GetuigenissenDodelijke ongevallen
‘‘Moordenaar!’, riepen de omstanders na het ongeval’: veroorzakers van een dodelijk ongeval getuigen
Onlangs reed in Schoten een man van 28 een meisje van 7 dood. De chauffeur zei dat hij haar onmogelijk kon ontwijken. Vijf veroorzakers van een dodelijk verkeersongeval getuigen hier over de schaamte en het schuldgevoel. ‘Waarom heb je dat gedaan?, vroeg een vriendin.’
Jeroen R. (37): ‘Als u twee kilometer trager gereden had, had het slachtoffer nog geleefd, zei de rechter’
Het was een zaterdag. Jeroen R. vertrok van het werk naar huis. “Ik had de vroege shift gedraaid en nam om 13 uur afscheid van de collega’s. Mijn weekend begon en ik voelde me opgelucht en blij.
“Ik weet niet waarom, maar die dag nam ik een andere route dan gewoonlijk. Aan een afslag zag ik een groepje wielertoeristen. Ze reden op het fietspad en hielden er een stevig tempo op na. Ik reed 50 en zag plots nog een andere wielertoerist die een eind voor het groepje uitreed. Ik vroeg me af: ‘Rijdt hij straks evenwijdig met mij mee of steekt hij over?’ Ik twijfelde, maar hij fietste verder, kop in kas. Alles wees erop dat hij net als ik rechtdoor zou rijden. Tot hij vlak voor mijn neus overstak. Ik kon niets meer doen. Ik remde, maar het was te laat. Hij vloog over het kofferdeksel en het dak. Ik stond stil, keek in de achteruitspiegel en dacht: ‘Wat is dit?’
“De andere fietsers stopten en riepen de naam van het slachtoffer, een vijftiger. Hij lag bewusteloos, er was geen bloed en we waren allemaal in paniek. Voorbijgangers bleven staan en chauffeurs stapten uit. ‘Je hebt een fietser omvergereden’, riep iemand. Er arriveerde een ziekenwagen en de politie. In plaats van om half twee, was ik die dag om half zes thuis. Mijn veelbelovende weekend was voorbij nog voor het goed en wel begonnen was. Die avond leefde ik nog in de overtuiging dat de fietser het zou halen.
“Twee dagen later stierf hij. Het parket kwam erbij en er volgde een onderzoek. Op het fietspad stonden haaientanden: de fietser had moeten stoppen in plaats van zonder boe of bah over te steken. In het rapport schreef de verkeersdeskundige dat ik 52 per uur had gereden, terwijl er een snelheidsbeperking van 50 gold. Die twee kilometer extra leidde hij af uit de remsporen. Ik vond dat eerlijk gezegd nattevingerwerk, maar voor de politierechter was dat anderhalf jaar later voldoende om mij te veroordelen. ‘Als u twee kilometer trager had gereden, had het slachtoffer levend en wel de overkant gehaald’, luidde de redenering. Ik kreeg geen rijverbod, boete of gevangenisstraf, maar werd wel in fout verklaard en moest daardoor zelf opdraaien voor mijn schade.
“We gingen in beroep en dat duurde opnieuw anderhalf jaar. Mijn vrijspraak was een grote opluchting: ik had het gevoel dat ik die hele zaak eindelijk kon gaan afsluiten. Het was heel belangrijk voor mij om de rechter te horen zeggen: ‘U bent niet in fout.’ Ik kón er ook echt niets aan doen: ik kón die man niet ontwijken. Mijn advocaat probeerde me in de maanden tussen eerste en tweede aanleg gerust te stellen: ‘Die fietser mocht die omgekeerde driehoeken niet negeren. Ook al is hij dan een zwakke weggebruiker, hij moet de verkeersregels respecteren.’
“Het klinkt wellicht grof, maar intussen ben ik tot het besluit gekomen dat het zijn eigen fout was. Hij had maar moeten stoppen, of op zijn minst een teken moeten geven dat hij wilde oversteken. Hij keek niet om en lette niet op. Het is zijn eigen schuld.
“Ik heb nooit contact gezocht met de familie van het slachtoffer. Ik schaamde me. Vier jaar lang worstelde ik met dat ongeval. Mentaal was de impact immens. Ik had nachtmerries en beleefde dan alles telkens opnieuw. Overdag bleven die dromen nazinderen. Negen maanden lang had ik geen auto. Toen ik een nieuwe kocht, maakte ik mezelf wijs: ‘Het zal nu wel min of meer gesleten zijn.’ Maar telkens als ik een fietser moest passeren, gierde de angst door mijn lijf.
“Ik heb nooit hulp gezocht en probeerde alles zelf te verwerken. Niemand heeft me ook ooit hulp aangeboden. Ik kreeg meteen de stempel van ‘dader’, waardoor ik blijkbaar geen recht had op bijstand door Slachtofferhulp. Er nu over praten, doet me wel veel deugd, merk ik. Al die jaren heb ik erover gezwegen en behalve mijn allerbeste vrienden van toen weten veel mensen uit mijn omgeving niet wat mij overkomen is. Wellicht had ik er indertijd beter wel over gepraat. Maar de schaamte was te groot. Die man is dood, hè. Ik reed hem dood. Ik was een ‘moordenaar’. Als ik die andere route genomen had, was dit niet gebeurd.
“Tussen mijn 27ste en 30ste sukkelde ik met een depressie. Ik zag daar toen geen dieperliggende oorzaak voor, maar misschien heeft het onverzorgde trauma van dat ongeval daar wel iets mee te maken. Want depressief word je niet zomaar. (stilte) Het is gebeurd en ik moet verder. Eromheen blijven cirkelen heeft geen zin. Al besef ik tezelfdertijd heel goed dat ik dit nooit zal vergeten.”
Cynthia Buyse (36): ‘Als ik die straat nader, begin ik te beven als een riet’
Cynthia Buyse moest nog even op het werk nablijven voor een evaluatiegesprek. “Iets later dan normaal stapte ik in mijn auto. Ik stak de straat over om te gaan tanken. Het was spitsuur en aan de verkeerslichten vlakbij stond er een kleine file. Om naar huis te rijden, moest ik die kruisen. Een vrouw in de file gebaarde dat ik mocht passeren. Ik keek naar links en rechts, zag niemand en wilde verder rijden. Toen: een enorme knal. De airbags vulden de ruimte, ik schoot in paniek en dacht dat de auto in brand vloog. Ik kroop naar buiten en viel. Iemand hielp me overeind en bracht me naar de overkant van de straat. Ik keek op en zag pas dan iemand liggen. Ik wilde ernaartoe, maar omstanders hielden me tegen. Toen drong het tot me door dat ik een motorrijder had aangereden.
“Ze namen me mee een winkel in. Daar belde ik mijn vriend. Ik bleef maar huilen. ‘Hij beweegt niet meer’, snikte ik. Een ambulance bracht me naar het ziekenhuis. De politie arriveerde en ondervroeg me heel correct. Maar ik had geen antwoorden op hun vragen. Ik had niets zien gebeuren. Heel mijn lichaam deed pijn. Ik vroeg continu: ‘Hoe is het met die man?’ Maar zij mochten niets zeggen. Blijkbaar mag alleen de spoedarts van dienst dat.
“Ik zat alleen in een kamer toen die arts binnenstapte. Mijn vriend was even op de gang. De dokter zei: ‘Mevrouw, het slachtoffer is overleden.’ Mijn wereld stortte in en ik zonk diep weg. Ik had iemand doodgereden. Ik begrijp dat het er in ziekenhuizen hectisch aan toegaat, maar wat ik niet goed begrijp, is dat ik dat vreselijke nieuws helemaal alleen moest aanhoren, zonder mijn vriend in de buurt.
“Het slachtoffer was 45. Ik heb nooit contact gehad met zijn familie. Mijn moeder had even zijn ex-vriendin aan de telefoon. Ze zei: ‘Ik neem uw dochter niets kwalijk. Het is een ongeval.’ Er is bemiddeling voorgesteld, maar die mevrouw wees dat af. Ik weet niet of het mij geholpen zou hebben. Ik had die man graag een paar vragen willen stellen, maar dat kan niet meer. Vragen zoals: waarom hij een motor kocht terwijl hij geen rijbewijs had? Waarom hij die dag onder invloed van drank en drugs reed? Waarom hij die file voorbijstak? Die vragen blijven mijn hoofd teisteren, ook al weet ik dat ik er nooit antwoorden op zal krijgen.
“Ik werkte schuin tegenover de plek van het ongeval en werd er dagelijks mee geconfronteerd. Naar het werk rijden, was een marteling. Ik heb écht geprobeerd om terug te gaan werken als vanouds, maar dat lukte niet. Op een bepaald moment werd ik ontslagen. Sindsdien ben ik daar nooit meer gepasseerd. Telkens als ik nog maar in de buurt van die straat kom, begin ik te beven als een riet.
“Het schuldgevoel ondermijnde me. Ik stond op een richel en zocht hulp bij een psychiater. De diagnose luidde: posttraumatisch stresssyndroom.
“De rechter sprak me vrij, maar zijn ex-vriendin en de mevrouw die me in de file voorliet, gingen in beroep.
“Ook in tweede aanleg sprak de rechtbankme vrij. Niet omdat hij geen rijbewijs had en dronken was, maar omdat hij als een onvoorziene hindernis werd beschouwd. Ik dacht lang: ‘Waarom zag ik hem niet aankomen?’ Uit het onderzoek bleek dat dat gewoon onmogelijk was.
“Het vonnis was enerzijds een troost, anderzijds ook niet. Er volgde geen gevangenisstraf en dat was een grote opluchting. Want ik was zeer bang dat ik als een crimineel zou worden opgesloten. In de nasleep van mijn proces lopen er nog steeds twee rechtszaken. Het slachtoffer had geen verzekering, waardoor ik een beroep moet doen op het Gemeenschappelijk Motorwaarborgfonds (GMWF). Die procedure verloopt enorm langzaam en is zeer omslachtig.
“Tijdens mijn zoektocht naar hulp voor veroorzakers stootte ik op de lotgenotenwerking Even Zeer. Door de gesprekken met lotgenoten ontdekte ik dat ik er niet alleen voorsta. Ik besloot me in de vereniging te engageren. Er is één grote constante in alle verhalen: veroorzakers van ongevallen blijven ermee worstelen. Er hoeft zelfs geen dodelijk slachtoffer te zijn.
“Bij sommige veroorzakers is er sprake van verzwarende omstandigheden. Zij moeten daar de rest van hun dagen mee verder. Maar ook als er van schuld geen sprake is, blijft dat schuldgevoel. Meestal levenslang.”
Kurt L. (45): ‘De agenten in de politiecombi behandelden me als een misdadiger’
Het was ochtend. Kurt L. begon aan zijn ronde als thuisverpleger. “Het was zeven uur en donker. Ik was zowat de enige op de weg. Uit het niets vloog iets met een klap tegen de voorruit. Ik stapte uit en zag haar liggen, een vrouw van begin 50. Op een plek waar de straatverlichting kapot was, had ze willen oversteken. Later hoorde ik dat ze dat niet had hoeven te doen. Ze had een beperking en werkte in een maatwerkbedrijf. Die ochtend was ze pas gearriveerd met de bus en op weg naar haar werk aan de kant van de bushalte. Niemand weet waarom ze toch plots overstak. Uit de vaststellingen bleek dat ze op het moment van de aanrijding niet wandelde, maar liep. De deskundige leidde dat af uit mijn snelheid en de impactsporen op de auto.
“Een andere wagen stopte en de chauffeur stapte uit. Ik wilde naar de vrouw toestappen, maar die man hield me tegen. Naast thuisverpleger in bijberoep was ik ook verpleger op de spoeddienst, ik wist dus hoe ik eerste zorgen moet toedienen. Ze lag doodstil in een onnatuurlijke houding en die man zag ook dat geen hulp meer kon baten. Ik was in een raar soort trance. Ik dacht: ‘Ik moet al mijn patiënten afzeggen’. Ik maakte aanstalten om naar een collega te stappen die daar vlakbij woonde. Maar die man hield me opnieuw tegen. Hij dacht wellicht dat ik de benen wilde nemen.
“Ik moest in de politiecombi plaatsnemen. De agenten behandelden me als een misdadiger. ‘U hebt een voetganger omvergereden. U bent in fout.’ Ik kon hun spervuur aan vragen maar met moeite beantwoorden. Ik moest even naar buiten voor frisse lucht, naar mijn vrouw die was gearriveerd. De agente hield me bij de arm vast alsof ik vluchtgevaarlijk was. Ik schudde haar van me af. Ik ben geen agressieveling en heb nog nooit een klap uitgedeeld, maar toen scheelde het weinig. Mijn vrouw kwam tussenbeide: ‘Laat Kurt met rust. Er is iets mis met hem. Hij móét naar het ziekenhuis.’
“Zeven jaar voor het ongeval maakte ik mijn eerste ongeluk met dodelijke afloop mee. Ik was toen niet de ‘veroorzaker’, maar een slachtoffer. Het was de tijd van de weekendongevallen. Een jongeman kwam van een fuif. Zijn auto vloog uit de bocht en knalde tegen de mijne. Hij overleefde het niet. Er kwam geen proces, de feiten spraken voor zich. Ik bezocht de ouders en sprak lang met hen. Ze vroegen of ik naar de begrafenis van hun zoon wilde komen. Dat heeft me erg geholpen bij de verwerking.
“In het ziekenhuis kreeg ik een kalmeringsmiddel. Ze stelden me voor om er een nacht te blijven om tot rust te komen. Ik kreeg een kamer op de psychiatrische afdeling. Eerst belandde ik er tussen dronken en gedrogeerde patiënten. Later die nacht stapte iemand die net een zelfmoordpoging gedaan had mijn kamer binnen. Ongevraagd begon hij me zijn trieste levensverhaal te vertellen. ’s Morgens klopte een ergotherapeute aan: ‘Ga je mee vogelkastjes maken?’ Ik heb vriendelijk bedankt.
“De dag na het ongeval kopte een krant: ‘Vrouw doodgereden op zebrapad’, met mijn voor- en achternaam, leeftijd en woonplaats er bij. De hulpbehoevende opa van mijn vrouw las dat en sloeg in paniek. Mijn telefoon rinkelde bijna onophoudelijk. Bekenden die ik al lang niet meer gehoord of gezien had, wilden nu plots weten wat ik had uitgespookt.
“Ik schreef een brief naar de nabestaanden, maar die wilden spijtig genoeg geen contact. Het slachtoffer woonde in bij haar broer en zijn vrouw. Zij vroegen een schadevergoeding omdat hun zus er niet meer was om te kuisen en te koken.
“Drie jaar later sprak de politierechter me vrij. Zijn oordeel: ik had het ongeval onmogelijk kunnen vermijden. De vrouw was volledig in het zwart gekleed, de straatlantaarn was kapot en ik reed niet harder dan de geldende snelheid.
“Ik voelde me lang erg slecht. Ik had het er heel lastig mee dat iemand door mijn toedoen gestorven was, ook al kon ik er niks aan doen. Zij was de tweede in zeven jaar tijd. Ik twijfelde soms aan mezelf. ‘Ben ik eigenlijk wel zo’n goede chauffeur?’ Dat schuldgevoel verminderde na die vrijspraak, maar het blijft toch moeilijk.
“Ik rij nog met de auto, maar minder dan vroeger. Ik fiets vooral en zorg dat ik goed zichtbaar ben. “Zo’n ongeval kan iedereen overkomen. Het maakt je niet tot misdadiger. Maar telkens weer lees ik dan sensationele krantenartikels waarin veroorzakers als brute daders afgeschilderd worden.
“Na mijn vrijspraak volgde één piepklein artikeltje, naast reclame voor een eroticabeurs: ‘Automobilist die voetganger doodreed, gaat vrijuit’. Alsof de auteur zijn teleurstelling amper kon verbergen.”
Cindy V. (43): ‘Het duurde twee jaar voor ik weer een fietser voorbij durfde te rijden’
Op een dinsdag, enkele jaren geleden, reed Cindy V. naar haar boekhouder. “Het was ’s avonds laat en ik ging mijn facturen in zijn bus droppen. Ik reed rustig op een recht stuk weg. Het was pikdonker. Een fietser stak schuin de straat over, ik zag hem niet. Zijn licht brandde niet, hij vloog over mijn auto en toen was het te laat. Hij was op slag dood. Naast me zat iemand die ik eerder die dag voor het eerst had ontmoet. We hadden al vaak met elkaar gechat, maar elkaar nog nooit gezien. Hij had aangeboden me naar de boekhouder te brengen, maar ik zei: ‘Nee, ik rij wel.’
“Ik was in paniek. Mijn mama en mijn zus verbleven aan de andere kant van het land voor een begrafenis. Ik zou hen met de auto nareizen. ‘Hoe moet dat nu?’, schoot door mijn hoofd. Ik zei tegen mijn medepassagier: ‘Bel de hulpdiensten en ga kijken.’ Hij durfde niet en bleef zitten.
“De motor van mijn auto draaide nog toen de politie arriveerde. Het eerste wat die agent zei, was: ‘Geef me de sleutel.’ Op een onvriendelijke, agressieve toon, alsof ik nog vluchtmisdrijf zou plegen. Terwijl ik door de shock compleet verlamd was.
“Er werd een tent rond het slachtoffer gezet. Een ambulancier zei: ‘Als het een troost mag zijn, er hangt een walm van alcohol in die tent. U hoeft zich niet schuldig te voelen.’ Maar dat gevoel was er meteen: ik had iemands leven ontnomen.
“Veel mensen uit mijn omgeving hadden hun oordeel meteen klaar: wie met zijn auto een zwakke weggebruiker aanrijdt, is altijd in fout. Een vriendin belde me enige dagen na het ongeluk. ‘Waar- om heb je dat gedaan?’, vroeg ze. ‘Ik heb die man niet opzettelijk aangereden’, antwoordde ik.
“Ik heb een zaak en drie kinderen en kon het me niet permitteren lang te sluiten. De dag na het ongeval hing het bordje ‘gesloten’ aan de deur, maar daarna moest ik weer aan de slag.
“Drie maanden lang functioneerde ik op automatische piloot. Ik ging er mentaal onderdoor en dacht soms om er zelf een einde aan te maken. Ik voelde me steeds dieper in die depressie wegzakken en wilde me laten opnemen. ‘Er is geen plaats’, liet het ziekenhuis weten. Ze verwezen me door naar een ander ziekenhuis in de streek. Daar belandde ik op spoed. Ze adviseerden een opname van zes weken. Ik was bang dat ik ook nog mijn zaak zou verliezen en ging terug naar huis. Mijn familie was er wel altijd voor mij, maar ze wisten niet wat ze moesten zeggen. ‘Pieker je daar nu nog over?’ Ik voelde me vaak alleen. Ook vrienden en kennissen meden het onderwerp.
“Er kwam geen rechtszaak. Het was duidelijk: ik trof geen schuld en het dossier werd geklasseerd. Ik dacht lang: ‘Ik was beter wél schuldig geweest. Dan hadden ze me gestraft en kon ik het misschien verwerken.’ Ik heb ook nooit echt contact gehad met de naaste familieleden van het slachtoffer, een zestiger. Al weet ik dat zij me niet als ‘dader’ beschouwen.
“Ik kwam in contact met de lotgenotenwerking Even Zeer. Ik heb lang getreuzeld, maar nam toch deel aan hun vergaderingen. Ik vond veel steun bij andere ‘veroorzakers’. Lotgenoten begrijpen elkaar. Dankzij hen klauterde ik uit die diepe put. Ik ontdekte dat erover praten helpt.
“Drie weken na het ongeval passeerde ik voor het eerst de plek waar het gebeurd was omdat ik geen andere keuze had. Dat was vreselijk moeilijk. Vandaag rij ik er soms al eens onbewust voorbij. Precies een jaar na het ongeval legde ik er om half elf ’s avonds bloemen neer. Om mezelf en die meneer te vergeven. Dat eerste bezoek aan de onheilsplek was heel belangrijk. Nu herdenk ik elk jaar in stilte mijn slachtoffer. Die avond waren we op het verkeerde moment op de verkeerde plaats.
“Ik heb het gevoel dat ik tien jaar later min of meer in het reine ben met wat mij overkomen is, maar het gaat nooit helemaal weg. In de auto slaat de schrik me snel om het hart. Het duurde twee jaar voor ik een fietser durfde voorbij te gaan. Mijn dochter begint binnenkort rijles te volgen; ik weet nu al dat dat voor mij een zware dobber wordt.
“Bij elk ongeval in de krant denk ik automatisch aan de veroorzaker. Bij elk gelijkaardig ongeluk komen mijn herinneringen naar boven. Ik vrees dat ze voor de rest van mijn leven in mijn brein gebeiteld zitten.”
Geert Van Isterdael (54): ‘Weinigen beseffen dat ze met een moordwapen op stap zijn’
Eind de jaren ’90 beleefde Geert Van Isterdael als ontwikkelingswerker in Honduras de tijd van zijn leven. “Ik was geëngageerd en droomde ervan de wereld te veranderen. Na mijn studie vertrok ik naar Honduras, waar ik zes jaar lang gelukkig was. Ik werkte samen met landloze boeren, zorgde voor microkredieten en verenigde hen om samen land te kopen.
“Tot ik op een zondag een man doodreed. Ik was op bezoek geweest bij vrienden en was op weg naar huis. Ik reed met een Toyota Hilux, een stevige pick-up. Plots rende vanuit het niets een man de weg op. Ik toeterde en probeerde hem te ontwijken, maar het was alsof hij doelbewust op de auto afstormde. Ik raakte hem met de rechtervoorkant, hij vloog de lucht in en kwam op het harde asfalt terecht, maar hij leefde nog. Heel snel stroomden mensen toe en werd er geduwd en getrokken. Iemand riep: ‘Asesino!’ Ik probeerde de gemoederen te bedaren. ‘Hij is niet dood; hij moet zo snel mogelijk naar het ziekenhuis.’ Ze kalmeerden en hielpen me hem in de auto te leggen. Hij was bij bewustzijn en mompelde zijn naam: ‘Jesus.’ Ik bracht hem naar het ziekenhuis waar hij later aan zijn verwondingen bezweek. Daarna ging ik mezelf aangeven bij een militaire post.
“De politie en het leger waren in die tijd in Honduras één pot nat. De militairen gedroegen zich in het begin heel vriendelijk. ‘We zullen je beschermen tegen wraakacties van de familie’, zeiden ze. Gaandeweg veranderde hun toon. Ik werd uitgescholden en vernederd en ze trachtten een bekentenis af te dwingen dat ik te snel had gereden. Ik moest de nacht in een donkere cel doorbrengen, nadat ze me eerst geld voor het ‘gebruik van een matras’ probeerden af te troggelen.
“De volgende morgen regelde mijn advocaat alles ‘in der minne’. Ik weet niet hoeveel hij precies aan die militairen betaalde, maar wel dat hij dat bedrag achteraf bij de verzekeringsmaatschappij ‘recupereerde’. Ik wilde aan de familie van de overledene uitleggen wat er precies gebeurd was en mijn verontschuldigingen aanbieden. Maar zijn broer en vader bleven maar roepen dat ze in ruil voor veel geld geen klacht zouden indienen. Die straatarme mensen eisten 5.000 lempira’s, wat nu zou overeenkomen met 170 euro. Mijn advocaat fluisterde: ‘Direct betalen, Geert.’
“De weken en maanden erna werd ik geplaagd door vreselijke nachtmerries en knaagde het schuldgevoel steeds harder. Een half jaar na het ongeluk keerden we naar België terug. Toen sloegen mijn stoppen pas echt door. Ik was ervan overtuigd dat ik Jezus had doodgereden en zag overal bizarre verbanden en voortekenen. Ik gedroeg me raar en vreemd, maar toch greep niemand uit mijn omgeving in. Ik verwijt mijn familie en vrienden niets, maar ik ben toen te laat naar het ziekenhuis gebracht. Uiteindelijk belandde ik toch op spoed en kwam zo terecht in de gesloten afdeling van een psychiatrische kliniek.
“Mijn ongeval werkte als een trigger en zette de psychoses in gang. Tien op een rij, acht opnames in de psychiatrie. Bij elke psychose speelde dat ongeval een grote rol. Dankzij de juiste medicatie en goede therapie ben ik nu zeven jaar psychosevrij. Ik kan niet meer werken, maar ben actief als vrijwilliger bij Uilenspiegel, een patiëntenorganisatie voor psychisch kwetsbare mensen.
“Als ik na het ongeval hulp had gezocht of gekregen om dat trauma te verwerken, was het nooit zo ontspoord. In Honduras kropte ik alles op.
“Ik rij nog met de auto, maar heel defensief. Ik wil dat nooit meer meemaken. Weinig chauffeurs lijken te beseffen dat ze met een moordwapen op stap zijn. Mensen hebben soms vliegangst. Ze staan er niet bij stil dat het meest riskante deel van hun reis de autorit naar Zaventem is.
“Natuurlijk zat ik achter het stuur, maar ik heb die man niet bewust van de weg gemaaid. Ik ben geen ‘dader’ of ‘veroorzaker’, maar wil ook geen slachtoffer zijn. Ik kan er nu beter over praten dan een paar jaar geleden. Dat heb ik te danken aan een EMDR-behandeling. EMDR staat voor Eye Movement Desensitization and Reprocessing, en dat kan heel goed helpen bij het verwerken van een posttraumatisch stresssyndroom als gevolg van een ongeval. Ik ben niet gelovig, maar na die EMDR-behandeling heb ik wel in de kapel van Bevingen een kaars aangestoken. In de hoop dat Jesus en ikzelf zielenrust mogen vinden.”