AnalyseVogelgriep
Nieuwe vogelgriep midden in coronapandemie baart experts zorgen
De ene pandemie is nog niet overwonnen of de volgende golf virusellende steekt de kop al op. In China en Canada sprong varkensgriep over op mensen en in onze contreien waart een vogelgriep rond. ‘Dit is niet zonder risico voor de mens.’
“Ze vallen massaal uit de lucht en sterven met trillende nek”, berichtte de nieuwssite Hart van Nederland op 8 november vanuit natuurparken in Noord-Friesland. “In sommige natuurgebieden struikel je over de dode en creperende ganzen.”
Terwijl Sars-CoV-2 slachtoffers blijft maken onder mensen, is nog een ander virus Europa komen binnenvliegen: de vogelgriep maakt opnieuw miljoenen vogels ziek of doodt ze. Trekvogels uit Rusland en Kazachstan brengen het mee tijdens de herfstmigratie. Wilde watervogels zoals eenden en ganzen zijn de eerste dodelijke slachtoffers. Ook bij ons waart het virus rond. In een vogelopvangcentrum in Oostende is het bij drie wilde vogels vastgesteld. Niet veel later moest een pluimveebedrijf in Menen al zijn dieren doden nadat het ook daar opgedoken was.
In Nederland zijn al meer dan een half miljoen kippen en 20.000 eenden verdelgd en ook in Duitsland, Denemarken, Ierland en Groot-Brittannië zijn gevallen vastgesteld. De Britten moesten na één uitbraak meteen 10.000 kalkoenen slachten. De Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA) telde in november zeker 300 gevallen en de besmetting breidt zich nog uit naar onder andere Italië, Zweden en Polen.
Vogelgriep is niet nieuw. Net voor corona onze aandacht overnam, waren er nog nieuwsberichten over oprukkende fatale vogelgriep in Europa. Sinds 2014 steekt deze virale ellende hier zowat jaarlijks de kop op. De economische schade is telkens enorm: bij de minste besmetting moeten getroffen pluimveebedrijven volgens de Europese regels al hun vogels doden.
Niet nieuw
Nochtans is dodelijke (‘hoogpathogene’) vogelgriep geen kippenziekte en komt het van nature ook niet voor bij wilde watervogels. Varianten van de vogelgriep die weinig ziek maken en zeker niet doden (‘laagpathogeen’) zijn wel al duizenden jaren normaal bij watervogels. Zoals vleermuizen die coronavirussen dragen, zijn ze ‘reservoirs’ die er niet ziek van worden.
Maar tussen 1959 en 2003 zijn er wereldwijd zo’n twintig hoogpathogene vogelgriepepidemiëen bij zowel mussen en spreeuwen als pluimvee gesignaleerd. “Vanaf 2004 kregen we voor het eerst te maken met een hoogpathogene H5-variant die de wilde vogels infecteerde en onder andere via hen verder verspreid wordt. Sindsdien keert het virus geregeld vanuit Azië terug naar Europa”, zegt Mieke Steensels, hoofd van het referentielabo voor vogelgriep bij Sciensano. “In dit seizoen circuleren er al drie soorten van het virus in Europa, namelijk 5N8, H5N5 en H5N1.”
Dat een weinig schadelijk watervogelvirus geëvolueerd is naar een erg besmettelijk en fataal kippenvirus, heeft te maken met de eigenschappen van vogelgriepvirussen maar ook met menselijke activiteit. Zo is het vogelgriepvirus erg vatbaar voor verandering. “Wanneer laagpathogene varianten van bij wilde watervogels in een pluimveebedrijf terechtkomen, kunnen ze zich aanpassen aan die nieuwe gastheer om zich beter te vermenigvuldigen en verspreiden”, zegt Steensels. “Door voortdurende circulatie onder pluimvee ontstaan dan vlot nieuwe varianten.”
Mutaties
Met andere woorden, het virus kan dan veel muteren, wat meer dodelijke varianten kan opleveren. Of het kan ‘reassorteren’ met andere virussen, waardoor het besmettelijker kan worden.
“Het risico op de hoogpathogene H5N8-vogelgriep is door de intensivering van de pluimveehouderij dan ook toegenomen”, zegt vooraanstaand expert Thijs Kuiken (Erasmus MC). “Doordat de dieren opeengepakt zitten, krijgen sommige mutanten de overhand en dat kunnen de meer dodelijke varianten zijn.”
Dat er altijd maar meer pluimvee rondloopt of opgehokt zit, speelt dus zeker mee. Wereldwijd is het pluimvee sinds de jaren 50 vervijfvoudigd. Die explosie van vogels vergroot onvermijdelijk de kans dat een vogelvirus ook bij hen voet aan de grond krijgt.
Steensels wijst er wel op dat als een virusvariant die al erg dodelijk is voor pluimvee, zoals H5N5, geïntroduceerd wordt in bedrijven via direct contact tussen vogels, uitwerpselen of besmet materiaal, het in de megastallen weinig kans heeft veel te reassorteren of te muteren omdat de gastheer snel sterft en de stallen verplicht snel geruimd worden. “Het zijn vooral de laagpathogene varianten die lang in stallen kunnen rondwaren, die tot nieuwe, mogelijk meer problematische varianten kunnen leiden”, zegt ze.
“Maar hoogpathogeen vogelgriepvirus ontstaat wel bijna altijd in een intensieve pluimveehouderij”, stelt Kuiken. Onderzoek van viroloog Marius Gilbert (ULB) toont dat er tussen 1959 en 2015 in totaal 39 gevallen geregistreerd van een relatief ongevaarlijk vogelgriepvirus dat muteerde in een dodelijke variant. In 37 gevallen ontstond die variant in de pluimvee-industrie.
“Het H5N8-virus dat nu door Europa gaat, is eind jaren 90 ook op die manier ontstaan in Chinese kippenstallen”, zegt Kuiken. “In 2005 is het van pluimvee in Azië overgesprongen naar wilde trekvogels. Tijdens de voorjaarsmigratie is het verspreid naar Noord-Rusland en Siberië en tijdens de najaarsmigratie naar Europa. Sinds dan gaat het virus heen en weer tussen wilde vogels en pluimvee in Eurazië en Afrika. Daarbij is pluimvee de terugkerende gastheer geworden.”
Er is dus een vicieuze cirkel ontstaan. “Wij hebben deze pluimveeziekte laten ontsnappen naar wilde vogels bij wie ze van nature niet voorkomt en nu verspreiden wilde vogels de ziekte”, zegt Kuiken. “De ganzen die nu sterven in Nederland kregen het virus wellicht van andere wilde vogels, die het tijdens de najaarsmigratie uit het (noord)oosten meenamen. Zij infecteren zowel andere wilde vogels die het hele jaar in onze streken leven als lokale pluimveebedrijven.”
Dat kan bijvoorbeeld doordat pluimveehouders, bezoekers of leveranciers met besmette laarzen in de stal gaan of besmet strooisel van buiten naar binnen transporteren. Analyses van hoogpathogene vogelgriepuitbraken wijzen ook uit dat grote commerciële pluimveebedrijven op hun beurt een significant hogere kans hebben dan kleinschalige bedrijven om het virus naar andere bedrijven door te geven.
Meer dan een kippenziekte
Te midden van de corona-ellende wuiven velen de ‘kippenziekte’ wellicht nog makkelijker weg dan anders, zeker omdat we her en der lezen dat ‘de mens niets te vrezen heeft van vogelgriep’.
Maar zoals corona is ook vogelgriep een zoönose: een ziekte die naar de mens kan overspringen. De Spaanse griep H1N1, die een eeuw geleden tussen de 20 en 50 miljoen mensen doodde, kwam waarschijnlijk ook van bij vogels. Tijdens de hoogpathogene H7N7-vogelgriepepidemie van 2003 stierf een Nederlandse dierenarts aan de infectie en werden meer dan 1.000 mensen besmet .
Wat experts specifiek vrezen, is dat het vogelvirus erfelijke informatie uitwisselt met een menselijk griepvirus en er een nieuwe variant ontstaat die wel de bij mens kan circuleren en eventueel dodelijk kan worden. Zo was de Aziatische griep H2N2, die tussen 1957 en 1958 minstens een miljoen mensen doodde, het resultaat van recombinatie tussen menselijke griepvirussen en laagpathogene vogelgriep. De Mexicaanse griep H1N1 die in 2009 een pandemie veroorzaakte, kwam voort uit een combinatie van griepvirussen uit varkens, vogels en mensen.
Recent is in China een varkensgriep vastgesteld die 10 procent van de medewerkers in varkensbedrijven heeft besmet en nu aan een opmars bezig is. Het is een variant van H1N1 die zich gaandeweg in varkens beter gaan aanpassen is aan zoogdieren. Een ‘sprong’ naar de mens kan dus opnieuw gebeuren.
De variant die kippenhouders nu doet vloeken, is vooralsnog geen bedreiging voor ons. “We zijn wel hyperalert”, zegt Steensels. “Er wordt permanent internationaal gescreend op moleculaire merkers in het virus waarvan we weten dat ze gevaar voor de mens kunnen signaleren. Ook zijn er testen met H5N8 op fretten om het risico bij de mens te bepalen. Beide soorten onderzoek tonen dat er nu geen risico’s zijn voor mensen.”
Maar de boodschap dat we op onze twee oren mogen slapen, vindt Kuiken te eenzijdig. “Hoewel er nu geen gevallen bekend zijn van mensen die besmet zijn met de hoogpathogene H5N8-variant, behoort die tot een groepje virussen die wel van vogel naar mens kunnen overgaan en ziekte kunnen veroorzaken”, zegt hij.
Te laat
Om een pandemie te veroorzaken, zou het virus daarenboven nog gemakkelijk overdraagbaar moeten worden tussen mensen. Dat is in de meer dan twintig jaar na de eerste ontdekking in 1996 nog niet gebeurd, die kans is dus heel klein. “Maar hij bestaat wel”, stelt Kuiken. “Ik zou dus liever zien dat het virus niet meer aanwezig was in vogelpopulaties.”
Daarvoor lijkt het te laat: ondertussen zijn dodelijke H5-vogelgriepvirussen in Azië, Afrika, het Midden-Oosten en Oost-Europa permanent aanwezig onder kippen en niet meer uit te roeien.
Wat nu? De sterfte die bij wilde vogels is ontstaan, is eigenlijk niet meer aan te pakken. Voor het pluimvee kunnen vaccins in theorie soelaas bieden, want die bestaan. Maar Europa laat ze niet toe om te beschermen tegen hoogpathogene vogelgriepvirussen.
De reden? Omdat het virus veel verschillende stammen heeft die voortdurend veranderen, is het niet doenbaar telkens tijdig het juiste vaccin te ontwikkelen. De al bestaande vaccins geven dan geen of geen volledige bescherming. Mocht je die toch inzetten, dan zou het virus veel meer onzichtbaar kunnen circuleren. Er is ook een financiële reden: vaccinatie zou de export sterk benadelen omdat omringende landen een importstop zouden inzetten.
Enorme hoeveelheid vogels
Pluimveebedrijven kunnen de ziekte wel tegenhouden met een strak systeem van hygiëneregels en vroegtijdige opsporing en verdelging . Doorgaans lukt dat ook.
“In ons land gelden het hele jaar dat soort strenge hygiënevoorzorgen”, zegt Hélène Bonte van het Federaal Agentschap voor Voedselveiligheid (FAVV). Voorbeelden zijn afgescheiden toevoer van voeder in buizen of verplicht wisselen van schoenen telkens je de stal binnenkomt. “Hobbypluimvee dat onbeschermd in open lucht gehouden wordt, is dus een groter risico dan een commercieel bedrijf dat de bioveiligheidsmaatregelen respecteert.”
Ondanks grote en vaak dure inspanningen van de sector, volstaan die niet altijd, omdat je de stallen niet hermetisch kunt afsluiten: tonnen voer moeten naar binnen, tonnen mest naar buiten. En als er één virusdeeltje in een megastal belandt, is het hek erg snel van de dam door de enorme hoeveelheid kippen. In geen tijd ontstaat massaal veel virus dat via insecten, kledij, knaagdieren of stofjes ook weer naar buiten trekt.
Sommigen bepleiten uitsluitend nog hoogbeveiligde en zo goed mogelijk afgesloten grote stallen toe te laten die ver van elkaar staan, ver verwijderd zijn van kleine pluimveehouders en van plekken waar watervogels passeren.
Voor onder anderen Kuiken is ‘minderen’ even essentieel. “Grotere afstanden tussen bedrijven, ze niet neerpoten in watervogelgebieden en minder dieren per bedrijf kan de risico’s sterk verminderen”, zegt hij. “Dat zou wel betekenen: minder kip en eieren consumeren. Anders verplaatst het probleem zich alleen maar.”
Groter en dichter
Alles wijst echter op een tegengestelde evolutie. Pluimveebedrijven worden net groter en gaan dichter bij elkaar liggen omdat grootschaligheid financieel voordeliger is: per kip moet je dan minder infrastructuurinvesteringen doen.
Dat kan veranderen met het coronavirus. Het grote publiek kent de gevaren en risico’s van zo'n virus nu beter dan ooit en beseft dat wij er ook zelf voor zorgen dat virussen sneller overgaan van dier op mens.
Kuiken benadrukt dat de uitbraken van het coronavirus, H5N8, Mexicaanse griep, hoogpathogene H7N7-vogelgriep, Q-koorts in Nederland en MERS in Saudi-Arabië de intensivering van de dierenhandel en dierhouderij als gemeenschappelijke onderliggende oorzaken hebben.
“Bij vorige zoönotische uitbraken zoals H5N1 vogelgriep en SARS zijn geen serieuze pogingen doorgeduwd om ze aan te pakken”, zegt hij. Maar door Covid-19 is de wereld erg geschrokken. Daarom hopen wetenschapers zoals Kuiken dat het nu wel gebeurt. “Dat is niet alleen van belang om het risico op zoönotische uitbraken te verlagen, maar ook om de klimaatcrisis en biodiversiteitsverlies tegen te gaan.”