een knap staaltje ‘causaliteit of correlatie?’ dat voor ons land alvast niet echt hard te maken valt.
Het kabinet voor Dierenwelzijn tekent jaarlijks weliswaar steeds meer geregistreerde honden en katten op, maar heeft geen cijfers over hoe dit huisdierenbezit verdeeld is. Onderzoek van iVox in opdracht van Bepefa, de beroepsvereniging van huisdiervoeding, bij duizend Belgische huisdiereigenaars geeft deze stijging ook weer. Huisdieren zijn in ons land populairder dan ooit, zo blijkt uit de studie die in april 2022 werd afgenomen. Zevenenvijftig procent van de Belgische gezinnen heeft er minstens één, dat is een toename van 5 procent ten opzichte van het jaar voordien. Ruim 32 procent van de huishoudens heeft minimaal één kat, 28 procent heeft ten minste één hond. Het merendeel van de eigenaars zijn vooral jonge gezinnen met kinderen.
Toch geeft het onderzoek wel aan dat we onze katten en honden misschien niet als onze eigen kinderen, maar wel als deel van het gezin zijn beginnen te zien. Liefst negen op de tien ondervraagde honden- of kattenbaasjes in de Bepefa-studie zeiden dan ook uitdrukkelijk dat ze hun huisdier als een lid van de familie zien. De ruime helft stelt dat ze vaak meer bezorgd is om de gezondheid van zijn of haar huisdier dan om het eigen welzijn, en driekwart geeft toe dat alleen het beste goed genoeg is voor hun metgezel.
Dat vertaalt zich ook naar de boomende huisdiersector, die slimme investeerders en gerenommeerde ondernemers doet watertanden. “In België wordt de totale omzet van voeding en aanverwanten voor huisdieren − denk aan accessoires, speelgoed, dierenverzorging, voedingssupplementen en medicijnen − nu geschat op zo’n 3,5 miljard euro per jaar”, zegt Wim Van Edom, chief economist bij handelsfederatie Comeos, die hierover in oktober 2022 een studie liet uitvoeren, in deze krant. “Deze markt groeide de afgelopen vier jaar met bijna 11 procent per jaar.” Dat betekent een toename van 250 miljoen euro per jaar. We spenderen nu met z’n allen jaarlijks zowat 1 miljard euro meer aan onze troeteldieren dan vier jaar geleden.
De opgeschoven rol van huisdieren in onze gezinsstructuur zorgt ook voor een andere behandeling. Waar honden of katten vroeger tevreden moesten zijn met een lekvrij hok in de tuin of een oud deken in de garage, eten ze vandaag glutenvrije designervoeding uit hun sensorisch stimulerende voederbak en plaatsen we designerkrabpalen in hun lievelingskleuren tegen de verwarming, die we zelfs bij onze afwezigheid voor hen laten aanstaan.
Uiteraard hebben huisdieren lievelingskleuren. Omdat ze een eigen persoonlijkheid hebben. En een eigen stem en een eigen Instagramprofiel. Daarom vieren we hun verjaardagen, schrijven hun naam op de kerstkaart, sluiten verzekeringen voor hen af en geven hen mensennamen. Volgens data van DogID, dat geregistreerde honden in ons land bijhoudt, waren Luna, Max, Mila en Jack de populairste hondennamen van het voorbije jaar.
Mint is een naam die volgens de vriendelijke vrouw van het dierencrematorium niet veel voorkomt. Want jawel, na het nemen van de allermoeilijkste beslissing van mijn leven werd ik geconfronteerd met een nog ruimer arsenaal aan keuzes. Wilde ik mijn kat nog laten opbaren en groeten voordat ik haar zou laten cremeren of was een pootafdruk voldoende? Mocht ze samen met andere huisdieren de brander in, of wilde ik een individuele crematie? En wilde ik achteraf de assen dan hebben, en zo ja: hoe dan? In een urne, een gedenkjuweel, een fotokader of verwerkt in een diamantje of een tatoeage? De opsomming van de lange lijst aan mogelijkheden, en de plechtige, maar warme ontvangst toen we haar assen gingen ophalen boden me evenveel troost als de vele berichten, bloemen en kaartjes die ik heb ontvangen. Als de dood van mijn huisdier serious business bleek (het crematorium moet sinds een aantal jaar zo’n 500 huisdierverbrandingen per maand bolwerken), was mijn diepe verdriet eveneens geoorloofd.
Want uiteraard was het overgrote merendeel van de berichten die ik na de dood van mijn kat ontvangen heb ontzettend ondersteunend, meevoelend, en doorleefd. Mensen die zelf een huisdier verloren hadden en daar maanden van hadden afgezien. Of mensen die hun viervoeter na het lezen van mijn bericht extra stevig hadden vastgepakt. House-acteur Hugh Laurie, wiens hond Bailey enkele dagen na mijn kat in het huisdierenhiernamaals arriveerde, concludeerde na alle steunbetuigingen: ‘there are a lot of dog-shaped holes in the universe.’
“Hoewel huisdieren zulke grote gevoelens kunnen opwekken, is het wonderbaarlijk hoe weinig wetenschappelijk onderzoek er al is gevoerd naar de relatie tussen mensen en hun huisdier”, zegt universitair docent Mayke Janssens. Zij heeft binnen de vakgroep Levenslooppsychologie van de Open Universiteit een studie lopen naar het effect van huisdieren op het welbevinden van de mens. Ze benadrukt dat huidige bestaande wetenschappelijke literatuur vooral een discrepantie laat zien tussen wat mensen zelf denken en ervaren en wat de resultaten uiteindelijk laten zien. Zo toont een survey van het Human Animal Bond Research Institute (Habri) aan dat meer dan 80 procent van de huisdiereigenaren overtuigd is van de gezondheidseffecten van hun huisdier, dat het hen ook minder eenzaam maakt, terwijl er tegelijk studies zijn die aantonen dat huisdieren geen, weinig of een gemengd effect hebben op eenzaamheid. “Dat komt dan bijvoorbeeld voor bij mensen die een huisdier nemen na het overlijden van een dierbare, en daarna nog steeds eenzaam zijn: dan lijkt het alsof je eenzaam bent door je huisdier, terwijl die eenzaamheid voortkomt uit gemis.”
Een goed voorbeeld is volgens Janssens ook een Zwitsers onderzoek dat gevoerd werd naar de impact van dieren op pijnperceptie. De ene groep proefpersonen werd gezegd dat de hond die in de ruimte kwam een therapiehond was die hen zou bijstaan, een andere groep kreeg te horen dat de hond bestemd was voor een ander onderzoek dat later op de dag gevoerd zou worden, maar dat ie op deze manier alvast aan de ruimte zou wennen. Uit resultaten bleek dat de hond alleen een impact had op de pijnperceptie van de groep mensen die werd verteld dat de hond hen daarbij zou helpen. “Volgens die resultaten zou je kunnen concluderen dat het niet de hond is die iets doet, maar het idee dat je zelf hebt bij die hond. Dat ervaren effect wil ik de komende jaren verder uitdiepen om te kijken of er een bepaald type mens is dat baat heeft bij een bepaald type huisdier, bijvoorbeeld.”
Heel veel van hoe we over huisdieren denken − die van onszelf, of die van een ander − heeft dus vooral te maken met de verhalen die we onszelf vertellen. Over hoe dieren die zich niet gewillig laten optillen bezeten zijn door de duivel. Over hoe elke vrouw een inherente kinderwens heeft, en kinderloze vrouwen deze moedergevoelens dus wel moeten projecteren op hun huisdieren. Over hoe honden écht een regenjas nodig hebben, en dat dit er toevallig schattig uitziet. Over hoe mijn katten er tijdens mijn depressie voor gezorgd hebben dat ik mijn bed uitkwam, ook al sliepen ze zelf een godganse dag. Het is vervlochten met de manier waarop we onszelf als ‘kattenpersoon’ of ‘hondenpersoon’ labelen, gebaseerd op eigenschappen die we aan deze dieren toekennen, en los van het feit of we überhaupt zelf een huisdier hebben.
Ik ben sowieso een kattenpersoon, al was mijn kat altijd cooler dan ik. Eleganter ook. Want in tegenstelling tot haar begraaf ik mijn shit niet; ik smeer hem uit, op sociale media en op deze krantenpagina’s. En dus schrijf ik dat ik sinds haar dood drie weken geleden amper nog de deur uitga omdat het betekent dat ik moet thuiskomen in een leeg huis. Dat ik bang ben ook, dat mijn ‘zwarte hond’ zal terugkeren nu mijn kat er niet meer is, en ik mezelf alleen genezen achtte dankzij een pluizig placebo. Dat ik weet dat ik niet kinderloos ben omdat ik katten had (of omgekeerd), maar dat ik moet toegeven dat ik sinds ik katloos ben wel af en toe vervloek dat ik kinderloos ben. Omdat met mijn huisdier weer een vorm van onvoorwaardelijke liefde is weggevallen, al ben ik bij zinnen genoeg om te weten dat onvoorwaardelijke liefde een bijzonder egoïstische en ongefundeerde drijfveer is om kind of kat in huis te halen.
“Je moet de leegte niet bestrijden met een schrijn van haar oude spullen, maar met levende wezens”, zegt een Twitteraar me wanneer ik een foto deel van het oude spaghettibord waar mijn kat zo graag uit dronk. Alsof leegtes altijd gevuld moeten worden, zodat ze maar niet gevoeld worden. Ik ben dan ook voorbereid op interpretaties van bovenstaande paragraaf die mijn ongemakkelijk grote gevoelens in een verhaal gieten dat behapbaarder is voor de buitenstaander die niet bekend is met de manier waarop huisdieren hun klauwtjes in je bestaan kunnen haken. Het is een begrijpelijke reflex. Maar Mint was een metgezel, geen metafoor. Wanneer je twintig jaar een huisdier hebt gehad, is het logisch dat je ontwricht bent. Dat het onbevattelijk voelt dat je haar langer zult moeten herinneren dan dat je haar gekend hebt. Dat het pijn doet. Maar ik rouw om een leven dat voorbij is, niet om een leven dat ik nooit heb gehad. Mijn verdriet herbergt geen verborgen verlangen naar een kind, en evenmin naar een nieuwe kat.
Het is gewoon, driewerf en onversneden, kut.