Zondag 02/04/2023

AchtergrondOnderwijs

Onderzoek van De Morgen plaatst vraagtekens bij hoe onze leraren zijn opgeleid: ‘Ik ben geschrokken van de resultaten’

null Beeld Sabine Joosten / Belgaimage
Beeld Sabine Joosten / Belgaimage

Onderzoek na onderzoek toont aan dat de kwaliteit van ons onderwijs achteruitgaat. En dat zou weleens aan de lerarenopleidingen kunnen liggen, blijkt uit een onderzoek van De Morgen. Want leerkrachten in spe leren niet aan alle hogescholen even goed hoe ze basisvakken als wiskunde en Nederlands moeten aanleren. ‘Vakdidactiek is het kind van de rekening geworden.’

Pieter Gordts en Jan Straetmans

“Dan kunnen we gewoon iemand van straat plukken en die een handboek in de handen duwen.” Aan het woord is een lesgever uit een lerarenopleiding die zich al een tijdje ergert. “Ik hoor studenten vaak zeggen: ‘Het handboek zal wel kloppen’, maar dat is gewoon klinkklare onzin. Als ik zie dat mijn studenten klakkeloos een methode uit een handboek volgen, bijvoorbeeld om leerlingen te leren lezen, maar ze kunnen niet uitleggen waarom die werkt, dan word ik boos. Alsof lesgeven gelijkstaat aan een methode volgen.”

Lesgeven is inderdaad veel meer dan dat. Goede leerkrachten weten hoe ze iets kunnen overbrengen op een manier dat het blijft kleven in de hersenpan van een leerling. Dat is eigenlijk waar de discipline van vakdidactiek op neerkomt: weten hoe je kinderen iets kan aanleren zodat ze het ook effectief onthouden - dus in welke volgorde onderwerpen moeten komen, op welke leeftijd en op welke manier.

Om het met een simpel voorbeeld wiskunde uit te leggen: we leren kinderen in het lager onderwijs rekenen. Om dat te kunnen, moeten ze eerst elementair getalbegrip verwerven. Dat wil bijvoorbeeld zeggen dat ze niet alleen de getallenrij van nul tot tien moeten kunnen opzeggen, maar dat ze ook moeten inzien dat een groep van drie knikkers minder is dan een groep van zeven knikkers - net zoals drie minder is dan zeven. Pas als ze dit weten, kunnen kinderen überhaupt beginnen met het maken van bewerkingen. Weten dat die opeenvolgende stappen werken en andere niet, is het resultaat van een goede vakdidactische kennis.

Maar niet alle lerarenopleidingen hebben evenveel lessen vakdidactiek wiskunde en Nederlands. Dat blijkt uit een grondige lezing van de programma’s van alle lerarenopleidingen lager onderwijs in Vlaanderen (zie kader over ‘Hoe gingen we te werk?’).

Het werd het afgelopen jaar al enkele keren geopperd door specialisten na tegenvallende peilingsproeven: een van de mogelijke verklaringen voor de dalende leerprestaties van onze kinderen ligt misschien in het feit dat leerkrachten in spe niet altijd voldoende uren vakdidactiek wiskunde en Nederlands krijgen. Lees: de leraar leert misschien onvoldoende hoe hij of zij vakken moet aanleren op zo’n manier dat leerlingen het onthouden.

Studiepunten

De enige manier om de aandacht die een hogeschool aan een vak geeft te objectiveren, is door te kijken naar hoeveel studiepunten ze eraan toekent. Studiepunten zijn de graadmeter die universiteiten en hogescholen over heel Europa gebruiken om een gewicht te geven aan vakken. Per studiepunt is afgesproken dat een student 25 tot 30 uur achter de boeken moet zitten. Zo is elke opleiding opgebouwd uit een academiejaar van 60 studiepunten. Een hele lerarenopleiding lager onderwijs is 180 studiepunten.

Uit de oefening van De Morgen blijkt vooral dat er een groot verschil is tussen hogescholen in hoeveel tijd ze vrijmaken in het programma voor Nederlands en wiskunde. De Antwerpse AP Hogeschool besteedt met telkens drie studiepunten tot vijf keer minder tijd aan een apart vak vakdidactiek Nederlands en wiskunde dan de Erasmushogeschool en de Limburgse campus van de UCLL. Daar staan er telkens vijftien studiepunten in het programma.

HoGent bijvoorbeeld trekt zeven studiepunten uit voor Nederlands en negen voor wiskunde. Tot vier academiejaren geleden was dat ook zo aan de HoWest - tussen de zes en negen studiepunten voor Nederlands en negen studiepunten voor wiskunde. Drie jaar geleden steeg het belang van die leergebieden in aparte vakken wel fors tot tien studiepunten (Nederlands) en dertien studiepunten (wiskunde).

Ook aan de Karel de Grote Hogeschool (KdG) koos men er vier academiejaren geleden voor om minder studiepunten vrij te maken voor Nederlands (9 tot 9,5 studiepunten) en wiskunde (7 tot 8,5 studiepunten). Tot slot is er nog een opvallende campus: de Mechelse site van Thomas More. Daar voorziet men bijna de helft minder studiepunten voor Nederlands (7,5 studiepunten) in een apart vak in vergelijking met de twee andere campussen van de hogeschool, waar dat 12 en 13 studiepunten zijn.

Bekijk hieronder hoe de studiepunten per school evolueren

Praktijk en thema’s

Enkele van de hogescholen, waaronder de hierboven genoemde, gaan niet akkoord met onze lezing van hun programma (de reactie van elke hogeschool is terug te vinden onderaan dit artikel). Dat komt omdat De Morgen enkel de studiepunten meetelde voor vakken waarin Nederlands en wiskunde apart worden onderwezen.

‘Niet correct en onvolledig’, zo is het oordeel van veel hogescholen. Zelf geven ze twee redenen. Een eerste is de grote aandacht die ze hebben voor praktijkvakken. Bijvoorbeeld AP Hogeschool en HoGent kozen ervoor om in te zetten op werkplekleren. Een deel van de leerstof Nederlands en wiskunde worden studenten geacht om te leren op de werkvloer, samen met hun stagementor bijvoorbeeld.

“Praktijk is een cruciale stap om tot het verwerven van een leerresultaat (of competentie) te komen, dus ook voor het effectief beheersen van de kennis en vaardigheden die nodig zijn om vakdidactiek in praktijk te realiseren”, zegt HoGent-woordvoerster Isabelle Claeys. “Het is net deze transfer die een uitdaging vormt voor vele studenten.”

Ten tweede vinden deze hogescholen dat we ook rekening moeten houden met geïntegreerde vakken. Sommige opleidingen kozen ervoor om bepaalde inhouden van wiskunde, Nederlands of andere vakken te bundelen in vakken. Vaak zijn dat thematische vakken, die bijvoorbeeld inzichten over differentiatie - het uitdagen van elke leerling op zijn niveau - combineert met inhouden uit die verschillende vakken. Bedoeling is om studenten zo meer de samenhang tussen verschillende vakken te doen leren zien.

Kort samengevat zeggen de bovengenoemde hogescholen: als je alles samentelt, besteden we evenveel aandacht aan Nederlands en wiskunde als de andere opleidingen.

Praktisch bezwaar

Verschillende experts stellen zich daar echter vragen bij. Eerst en vooral zijn er de praktische bezwaren. “Bij die geïntegreerde vakken vraag ik mij bijvoorbeeld af wie dat dan onderwijst”, zegt vakdidacticus Filip Moons (UAntwerpen). “Is dat een docent die expert moet zijn in de verschillende inhouden of zijn dat verschillende personen? Het eerste lijkt mij moeilijk, bij dat tweede zie je toch vaak dat de samenhang uit zo’n vak verdwijnt.”

Dan is er nog de vraag wat opleidingen doen als een student niet slaagt voor elk onderdeel van zo’n geïntegreerd vak. “Dit is echt gebeurd vroeger, maar ik heb ooit een student moeten laten overgaan voor wiskunde omdat hij goed ukelele kon spelen”, zegt een andere vakdidacticus die anoniem wil blijven. Kortom, het gevaar bestaat dat sommige leraren voor de klas komen maar een onderdeel van wiskunde niet goed onder de knie hebben. “Laat ons die olifant in de kamer benoemen: wiskunde is toch vaak het vak waar studenten lager onderwijs op uitvallen”, zegt Moons.

Al gaan de bezorgdheden van verschillende experts die we spraken nog verder. De vraag is: blijft er op deze manier voldoende tijd over om de belangrijkste lesinhouden te geven? “Al doende leren op de werkplek is een andere benadering dan leren hoe een bepaald leerveld in elkaar zit en hoe didactiek werkt en levert dus andere competenties op”, zegt onderwijsexpert Dirk Van Damme. “Zeker voor taal- en wiskundedidactiek is er de laatste jaren toch veel kennis ontwikkeld die je als beginnende leerkracht gewoon moet weten. Dat doe je niet met een vak van drie studiepunten en volgens mij zelfs niet met negen studiepunten.”

“Naast voldoende tijd om inhoudelijk het conceptueel inzicht in de wiskunde van de toekomstige leraars aan te scherpen, moet je hen ook leren hoe jonge kinderen getalinzicht verwerven”, zegt Moons. “Neem nu breuken. Dat is een van de belangrijkste abstracties in het rekenonderwijs op de basisschool. We weten na decennia onderzoek heel goed hoe je dat het beste aanbrengt en welke misconcepten er kunnen ontstaan bij kinderen. Dat leer je niet op een werkplek en niet met een beperkt aantal studiepunten. Dat leer je door er hoofdvakken voor in te richten. We leiden hier immers leraars op, mensen die kinderen iets leren. Het is en blijft dé kerntaak van onderwijs die in sommige curricula van lerarenopleidingen zeer stiefmoederlijk behandeld wordt.”

Een definitieve ondergrens voor vakdidactiek bepalen, is moeilijk. Maar om een idee te geven waarom een afdoende basis nodig is, verwijst vakdidacticus Jordi Casteleyn (UAntwerpen) naar een Amerikaanse studie van het National Reading Panel. “Zij zien vijf belangrijke thema’s voor leesonderwijs”, zegt hij. “Een ervan is phonics. Dat is een methode waarin kinderen expliciet geleerd wordt dat er een koppeling bestaat tussen een teken en een klank.” Kortom, kinderen leren dat een ‘a’ als dusdanig klinkt.

Dat inzicht is uitermate belangrijk om goed te kunnen leren lezen. En het is ergens ook een wondermiddel. Ongeacht thuistaal of sociaal-economische status van leerlingen blijkt daar veel tijd aan besteden wonderen te verrichten voor de resultaten van leerlingen. “Maar een programma om die aanpak aan te leren bij leerkrachten - die dus al een basis hebben - kost 45 uur les en 90 uur begeleiding in de klas”, zegt Casteleyn. “Ook al is Engels minder doorzichtig dan Nederlands en zullen wij daar minder tijd voor nodig hebben: je mag toch rekenen dat je een dertigtal uur - of dus één studiepunt - nodig hebt om dat onder de knie te hebben. En dat is een van de vijf onderdelen van goed leesonderwijs. En lezen is maar een van de zaken die je wil leren in Nederlands.”

Methodes

Het is niet de eerste keer dat er kanttekeningen geplaatst worden bij de vakdidactiek die lerarenopleidingen aanbieden. De Taalraad trok in 2021 al aan de alarmbel. De raad werd in 2018 opgericht, net om de prestaties van Vlaamse en Nederlandse leerlingen in begrijpend lezen te verbeteren na desastreuze internationale tests (PIRLS). Dus organiseerde de Taalraad onder andere een doorlichting van lerarenopleidingen in Nederland en Vlaanderen.

Tot hun verbazing zag de raad dat niet elke opleiding haar studenten correcte leesmethodes aanleerde. “De slinger slaat nog vaak door richting leesplezier, waardoor de effectieve didactiek bij sommige opleidingen enigszins in de schaduw staat”, klonk het toen in een rapport waarvan het persbericht begon met de zin: ‘De bel kan niet luid genoeg luiden.’

Want, zoals de vakdidacticus aan het begin van dit stuk zegt, er circuleren zowel goede methodes om leerlingen iets aan te leren als slechte. Een leerkracht moet in staat zijn om de goede van de slechte te onderscheiden. Daarvoor is een goede (theoretische) basis nodig. “Ik sprak onlangs met een moeder wier dochter nu zes jaar is en in januari nog altijd niet had geschreven, letterlijk”, zegt Casteleyn. “Dat is krankzinnig. Geen enkele goede methode propageert dat.”

Zijn bezorgdheid? Wat als een leerkracht die onvoldoende onderwezen werd in vakdidactiek in een school terechtkomt waar ze zo’n methode gebruiken? “Neem nu de opleiding van AP Hogeschool”, zegt Casteleyn. “Ik ken die en weet dat ze met goede scholen werken voor hun praktijk. Daar staan sterke directies en mentoren. Studenten zien zo onderwijs van een hoge kwaliteit. Ik durf er mijn hand voor in het vuur te steken dat studenten er een goede opleiding en goede leerlingen krijgen. Alleen vraag ik mij af: wat als deze studenten achteraf in een andere school terechtkomen waar alles niet zo vlot verloopt?”

Oorzaken

Rest de vraag: hoe komt het dat er zo’n groot verschil kan bestaan tussen lerarenopleidingen - en soms zelfs tussen campussen van lerarenopleidingen? Simpel: ze zijn volledig vrij om die opleiding in te vullen zoals ze zelf willen. Dat is nu eenmaal het gevolg van de vrijheid van onderwijs die in de grondwet staat. De moordende concurrentie tussen de elf hogescholen met een lerarenopleiding helpt daarbij niet.

De overheid legt wel voorwaarden op voor wat startende leraren minimaal moeten kunnen en kennen. Dat doet ze via de zogenaamde basiscompetenties voor leraren. Maar die zijn zodanig vaag dat opleidingen er redelijk vrij mee aan de slag kunnen.

“Er zit zodanig veel in die basiscompetenties dat ik me kan inbeelden dat hogescholen gezegd hebben dat een bredere visie op het beroep van leraar nodig is”, zegt Van Damme. “Het neveneffect is echter dat de goede kennis van een vakdidacticus volgens mij verdwenen is. Dat is toch de analyse: vakdidactiek is daarin het kind van de rekening geworden. Een leraar moet sinds enkele jaren zoveel meer zijn dan louter een instructeur, ook een opvoeder bijvoorbeeld. Hoewel ik wist dat dit tot grote verschillen tussen hogescholen heeft geleid, ben ik toch nog geschrokken van de resultaten.”

Heeft u een lerarenopleiding gevolgd en wilt u hierover in de krant getuigen? Mail dan naar journalist Pieter Gordts via pieter.gordts@persgroep.net.

Hoe gingen we te werk?

We lazen alle programma’s van alle lerarenopleidingen lager onderwijs in Vlaanderen. Voor elk vak over Nederlands en wiskunde bestudeerden we de ECTS-fiches. Dat zijn de overzichten waarin hogescholen hun studenten moeten vertellen waar een vak over gaat, hoe het geëxamineerd zal worden, hoeveel studiepunten het vak telt, enzovoort.

We gingen telkens zo ver mogelijk terug in de tijd, ons baserende op de data die lerarenopleidingen zelf online hebben staan. Grosso modo kunnen we zo ongeveer vijftien jaar in de tijd kijken.

We hanteerden deze spelregels:

We keken steeds naar het zogenaamde modeltraject. Sommige opleidingen voorzien ook een aanbod voor zij-instromers, werkstudenten of halftijdse programma’s. Die laten we buiten beschouwing.

Niet elke opleiding heeft een apart vak ‘vakdidactiek’. Daarom keken we naar hoeveel studiepunten Nederlands en wiskunde in een daarvoor apart vak kregen.

Dat laatste heeft enkele implicaties. Eerste implicatie: praktijkvakken vallen uit de boot. De reden hiervoor staat ook in het stuk zelf: experts hameren op het belang van een apart vak waarin afdoende theoretische basis kan worden onderwezen.

Tweede implicatie: keuzevakken tellen niet mee. Tussen die keuzevakken zitten soms vakken die dieper ingaan op Nederlands of wiskunde. Niet elke leerkracht wil zich daar echter in specialiseren en allemaal mogen (of moeten) ze lessen Nederlands of wiskunde geven.

Derde implicatie: als een vak over meer dan één onderwerp gaat, dan delen we het aantal studiepunten door het aantal onderwerpen. Dat laatste is bijvoorbeeld het geval voor alle vakken die zogenaamde ‘aanvankelijke didactiek’ aanleren. Daarin leren leraren in spe hoe ze onder andere wiskunde en Nederlands moeten aanleren aan kinderen in het eerste leerjaar.

De resultaten van onze analyse legden we voor aan enkele experts. Naast diegene die genoemd worden in dit artikel, vroegen we achter de schermen ook professor emeritus vergelijkende pedagogiek Roger Standaert (UGent) om zich te buigen over onze methodiek en input te geven.

Nu belangrijker dan ooit: steun kwaliteitsjournalistiek.

Neem een abonnement op De Morgen


Op alle artikelen, foto's en video's op demorgen.be rust auteursrecht. Deeplinken kan, maar dan zonder dat onze content in een nieuw frame op uw website verschijnt. Graag enkel de titel van onze website en de titel van het artikel vermelden in de link. Indien u teksten, foto's of video's op een andere manier wenst over te nemen, mail dan naar info@demorgen.be.
DPG Media nv – Mediaplein 1, 2018 Antwerpen – RPR Antwerpen nr. 0432.306.234