InterviewToni Coppers
Misdaadauteur Toni Coppers: ‘Ik kan totaal niet tegen bloed, verdriet en pijn bij anderen’
‘Ik ben een atypische thrillerauteur’, zegt Toni Coppers (59) met een uitgestreken gezicht. ‘Verdriet en pijn bij anderen, dat kan ik niet verdragen.’ In zijn nieuwe roman Val domineert alweer de empathie: ‘De dunne lijn tussen goed en kwaad, die interesseert me.’
“Waar ik het trotst op ben? Dat er in Sint-Truiden een bibliotheek naar mij is vernoemd. Dat is toch het mooiste cadeau dat je als auteur kunt krijgen?”
Toni Coppers vertelt het met veel smaak. Het is hem meer waard dan die vijf Hercule Poirotprijzen die hij op zijn schrijftafel mocht deponeren én die hem het voorbije decennium naar de voorste linies van de Vlaamse thrillerwereld katapulteerden. “Bovendien is het die bibliotheek waar een lerares van de middelbare school me ooit naar meenam en aanzette om te lezen. De cirkel is rond. Weet je dat ik de enige levende auteur ter wereld ben die zijn eigen bibliotheek heeft? Een literatuurstudent heeft dat als eindproject uitgezocht. Je moet ofwel dood of een Amerikaanse president zijn om dat te fiksen”, lacht hij.
Toni Coppers is een selfmade man. En dat mag geweten worden. Hij oogt als iemand die perfect weet wat hij wil – er liggen zelfs piekfijne nota’s voor het interview klaar. Maar tegelijk is hij niet te beroerd om zijn kwetsbaarheid te tonen.
Het scheelde overigens niets of de aimabele Coppers stond nu – met een mondkapje op, dat spreekt – ergens te lande uw of mijn kapsel te fatsoeneren. De voormalige student Haartooi kende roerige jeugdjaren. En het kostte tijd voor hij zijn draai vond in het leven. “De literatuur heeft mij werkelijk gered”, zegt hij zonder pathos.
We geloven het grif, want we zitten in de ruimte waar het allemaal gebeurt én waar boeken ons omgorden als een zachte, warme deken. “Noem het mijn intellectuele mancave”, lacht Coppers, die in deze voormalige papiergroothandel, achter zijn huis in Deurne, op zijn ‘empathische’ thrillers broedt. Inspectrice kunstcriminaliteit Liese Meerhout is ongetwijfeld de bekendste creatie van Coppers, maar sinds kort zijn er ook Alex Berger, een wat gedesillusioneerde commissaris die zich terugtrekt in Oostende, en zijn collega en sparringpartner, Interpol-liaison Sara Cavani. Af en toe hebben ze het drukker met elkaar dan met het oplossen van moorden. In Val, een thriller met drie op te lossen moorden, mogen ze hun duivels ontbinden en verkent Coppers nieuwe paden.
BIO
• geboren in Sint-Truiden op 6 september 1961 • schrijver van misdaadromans, vooral bekend door reeks rond commissaris Liese Meerhout, in 2016 verfilmd tot VTM-serie Coppers • debuteerde in 1995 met De beha van Madonna • won de Hercule Poirotprijs voor Dood water (2014) • schreef o.a. De vleermuismoorden, De hondenman, De jongen in het graf, Het vergeten meisje • zijn nieuwste boek heet Val
Het samenspel tussen de hoofdpersonages, de teruggetrokken inspecteur Alex Berger en zijn actieve Brusselse Interpol-collega Sara Cavani springt in Val in het oog.
“Op zich ligt het niet zoveel anders dan in mijn Liese Meerhout-verhalen. De karakterontwikkeling en de onderliggende boodschap is minstens even belangrijk als wat de personages meemaken. Hier vinden Alex en Sara troost bij elkaar. Omdat ze allebei een groot verlies te verwerken hebben. Maar ik maak me geen illusies: het is en blijft entertainment.”
Is dat niet ietwat misprijzend tegenover uw eigen boeken?
“Nee, omdat ik ervan overtuigd ben dat 95 procent van de literatuur entertainment is. Als Tommy Wieringa De heilige Rita schrijft, is dat ook entertainment. Zeker omdat er ook een thrillerelement in verscholen zit. Altijd weer moet de schrijver zijn publiek aan zijn zijde krijgen. Als je kijkt naar de wereldliteratuur, dan stuit je op vertellers met een grote adem. Ze hebben het vermogen om je in hun verhaal te trekken en je niet meer los te laten. Met gewiekste verteltechnieken, met weerhaakjes én met de eigenheden van elk genre. Dat is bij een thriller niet anders.
“Ik schrijf doodgraag misdaadromans. Maar ik heb vanaf boek één gewild dat er iets meer in zit dan zomaar een moordverhaal. Het moet ergens over gaan. Ik ben een adept van commissaris Beck van Sjöwall & Wahlöö en van commissaris Maigret van Simenon, zij hebben mij gevormd. Zo probeer je op je eigen manier dan boeken te schrijven. En aangezien ik veel ruimte geef aan de karakters, gaat dat bij mij een stuk trager dan bij een Stephen King of een Dan Brown. Bij King staat overigens ‘het primaat van de spanning’ centraal. Bij mij ligt dat anders.”
De boodschap is belangrijk, zegt u. Klinkt dat niet wat pamflettair?
“Nee, want ik ben geen wereldverbeteraar en geen boodschapper met de grote B. Maar met elk boek wil ik wel een bepaald gevoel uitdragen. Dat kan de angst voor aftakeling zijn of de verwerking van verdriet, zoals hier bij Alex Berger…
“Een rode draad in mijn schrijverschap is de graad van empathie die we kunnen opbrengen. Dat scherpe oog voor menselijke mankementen en voor zwaktes, én de dunne lijn tussen goed en kwaad, is voor mij essentieel.”
Is de misdaadliteratuur de laatste decennia niet sowieso meer die richting opgegaan?
“Ja, want er gaat steeds meer aandacht naar de ambiguïteit van de figuren, ja, zelfs bij de onderzoeker en de flik, die niet meer zo rotsvast overtuigd is van zijn gelijk. Maar ik heb mijn personages altijd al laten worstelen. Ik hield altijd voor ogen wat ik ooit over Simenon en Sjöwall & Wahlöö in een recensie in The Guardian las. ‘Wat Beck en Maigret typeert, is dat een misdaad veel minder een moordzaak is die moet worden opgelost dan een menselijke situatie die moet worden begrepen.’ Zo is het. Er zit altijd een dubbele ‘why’ achter. Pas als je de beweegredenen kent, kun je het raadsel oplossen. Simenon is er meesterlijk in. Maar bij de Britten, zoals John Le Carré of Ian McEwan, leerde ik ook hoe je spanning als stijlfiguur kunt gebruiken. Ik hou trouwens ook van epische verhalenvertellers à la William Boyd of Sebastian Faulks...”
Coppers strooit het hele gesprek lang met zichtbaar plezier schrijversnamen en boektitels in het rond. En we zitten hier natuurlijk omzoomd door de halve wereldliteratuur. We raken weleens afgeleid door al die weelde. Maar hoe kwam Coppers met boeken in aanraking? Wanneer werd hij een veellezer?
“Ik heb mijn eerste boek pas gelezen op mijn zestiende. Ik kom uit een heel bescheiden arbeidersnest nabij Sint-Truiden. Boeken waren daar compleet afwezig. Maar toen ik in het technisch onderwijs Haartooi studeerde, werd ik dus wel gestimuleerd door een lerares die merkte dat boeken me aantrokken. Mijn leespassie heeft me sindsdien nooit in de steek gelaten. Ik las de Clem Schouwenaarsen van die tijd, maar ook Harry Mulisch, Gerard Reve, Hugo Claus, noem maar op… en daarna alle vertaalde literatuur. Dat opende mijn wereld. Dat haalde me weg uit het milieu waarin ik vastzat.”
Literatuur als hefboom, het klinkt bijna als een sprookje. Is elke schrijver in eerste instantie een lezer?
“Ja, reken maar. (lacht) Boeken lieten me vooral dromen over verandering. In mijn familie was er niemand langer dan tot zijn zestiende naar school geweest. En ook met mij liep het bijna faliekant af. Na veel omzwervingen ben ik naar het leger gestuurd. Ik liep schoolachterstand op. Toen ik klaar was om naar de universiteit te gaan, had ik een zwaar verkeersongeval, zodat ik anderhalf jaar out was en in een rolstoel belandde. Daarna was het geld op. Gewoon opgesoupeerd aan medische toestanden. Op mijn negentiende ben ik dan naar Leuven verhuisd en als werkstudent regentaat Nederlands-geschiedenis gaan volgen, terwijl ik in cafés werkte. Ik las constant. Met elke cent die ik overhad, kocht ik tweedehandsboeken.”
Later bent u toch op uw pootjes terechtgekomen, me dunkt. U werkte 25 jaar lang als radioproducer bij de VRT.
“Dat was al die tijd mijn enige werkgever, ja. Tot ik vijf jaar geleden mijn ontslag gaf en voltijds voor het schrijverschap koos. Maar het was een heerlijke tijd! Ik maakte er cultuurreisreportages voor programma’s als Het landhuis en Lopend vuur.”
Wanneer precies kon u niet langer aan de lokroep van het schrijven weerstaan?
“Op de VRT leerde en besefte ik dat iets op papier kon zetten. Tot ik een soort fictieve, licht puntige, humoristische brieven begon te schrijven. Dat was mijn debuut in 1995: De beha van Madonna. Vervolgens dacht ik: durf ik een roman aan? Durf ik met een idee naar een uitgeverij te stappen? Durf ik een personage te ontwikkelen? Ik ben een trage leerling, zeg maar een laatbloeier, maar ik voelde wel hoe ik op het juiste moment mijn kansen moest grijpen.”
Lag daar de kiem van de Liese Meerhout-cyclus? En hoe wist u zich dan te onderscheiden in die grote berg misdaadliteratuur? ‘Ik schrijf geen testosteronthrillers’, hebt u weleens gezegd.
“Het heeft nog wel even geduurd, maar het is wel uiterst belangrijk een eigen niche te vinden. Toen ik in 2010 begon met Liese Meerhout, waren vrouwen nog quasi afwezig in de misdaadliteratuur, tenzij als slachtoffer. Als hoofdpersonage of commissaris bestonden ze gewoonweg niet. En tv-series als The Killing, The Bridge, The Fall, dat was er allemaal nog niet. Politiemannen waren bijna allemaal karikaturen van Witse, de norse, vrouwenhatende, slechtgeklede, drinkende flik. Inspecteur kunstcriminaliteit Liese Meerhout was nieuw en fris, dat raakte een gevoelige snaar. ”
Maar u had niet meteen succes?
“Ik ben heel voorzichtig en organisch gegroeid. Zowel in belangstelling als in verkoopcijfers. Ik debuteerde bij Manteau toen Pieter Aspe en Luc Deflo er het mooie weer maakten. Toen ik voor de eerste keer naar de Boekenbeurs trok, stonden er nadarhekken voor hun tafels. En ik zat daartussen geprangd. Ik kreeg misschien twee mensen per dag aan mijn signeertafel. Het was een harde les, maar ik prentte mezelf ook in: kijk alleen naar jezelf, vertrouw op jezelf.”
En toch keerde het tij?
“Kijk, een van de risico’s bij het opzetten van een thrillerreeks is of lezers je wel willen blijven volgen na één boek. Daarom wordt het leven van de personages minstens even belangrijk als de misdaadplot. Er is ook het gevaar dat ze sneller afhaken bij een losse flodder. In een serie moet elk boek minstens even goed zijn. Het moet stand alone leesbaar zijn.
“Ik had het geluk dat de lezers Liese Meerhout toch vrij vlug in de armen sloten. En toen won ik regelmatig Hercule Poirotprijzen, intussen al vijf. Na een aantal jaar had ik een redelijk grote verkoop in Vlaanderen: 6.000 exemplaren. Nu zijn er dat telkens 12.000. En met een backlist die goed loopt, kom ik aan 25.000 à 30.000 exemplaren per jaar. Daar mag ik toch niet over klagen? (lacht) Ik ben erg blij dat ik nu van mijn pen kan leven, zonder subsidies.”
Gaf de VTM-bewerking Coppers in 2016 het belangrijkste duwtje in de rug?
“Dat heeft mijn naamsbekendheid enorm veel goed gedaan, dat geef ik toe. Ik had al een trouw publiek vóór de reeks, maar die tv-bewerking heeft het alleen maar versterkt. Ik leverde het verhaal aan en dan ging een pool van scenaristen daarmee aan de slag. Maar ze hadden wel de vrije hand.”
Droomt u nog van nieuwe verfilmingen?
“Er zijn voorzichtige plannen om de draad weer op te pikken, ja. Ik ben er in mijn achterhoofd wel mee bezig. Maar dan zie ik vooral het personage van Alex Berger in een speelfilm opdoemen, eerder dan in een serie. Het zou mooi zijn om De zaak-Magritte op het grote scherm te krijgen. Maar het moet nog allemaal concreet worden.”
Coppers gaat er prat op – en dat doen wel meer thrillerauteurs – dat ze lezers van allerlei pluimage weten te bereiken, dat ze alle rangen en standen weten te verenigen. “Ik krijg evengoed brieven en mails van een chirurg die mijn boeken apprecieert als van een Antwerpse havenarbeider die ’s morgens vroeg met het busje naar BASF rijdt en laat weten: ‘Jij bent mijn ochtendlectuur.’
“Ik vind dat geen spagaat. Ik vind dat ontroerend. Het doet me denken aan een van mijn helden Gerard Reve, die toch ook zei: ‘Ik ben een grote volksschrijver.’ Uiteindelijk zou dat toch de betrachting moeten zijn van elke schrijver die zijn metier au sérieux neemt? Dat je gelezen en begrepen wordt door iedereen? Je schrijft toch niet omdat je je manuscript in een la wilt laten liggen, maar omdat je ijdel genoeg bent én denkt dat je iets te vertellen hebt?
“Ik vind overigens niet dat er aan commercieel succes een geurtje moet kleven.”
“Ik hecht ontzettend veel belang aan helder en vrij eenvoudig taalgebruik”, vervolgt Coppers, terwijl hij met zijn knokkels op tafelt tikt. “Maar ik stop er ook diepere lagen in. Wie ze zoekt, zal ze vinden. Zo zit er in Val een zwerver met een bepaalde levensfilosofie. Dat is een rechtstreekse knipoog naar Nachttrein naar Lissabon van Pascal Mercier, het boek waardoor mijn vrouw en ik tien jaar geleden zijn samengekomen. Dat waren we toen simultaan aan het lezen.
“Het viel recensenten ook op dat ik regelmatig stoei met de filosofie van de Fransman Emmanuel Levinas. Die is inderdaad een van mijn grote inspiratiebronnen. Die relaties tot de anderen, die empathie, dat gevecht tussen recht en rechtvaardigheid, dat definieert ons als mens.”
In de personages van Alex Berger en Sara Cavani zit deze tweespalt voortdurend. “Ze leunen op elkaar om hun verdriet te stelpen. Alex rouwt om zijn vrouw die hij verloor bij de aanslagen in Parijs en Sara over de zelfmoord van haar zus. Die aanslagen in Parijs hebben me overigens enorm aangegrepen. Ik was heel erg begaan met dat menselijk leed. Zeker ook nadat ik een interview zag met Mohamed El Bachiri, die zijn vrouw heeft verloren bij de aanslagen in Brussel: “Je zou nu willen dat ik u haat, liet hij aan de jihadisten weten. Maar ik ga mijn twee kinderen daarmee niet opvoeden want dan is de liefde voor mijn vrouw weg. Je krijgt mijn liefde, niet mijn haat.” Ik wist dat ik dat ergens in een verhaal moest gieten.”
Drie jaar geleden werd Coppers gevraagd door de erfgenamen van René Magritte om een misdaadroman te schrijven, ter gelegenheid van de vijftigste sterfdag van de Belgische surrealist. “De enige voorwaarde was: Magritte zou het boek graag moeten hebben gelezen. En het moest zich in Brussel en Parijs afspelen. Het leek me een unieke kans om het gegeven van de aanslagen erin te verwerken. Zo introduceerde ik Alex Berger. En ik wist ook dat Magritte een grote fan was van Edgar Allen Poe en Maigret, dus daar kwam nogal wat samen.
“Ik vind Alex Berger goed gelukt. Hij is de man die ik ben of wil zijn. Een man die in zijn mannelijkheid staat, geen wussy of watje maar een man die niet te beroerd is om zich kwetsbaar of zwak op te stellen.”
Bent u daar zelf in geëvolueerd, de voorbije tien jaar? Worden er andere rollen van mannen verwacht?
“Aanvankelijk durfde ik slechts over gevoelens te schrijven via de omweg van een vrouwelijk hoofdpersonage. Maar nu stop ik dat in Alex Berger. Ik ben verre van een expert, hoor, maar ik vind het maar juist dat er nu andere dingen van een man worden geëist. Er werd vroeger net te weinig van de man verwacht waardoor hij in een clichérol bleef vastzitten: de rol van gids en kostwinner in huis. Nooit de man die over zijn gevoelens met zijn kinderen moest praten en hen op weg kon zetten naar een rijk gevoelsleven of omgaan met vriendschap. Ik ben enorm blij met die evenwaardigheid van rollen. Puur omdat hij de kost verdiende, was de man diegene die het voor het zeggen had...
“Mijn evolutie kwam er ook omdat ik kinderen heb in een nieuw samengesteld gezin. Twee van mezelf en drie van mijn nieuwe vrouw. Vijf kinderen tussen 16 en 26, dat opent je ogen wel. En je merkt ook hoe ze veel meer dan mijn generatie bezig zijn met gender, maar ook met dierenleed, minder vlees eten, klimaat... Een thema dat in Val overigens ook een plaatsje krijgt.”
Op de binnenflap van Val staat trouwens dat uw vrouw, Annick Lambert, coauteur is. Het doet me denken aan Elvis Peeters die zijn romans tegenwoordig samen met zijn echtgenote Nicole Van Bael schrijft? Of evolueren jullie richting Nicci French?
“We bedenken de plots samen en pluizen alle ins en outs uit. Alles moet perfect kloppen, dat is een idee-fixe geworden, een mantra. Dat duurt best lang, want ik haat deus ex machina’s in een thriller. Dan maak ik een gedetailleerd draaiboek, een backbone, en schrijf ik het uit. Hoofdstuk per hoofdstuk leest ze het na en heeft ze haar inbreng. Dan kibbelen of ruziën we daar wat over. Dat gaat vrij organisch, maar natuurlijk, als er diepe persoonlijke emoties inzitten en dat valt niet zo goed, dan lijkt het of je door een harpoen wordt geraakt. Je gaat ook letterlijk met je boek slapen en opstaan, dat kan lastig zijn.”
Heeft zij ook eigen schrijfplannen?
“De ambitie is er en de aanmoediging ook, net als het talent en de inspiratie. Ik hoop echt dat ze binnen afzienbare tijd zelf met iets op de proppen komt.”
Hoe pakt u uw research aan? Even maniakaal als de plot?
“Ik wil dat het klopt, maar het mag het verhaal niet in de weg staan. Ik wil tien keer meer weten dan ik neerschrijf. En dat loont. Ik heb veel contact met de mensen van de Antwerpse Moordbrigade. Er is een vertrouwensband, al praten ze nooit over lopende zaken, dat mag ook niet. Ik heb ook gemerkt dat dosering van research belangrijk is, je moet niet altijd etaleren dat je je huiswerk goed gemaakt hebt. Jef Geeraerts, de peetvader van de Vlaamse misdaadliteratuur, kon zes pagina’s vullen met hoe een pistool in elkaar stak. Dat ging ten koste van het verhaal. Maar ja, in zijn tijd stond het chic als je kon zeggen dat je bij de FBI een cursus had gevolgd.” (lacht)
Zelf al een lijkschouwing meegemaakt?
“Slechts een. En dat volstond. In die zin ben ik een atypische thrillerschrijver. Ik kan heel slecht tegen bloed. Ik kan ook niet tegen verdriet en pijn bij anderen. Het heeft dus lang geduurd voor ik naar een autopsie wilde gaan.”
Van research gesproken. Soms raakt een thrillerauteur als gevolg van zijn minutieuze voorbereidingen verstrikt in een affaire die de fictie naar de kroon steekt. Onlangs kwam Coppers in een maalstroom van beschuldigingen terecht toen een vrouw meende flarden van haar levensverhaal in zijn boek Het vergeten meisje aan te treffen. Zij beweerde dat Coppers haar dossier zomaar had overgeschreven na een gesprek met traumapsycholoog Erik de Soir.
Maar de Tuchtraad van de Psychologencommissie heeft de klacht van de vrouw tegen De Soir nu verworpen wegens ongegrond. Coppers heeft het verhaal ook altijd ontkend en staat recht in zijn schoenen. “Dat is een heel vreemde geschiedenis die mij behoorlijk heeft geschaad. Je staat ook machteloos. In Het vergeten meisje is er iemand het slachtoffer van een homejacking. En de mevrouw die klacht indiende, had als puber of adolescent iets gruwelijks meegemaakt in Limburg. Op een of andere manier meende zij dat ik haar verhaal in dat boek had neergeschreven. Om de simpele redenen dat ik te rade ging bij Erik de Soir, die tien jaar voordien haar therapeut was, om te weten hoe hypnose werkt. Net voor ik begon te schrijven, contacteerde ik Dirk De Wachter, die mij doorstuurde naar De Soir.
“Ik heb daar welgeteld één uur gezeten en de man heeft me – heel professioneel – uitleg gegeven over hypnose, een gesprek dat ik zelfs heb opgenomen.”
Coppers is de heisa echt hartgrondig beu, zegt hij. “Ik heb lang gedacht: laat alles maar overwaaien. Maar die vrouw hield niet af. Zo verklaarde ze in de pers dat ze een overleden zoontje had: Benjamin. Welnu, beweerde ze, het beste bewijs dat ik haar verhaal schaamteloos had misbruikt, was dat de naam van haar zoon in Het vergeten meisje voorkomt. Maar wacht even! In dat hele boek komt de naam Benjamin niet eens voor. Wel laat ik een personage zeggen over zijn jongste broer: ‘Hij is de benjamin van het gezin’. Om maar te zeggen hoever het surrealisme en de toe-eigening van een fictief verhaal kan gaan. Ik vond het een moeilijke aantijging om mee om te gaan. Laten we hopen dat dit nu stopt.”
Coppers is zichtbaar aangedaan. Hij vreest ook dat het zijn verkoopcijfers een knauw kan geven.
Deelde u ook in de klappen van de coronacrisis? Uitgeverijen staan onder hoogspanning.
“Dat valt me nog mee. Ik was enorm verbaasd toen ik onlangs las dat de boekenverkoop het zo goed doet. Ik had dat niet verwacht. Ik praat regelmatig met boekhandelaars en ze zeggen bijna unisono dat ze niet noodzakelijk meer klanten hebben, maar dat die per persoon wel meer besteden. Dat is prachtig, natuurlijk. Maar uiteraard is het geen hoeraverhaal. Dit boek moest anderhalve maand eerder uitkomen, we hebben er bewust mee gewacht tot de boekhandels weer open waren. Maar nu wordt er wel veel tegelijk op de markt gegooid.”
Dat de Antwerpse Boekenbeurs wegvalt, lijkt me voor u wél een flinke streep door de rekening?
“Dat is zeer jammer, ja. Ik verkoop daar best veel boeken. En ik vond het evenement steeds zeer aangenaam. Zeventig à tachtig procent van de bezoekers komt elk jaar terug, nadat ze er ooit door hun ouders mee naartoe zijn genomen. Feest! Het is hard werken voor een schrijver, in klimatologisch zware omstandigheden. (lacht) Maar ik zie altijd blije gezichten en lezers die met zakken boeken naar huis gaan. Die me na hun aankoop komen melden: ‘En nu maar hopen dat het een lange winter wordt…’ Dat wordt vaak vergeten in die pessimistische analyses over de Boekenbeurs.
“Ik sta op de Boekenbeurs als statement. Vreemd dat veel schrijvers het evenement te min vinden. Ik vergelijk het met een bakker of een ambachtsman, die vanachter z’n gordijn tegen de klant zou zeggen: ‘Hier, uw brood ligt daar op de toonbank. Neem het maar mee, maar ik hoef u niet te zien…’ Wat is er mis mee om de boer op te gaan? Tom Lanoye of Tommy Wieringa vinden dat helemaal niet erg. Vreemd ook dat wij ons afvragen of er nog wel een vervolg komt. Honderdtwintigduizend mensen samenbrengen voor een paar stapels boeken? De Boekenbeurs wordt ons benijd in het buitenland, van hier tot in Timboektoe.”
Hoe snel, schat u, zal corona in de misdaadliteratuur binnensluipen als stuwend plotelement? Biedt het u ook inspiratie?
“Neen! Ik zou daar in ieder geval nooit kunnen over schrijven. Dat is me te abstract, ik zie dan eerder Star Wars en Spiderman aan de einder opdoemen. (lacht) Ik ben liever bezig met ethische kwesties. Mijn boek dat in scholen het meest gelezen wordt, zelfs voor de middenjury, is Het laatste oordeel, dat handelt over euthanasie bij jongeren. Het is geïnspireerd op de tribulaties rondom een wet die te snel door het parlement is gejaagd, met een aantal hiaten. Want als je samenwoont zonder papiertje en je hebt een stiefkind en dat wil euthanasie, dan hoeft de stiefvader niet eens geraadpleegd worden.
“Ook de zaak-Dutroux probeerde ik een plek te geven in De jongen in het graf. Toen die affaire losbarstte was ik alleenstaande vader van twee jonge meisjes. Ze maakten allebei een traumatische ervaring door. Ik geloof echt dat er een pre- en post-Dutroux-tijdperk is. Nadien zijn we op een hele andere manier met de vrijheid van zeden omgegaan. Voor De jongen in het graf heb ik toen nog de enige Lang zullen we lezen-trofee gewonnen. Kijk, hij staat daar nog. (stopt me een ondefinieerbaar loodzwaar object in de handen) Ik weet niet of ik hem mooi of lelijk moet vinden. Wat jij? Het kan alleszins een moordwapen zijn, toch?” (grinnikt)