Odyssee van een 'schrijnwerker'
Jan De Cock is een doordrijver die even groot bouwt als hij denkt. Sommigen noemen het megalomanie, De Cock gewoon 'een kwestie van noodzaak'
Tien jaar lang timmert Jan De Cock (°1976) aan de weg in de beeldende kunst. Hij doet dat met spaanderplaat en met branie, en de weg leidt omhoog.
Door Ward Daenen
"De schrijnwerker", lachte Jan Hoet toen de jonge kunstenaar pas van de schoolbanken van de Gentse kunstacademie kwam. De lach van Hoet heeft kunstenaars stukgemaakt. Maar niet Jan De Cock. Die is nog even zelfverzekerd en gedreven als toen hij de kunstwereld binnenstapte.
Jan De Cock, broer van tv-presentator Gerrit De Cock en zoon van VRT-cameraman Paul De Cock, is tegelijk kunstenaar en ondernemer. Wachten op subsidies of uitgevers is niet aan hem besteed. Als hij geld nodig heeft, zoekt hij dat in ruil voor een kunstwerk bij de Belgische privéverzamelaars. Zijn boeken geeft hij gewoon zelf uit.
De Cock is evenmin het type dat in zijn atelier zit te wachten tot museumdirecteurs zijn werk komen ontdekken. Het Atelier Jan De Cock gaat met man en macht zelf ter plaatse om van nul af aan een kunstwerk te maken. De tentoonstelling in het MoMA vormt een uitzondering op dat procedé: de modules werden thuis, in het atelier in Anderlecht, vervaardigd.
De Cock is nu 31 jaar oud. In 1999 verscheen hij op het toneel en inmiddels heeft hij een imposant cv met tentoonstellingen in het Gentse Museum voor Schone Kunsten, de Schirn Kunsthalle in Frankfurt en het Tate Modern in Londen. Vier galeries vertegenwoordigen hem vandaag, en dat zijn ook niet van de minste. De VS zijn het volgende doel.
Maar Hoet had wel een punt. Jan De Cock maakt met spaanderplaten kamervullende stapelingen van wanden, pilaren, sokkels, boxen en vakjes (opengelaten of dichtgespijkerd), die hij al dan niet combineert met fotografie. Alleen is het modernistisch aandoende timmerwerk niet functioneel, tenzij op een verwrongen manier. Functionaliteit moet wijken voor beeld en vorm. Zo gaat dat bij beeldhouwers, en niet bij schrijnwerkers. De Cock zal nooit een leeszaal bouwen, maar wel een beeld maken dat als leeszaal kan dienen, zoals hij in 2004 in de Gentse Boekentoren deed. In het Paleis voor Schone Kunsten bouwde hij op soortgelijke wijze een 'restaurant'. Platen en planken zijn zo gezaagd en geschikt dat ze de uitkijk op een gevel, een gang of een landschap afdekken, openmaken of omkaderen. Kronkels zijn aan deze kleinzoon van Mondriaan en El Lissitzky niet besteed. De rechte lijn is de norm.
De Cock bouwt kijkmachines die hij Denkmal noemt, volgens de dubbele betekenis van 'monument' of 'mal om in te denken'. Zo stuurt en bepaalt hij de blik van de toeschouwer. Dat is altijd weer een dubbeltje op zijn kant, en dat maakt het interessant. In het slechte geval ervaar je zijn kunst als een paar irritante oogkleppen die je in 'de blik van de kunstenaar' dwingen, in het goede geval worden verrassende beelden uit het zicht gesneden. Het zijn beelden zoals in een film, die refereren aan de kunstgeschiedenis en aan architectuur, het liefste die van het modernisme.
De kunstenaar zoekt naar fascinerende monumenten. Tant pis als dat geen musea zijn. Het Casa del Fascio in het Italiaanse Como bijvoorbeeld, waar hij vorig jaar aan de slag ging met de Fransman Daniel Buren, is een van de grote slagschepen van de moderne Europese architectuur, gebouwd in het interbellum met centen van de fascistische partij. Boeiend gebouw dus, maar in gebruik door de gerechtelijke politie. Een andere kunstenaar zou het niet in zijn hoofd halen om de recherche te overhalen er kunst te installeren.
Jan De Cock wel. Hij is een doordrijver die even groot bouwt als hij denkt. Veertig ton spaanderplaat per installatie is geen uitzondering. Hij beschikt over een uitgebreide ploeg van medewerkers om dat waar te maken. Sommigen noemen het megalomanie, De Cock gewoon een kwestie van noodzaak. Al heeft hij voor New York een kleinere, uitgepuurde installatie beloofd waarin fotografie een belangrijke plek krijgt.
Het Museum of Modern Art (MoMA) is 'slechts' het vertrekpunt van een lange odyssee door het land. De komende twee jaren staan artistieke interventies gepland in de Seagram Building van Mies Van der Rohe, het Waldorf Astoriahotel en de studio van Jackson Pollock in East Hampton. Vervolgens gaat het westwaarts tot The Case Study House in Los Angeles, Californië, met haltes in Frank Lloyd Wrights Fallingwater, de Wainwright Building in St. Louis van Louis Sullivan (vader van de wolkenkrabber) en de door Donald Judd opgerichte Chinati Foundation. Met de Everglades en de Grand Canyon in Arizona staan er ook twee natuurlijke monumenten op de roadmap aangekruist. De ontdekkingsreis van De Cock, op zoek naar de fundamenten van het modernisme en bij uitbreiding van de VS, zal haar neerslag krijgen in een boek dat als werktitel The American Monument Odyssey draagt.
Of die missie zal slagen? De Cock zal er in ieder geval alles aan doen om het te maken in New York en dus anywhere. Het devies: doe wel en zie niet om. In een interview met het kunstblad Hart klonk dat als volgt: "We zitten op een snelweg met heel veel uitritten. De kunstenaar die de meeste uitritten kan vermijden en zich super concentreert op het doorrijden, komt in deze samenleving het verst. Ik heb dat niet uitgevonden, Rubens zei en deed dat al op zijn manier." Waar het op aankomt: "Wegsnijden wat je niet wil doen. Daar duikt de ware creatie op."