Zaterdag 01/04/2023

Eenzaam sterven door corona

‘Mijn veiligheidsbril en masker liepen vol met tranen: dit was geen menselijk afscheid’

null Beeld BELGA
Beeld BELGA

Nergens bloesemt de lente zo mooi als hier, en nergens stierven er zoveel mensen. In het feeërieke Sint-Truiden dreigt, als gevolg van de coronacrisis, een generatie te verdwijnen. En het ergste is: de meesten deden dat in hun dooie eentje. ‘Vóór corona was sterven het laatste dat mensen zélf deden. Als een vader zich met zijn zoon had verzoend, liet hij los. Nu moet het persoonlijke plaatsmaken voor het maatschappelijk belang.’

Jan Antonissen

Instrumentist Nic Verachtert werkt al vijf jaar in het Sint-Trudo Ziekenhuis in Sint-Truiden, maar het eerste afscheidsgesprek met een videocall heeft hij pas enkele weken geleden gevoerd. De gezondheidstoestand van een coronapatiënt ging snel achteruit. Bezoek was, vanwege het besmettingsgevaar, uitgesloten. En Verachtert bracht de patiënt nog een laatste keer met zijn geliefden in contact via een tablet. “Ik dacht dat het een gesprek tussen man en vrouw zou zijn,” zegt Verachtert, “maar zijn zoon en kleinkinderen zaten er ook bij. Als ik me niet vergis, waren ze het gesprek ook aan het filmen.”

Nic Verachtert: “Aan de ene kant zag je het verdriet van de familie: de onzekerheid en onwetendheid, de drang om nog iets te vertellen. Aan de andere kant zag je de vermoeidheid van een man die geen energie had voor een videogesprek. Hij was op. Aan het einde van het gesprek zei de familie: ‘Tot binnenkort.’ Maar ik wist goed genoeg dat er geen binnenkort meer zou zijn. Ik duwde op het knopje en het was afgelopen. Daar stond ik dan, in mijn beschermkleding met mijn veiligheidsbril vol tranen en mijn masker vol snot: dat was geen menselijk afscheid.”

Na een afscheidsgesprek wordt doorgaans de comforttherapie opgestart: de patiënt wordt met zo weinig mogelijk pijn naar het einde gebracht. Hij gaat in coma. Daarna overlijdt hij. Normaal, zegt Verachtert, wordt een overleden patiënt in het ziekenhuis afgelegd: hij wordt een laatste keer met alle zorg op zijn ziekbed te rusten gelegd, zodat familie en vrienden hem kunnen groeten. Ook dat is niet meer mogelijk.

Verachtert: “Een overleden coronapatiënt gaat, vanwege het besmettingsgevaar, meteen in een lijkzak. De zak gaat dicht en verdwijnt in een koelcel. Daar neemt de begrafenisondernemer hem mee. Maar ook die mag het lichaam niet meer aan de familie laten zien: de zak gaat in de kist. En de kist gaat dicht.Dat is hard voor de nabestaanden.”

ONMOGELIJK AFSCHEID

April was een wrede maand in Limburg, waar het hoogste aantal slachtoffers van de coronacrisis werd geregistreerd. Het epicentrum van de ramp was Zuidwest-Limburg, waar de oudere bevolking in groten getale uitviel. In Sint-Truiden had één op de 73 personen Covid-19. De burgemeester van de stad, Veerle Heeren (CD&V), is verbijsterd. “Vorig jaar stierven in de eerste drie maanden 39 mensen in Sint-Truiden, nu waren dat er 119.”

Veerle Heeren: “Op een bepaald moment werden twintig mensen per dag voor Covid-19 in het Sint-Trudo Ziekenhuis opgenomen. De directeur waarschuwde me dat er doden zouden vallen door een gebrek aan bedden op de afdeling intensieve zorg. Binnen de twee uur zaten we met alle directeurs van Limburgse ziekenhuizen samen om onze patiënten over het hele land te spreiden. Ik ben blij dat we hier geen Italiaanse toestanden hebben meegemaakt, met patiënten die op een gang van het ziekenhuis sterven.”

Vorig jaar verloor Veerle Heeren haar vader. De omstandigheden waarin hij heenging, zijn niet te vergelijken met wat oudere Truienaren nu doormaken. “Mijn vader heeft drie maanden in het ziekenhuis en vier weken in een woon-zorgcentrum verbleven. Al die tijd waren we dicht bij hem. De laatste dagen waren intens: we hebben afscheid kunnen nemen. Dat is velen nu niet gegund.”

Maria Bosmans, parochie-assistente uit Engelmanshoven, een deelgemeente van Sint-Truiden, rekent de patiënten van Sint-Trudo onder de gelukkigen. Elders is het erger.

Maria Bosmans: “Mijn dochter heeft me daarop attent gemaakt. Zij is verpleegkundige in een brandwondencentrum, waar ook heel wat coronapatiënten zijn opgevangen. ‘Mama,’ zei ze, ‘de meeste mensen sterven in de grootste eenzaamheid.’ Ik dacht dat ze overdreef: in onze cultuur is het vanzelfsprekend dat een zieke tot het einde door zijn familie wordt omringd. Maar dat is dus niet het geval met corona. Mensen gaan alleen. En dat doet de familie pijn.”

Bosmans kent veel mensen in de streek. Gesprekken, zegt ze, draaien tegenwoordig allemaal om hetzelfde thema: de pijn die ze voelen om het onmogelijke afscheid.

Bosmans: “Mensen kunnen niet bevatten dat hun ouders in quarantaine worden geplaatst en drie weken later dood zijn. Ze hebben hen niet meer gezien, gevoeld, aangeraakt. Met een beetje geluk hebben ze, via een tussenpersoon, nog een filmpje of een geluidsfragment kunnen doorgeven. In veel rusthuizen was dat lange tijd het hoogst haalbare: familieleden voelden zich machteloos. Ze zagen dat de dokters van de rusthuizen moesten roeien met de riemen die ze hadden. Dat roept veel vragen op: ‘Hoe zijn mijn ouders moeten gaan?’ In het begin beschikten de rusthuizen niet over dezelfde medicatie als de ziekenhuizen. De nood van terminale patiënten werd in het beste geval met een beetje zuurstof gelenigd.”

Hoe kwamen ze dan aan hun einde?

Bosmans (zwijgt abrupt): “Daar kan ik niet op antwoorden.”

HOL VAN DE LEEUW

Kristof Cuppens, longspecialist in het Sint-Trudo Ziekenhuis, is een expert in het brengen van slecht nieuws. Als de strijd tegen longkanker verloren is, vertelt hij dat zonder veel omwegen aan een patiënt. Maar dat traject is anders, zegt hij.

Kristof Cuppens: “Je ontwikkelt een relatie met een patiënt: je stelt een diagnose, je werkt een therapie uit, en als de therapie niet blijkt aan te slaan, staak je ze. Maar op dat moment weet je al wat de wensen van je patiënt zijn: je hebt een vertrouwensband, je kunt overleggen. Ik haal, als professional, veel voldoening uit de begeleiding van patiënten in hun laatste levensfase. Als mensen waardig sterven, weet ik: ik heb een zinvolle rol gespeeld.

“Met corona ontbreekt de tijd om een relatie op te bouwen. Als de luchtwegen het begeven, kan het snel gaan: soms verlies je mensen in enkele dagen of zelfs uren. De ziekte is ons te vlug af. Bovendien vertonen coronapatiënten, door hoge zuurstofnood, vaak terminale onrust of verwardheid. Als arts kun je in zulke gevallen niets anders doen dan proberen het lijden te verzachten.”

Of hij dat als een persoonlijke nederlaag ervaart? Hij haalt de schouders op. “Ik weet al langer dat ik niet iedereen kan genezen. Maar als zelfs een kwaliteitsvol levenseinde niet mogelijk is, is dat frustrerend. Dat zeg ik eerlijk. We hebben Plaquenil, een middel tegen malaria, en daar proberen we het mee. Maar: that’s all we got right now. (Intussen waarschuwde een Amerikaanse studie dat het werkzame bestanddeel chloroquine gevaarlijke bijwerkingen heeft voor coronapatiënten en zelfs tot meer overlijdens zou kunnen leiden, red.) We hebben voorlopig geen medicijn.”

Sinds begin april kan Sint-Trudo bezoek toestaan op de Covid-19-afdeling. Maximaal twee familieleden mogen, gehuld in beschermkledij, gedurende twintig minuten eenmalig afscheid nemen van hun dierbaren. “Toch verkiezen families soms om níét op bezoek te komen. Ze zijn bang voor het onbekende, bang voor besmetting in het hol van de leeuw. Ik begrijp dat.”

Als families wel besluiten te komen, wordt daarover grondig overlegd, zegt palliatief verpleegkundige Kurt Vandendooren. “Het gaat erom dat hun bezoek zo dicht mogelijk het kantelmoment benadert.”

Het kantelpunt is het moment waarop de kortademigheid van patiënten toeneemt en hun longcapaciteit verder afneemt. Het moment waarop ze op de afdeling intensieve zorg aan een beademingstoestel worden gekoppeld. “We zijn heel alert op het kantelmoment: als we te lang wachten, is de patiënt er niet meer bij. Dan valt afscheid nemen nog zwaarder.”

Kurt Vandendooren: “Ik heb het altijd als een voorrecht beschouwd dit werk te mogen doen, maar nu ligt het tempo wel erg hoog. In twee dagen heb ik acht afscheidsgesprekken gevoerd. Zes van de acht patiënten zijn intussen overleden.”

Vandendooren vertelt over zijn eerste corona-afscheidsgesprek, een videocall tussen een zieke vader en het gezin van zijn dochter. “Kind,’ zei hij, ‘maak je niet ongerust, alles komt goed.’ Twaalf uur later was hij dood.”

Vandendooren: “Wat mij opvalt, is de stilte onder de patiënten. Die is werkelijk oorverdovend. Ze spreken zelden. Ze luisteren niet naar de radio, ze kijken niet naar de televisie. Ze worstelen met hun eigen angst en onzekerheid.”

“Hun kamers zijn ook zo kaal”, zegt Ann Stevens, pastoraal werker in Sint-Trudo. “Geen bloemen, geen boeken, niets. Het is een andere wereld.”

Vandendooren: “Een oudere man die de Tweede Wereldoorlog had meegemaakt, noemde corona een onzichtbare vijand. ‘Je ziet geen kogels vliegen, maar je wordt wel geraakt. Je wordt gevangengenomen, maar je hebt niets gedaan.’ Het is een venijnige ziekte.”

Ann Stevens: “Mensen zijn zo ziek dat ze aan hun emoties zijn overgeleverd. Ze voelen zich hulpeloos en angstig. Ze zijn vaak bang dat ze hun familie hebben besmet.”

Vandendooren: “Die angst kun je alleen wegnemen door er te zijn en ze erover te laten spreken. We maken daar tijd voor, ondanks alle drukte.”

Stevens: “Je móét het delen.Zulke gesprekken voer je niet als professional, je doet het altijd als mens, met de inzet van je hele persoon.”

Vandendooren (knikt): “Mijn partner is twee jaar geleden uit het leven gestapt. Toen ik naar het ziekenhuis terugkeerde om de draad weer op te nemen als palliatief verpleegkundige, zei de directeur: ‘Nu ben je pas echt een ervaringsdeskundige.’ In eerste instantie was ik daar boos om: ik deed het werk al tien jaar. Intussen kan ik het beter plaatsen, en ik zeg eerlijk: hij had gelijk. Ik ben beter geworden in mijn job. Ik voel beter aan wat mensen voelen.

“Daarnet heb ik een afscheidsgesprek begeleid tussen een vrouw en haar vader. De man zag er nog goed uit, hij zat mooi rechtop in zijn leunstoel, maar zijn bloedwaarden waren dramatisch – dat kan niet blijven duren. Het was een mooi, maar moeilijk gesprek. De vader wilde geen afscheid nemen van zijn dochter omdat zijn schoonzoon er ook heel slecht aan toe is. Hij wilde zijn dochter niet in de steek laten. Toen we de kamer verlieten, stak hij zelfs een gebalde vuist in de lucht.

“Achteraf heb ik daar met haar onder vier ogen over gesproken. Haar stem klonk een beetje hees van alle onderdrukte emotie. Ik zei: ‘Roep en schreeuw nu maar eens heel hard.’ Ze deed dat. En het luchtte op. Je moet de eerste woede kunnen loslaten, dat weet ik uit ervaring.

“Omdat het stervensproces zo snel gaat, vermoed ik dat veel mensen het niet bewust meemaken. Dat was anders vóór corona. Toen was sterven het laatste dat mensen zélf deden: als ze er klaar voor waren, lieten ze los. Ik heb het zo vaak gezien: als een vader zich met zijn zoon had verzoend, liet hij los. Als een moeder haar twee dochters die elkaar niet konden luchten rond haar sterfbed had verzameld, liet ze los. Maar nu is het anders: het persoonlijke moet plaatsmaken voor het maatschappelijk belang.”

Stevens: “Nu zijn mensen moegestreden.”

Vandendooren: “Gewoonlijk sterven mensen zoals ze hebben geleefd. Als je oprecht en warm hebt geleefd, word je op je sterfbed ook warm omringd. Omgekeerd geldt hetzelfde.”

Stevens: “Wie in zijn leven tot het uiterste is gegaan, levert een lange doodsstrijd. Dat is een vorm van nalatenschap: ‘Ik geef niet op.’ Zo zijn mensen.”

Vandendooren: “Mensen die om euthanasie vragen, hebben altijd zelf over alles beslist. Ook op het einde houden ze de controle: ze kiezen voor de dood zoals ze kiezen voor een nieuwe auto of een vakantie in het buitenland. Maar in de coronacrisis heeft nog geen enkele patiënt om euthanasie gevraagd. Het gaat te snel, neem ik aan. Ik was wel bang dat ik de vraag zou krijgen: ‘Geef me maar een spuitje.’ Dat kun je niet zomaar, daar bestaat een procedure voor.”

HALVE SMART

Heidi Driesen, begrafenisondernemer in Tongeren, prijst zich gelukkig dat ze haar stiefpapa nog heeft mogen groeten in het Middelheimziekenhuis in Antwerpen, toen hij al in coma lag. Daar was hij naartoe gebracht toen in de Limburgse ziekenhuizen een tekort aan bedden op intensieve zorg dreigde. Drie weken lang heeft hij buiten bewustzijn in Antwerpen doorgebracht. Maar aan de telefoon hadden ze gezegd dat het niet zou blijven duren.

Heidi Driesen, begrafenis­ondernemer: 'Ik heb de indruk dat mensen persoonlijkere dingen zeggen tijdens uitvaartplechtigheden.' Beeld RV
Heidi Driesen, begrafenis­ondernemer: 'Ik heb de indruk dat mensen persoonlijkere dingen zeggen tijdens uitvaartplechtigheden.'Beeld RV

Heidi Driesen: “Het medisch personeel heeft zich erg respectvol tegenover ons opgesteld: we kregen de tijd om in beschermkledij nog één keer bij hem te zijn. Ik heb, dat moet ik eerlijk bekennen, van de gelegenheid gebruikgemaakt om mama eens extra vast te pakken. De eerste knuffel in drie weken!”

Ook in haar werk mist ze het fysieke contact, zegt de jonge begrafenisondernemer.

Driesen: “Als mensen hier binnenkomen, geef ik ze een hand. Of, als ik ze beter ken: een schouderklop of een knuffel. Dat kan allemaal niet meer. We kunnen zelfs niet meer samenzitten om over het leven van de overledene te praten. Dat gebeurt via de telefoon of de computer. We merken plotseling hoe hard we elkaars fysieke nabijheid nodig hebben: gedeelde smart is halve smart. Een mens leeft niet van berichtjes alleen.”

Jacques Vanmechelen, een collega van Driesen uit Sint-Truiden, is ook niet te spreken over de omstandigheden waarin hij momenteel moet werken. Dat hij een overledene niet meer mag opbaren, zit hem hoog. “Mijn werk is niet af.”

Jacques Vanmechelen: “Wij kleden overledenen aan als ze uit het ziekenhuis komen, we maken nog één keer hun toilet. Als hun mond na een lange doodsstrijd is blijven openstaan, sluiten wij hem, zodat nabestaanden kunnen zeggen: ‘Onze pa ligt daar rustig.’ Wij brengen rust, begrijpt u? En dat kunnen we nu niet meer. Sommige families hebben hun overledene al vier weken niet meer gezien.”

Vanmechelen vertelt over een vrouw die huilde en huilde. Ze wilde nog één keer haar geliefde zien. Wat doe je dan?

Vanmechelen: “Ik heb haar even in de kist laten kijken: ik kreeg het niet over mijn hart. Maar mijn naaste omgeving was boos, dat kan ik je wel vertellen: ze vonden het onverantwoord, wat ik had gedaan. (Zucht) Voor de uitvaartdiensten laat ik nog altijd mensen naar mijn aula komen. Volgens de letter van de wet mogen dat er maximaal vijftien zijn. Als daar een zestiende opdaagt, moet ik die dan aan de deur zetten?”

Driesen: “De wet is de wet: bij mij komen er niet meer dan vijftien in. Het was wel vreemd, de eerste keer: vijftien mensen in een aula van honderdvijftig. Ik hoor het mezelf nog zeggen: ‘Zie ons hier nu zitten, zoveel afstand tussen ons, op het moment dat we elkaar het meeste nodig hebben.’ Uitvaartdiensten zijn intieme diensten geworden. Ik heb ook de indruk dat mensen persoonlijkere dingen zeggen: ze storten hun hart uit. Gisteren heb ik een uitvaart verzorgd waar de aanwezigen één voor één opstonden om te vertellen wat zij zich van de overledene zullen herinneren.

“Het gebeurt weleens dat nabestaanden elkaar tijdens zo’n dienst even vastpakken. Dan kom ik echt niet tussen. Ik kan het ook niet aanzien dat een oud vrouwtje alleen op haar stoel zit te treuren om haar man die haar is ontvallen. Dan zeg ik tegen de kinderen: ‘Ga maar bij je ma zitten.’”

De telefoon rinkelt in het kantoor van Driesen. Een man informeert of hij alvast een uitvaartdienst kan regelen. Zijn broer, die in een woon-zorgcentrum verblijft, is er slecht aan toe. En hij heeft gehoord dat het druk is.

Driesen: “Enkele weken na de lockdown zijn de sterftecijfers ontploft. Plotseling hadden we vier, vijf, zes, zeven overlijdens in één dag. De kistenleveranciers konden niet volgen. Gelukkig hadden wij een voorraad kisten in een loods staan, een eindje verderop. En onze koelruimte werd te klein: we hebben een nieuw rekkensysteem gebouwd, waardoor we drie kisten boven elkaar kunnen stapelen.

“Ook de crematoria staan nu onder druk. Als je een kist bij hen brengt, kunnen ze niet van tevoren zeggen wanneer je de urne terugkrijgt. Ze hebben te veel werk.”

Vanmechelen: “Onlangs kreeg ik telefoon uit het ziekenhuis: ‘Kom gauw zoveel mogelijk lichamen halen.’ Er was geen ruimte meer in het mortuarium. Ik heb dat gedaan, omdat ik veel koelruimte heb: ik kan wel dertig lichamen bergen. Maar een aantal collega’s heeft dat níét gedaan. Die hebben minder ruimte. En vooral: ze waren bang voor besmetting, wilden geen coronalichamen in huis. Het gevolg was dat het crematorium in Hasselt containers met koelunits heeft moeten plaatsen. Voor mij is dat een dieptepunt: dat is het werk van begrafenisondernemers. Ook ik ben bang voor mijn gezin, ook ik wil niemand besmetten, maar het is je verdomde plicht om de nabestaanden op een goede manier afscheid te laten nemen van hun geliefden. Daarvoor ga je tot het uiterste.”

In het kantoor van Driesen gaat de telefoon weer. Het is dezelfde man van daarnet, die vertelt dat zijn broer in het woon-zorgcentrum is overleden. Tussen de twee telefoons zit een kwartier. “Maakt u een lijstje van vijftien personen?”, vraagt Driesen. “Het zijn verwarrende dagen”, zegt ze even later. De man van haar mama is nog niet gecremeerd, terwijl ze alweer de ene uitvaartdienst na de andere organiseert.

Driesen: “Mijn eerste reactie was: ik gooi de zaak dicht, ik zorg voor mijn familie. Maar dat kan niet. Voor elke familie is haar overledene de belangrijkste. Ik schakel mijn emoties dus even uit, mijn moment van afscheid komt nog. Maar makkelijk is het niet. Gisteren kreeg ik tijdens een uitvaart een krop in de keel: het verdriet was te herkenbaar. Ik ben een zacht ei, hè (lacht). Toen ik eraan begon, zeiden mensen: ‘Heidi, doe het niet.’ Maar kijk, tien jaar later sta ik er nog altijd.”

Ze vertelt hoe ze de afscheidsplechtigheid voor haar stiefpapa heeft geregeld. Elk gezin zal een aparte groet brengen, zo kan iedereen komen zonder de regels te overtreden. “Ik maak geen uitzonderingen. Als mensen dat te weten zouden komen, kun je de zaak wel sluiten.”

Vanmechelen: “Het is een harde stiel. Niemand vraagt je: ‘Meneer Vanmechelen, gaat het wel?’ Mensen komen elke avond om acht uur naar buiten om te applaudisseren voor de helden van de zorg, maar ons ziet niemand staan. Begrafenisondernemers zijn zakkenvullers, hè (lacht).”

PATIENT ZERO

Marianne Jolling, psychologe, trok wekenlang de wacht op bij haar telefoon toen haar vader in het ziekenhuis van Tongeren was opgenomen. Uiteindelijk kwam er goed nieuws: haar vader mocht de afdeling intensieve zorg verlaten. En toch, zegt ze, is ook zij getraumatiseerd.

Marianne Jolling: “Het is verschrikkelijk niet bij een geliefde te kunnen als die naar het einde lijkt te gaan. Ik voel nog zoveel pijn, en mijn vader heeft het gered. Wat moet het zijn voor mensen die iemand verliezen?

“Ik wilde erbij zijn toen papa na drie weken uit zijn coma ontwaakte. Waarschijnlijk zou hij verward zijn en behoefte hebben aan bekende gezichten om zich heen. Maar dat kon niet. We hebben wel contact gehad via een tablet, maar dat is niet hetzelfde. Papa praatte moeilijk: hij had al die tijd een buisje met zuurstof in zijn mond gehad. En hij snapte het allemaal niet zo goed: hij had drie weken lang de film gemist. Weet hij wat er precies aan de hand is? In het ziekenhuis krijgt hij uitsluitend medische informatie, en misschien is dat ook maar best: als hij verneemt wat er in de tussentijd is gebeurd, wordt hij alleen maar banger.”

Veerle Heeren, burgemeester van Sint-Truiden, heeft ongeveer hetzelfde meegemaakt. Haar partner Dimitri Flossy was ook drie weken lang buiten bewustzijn. Zo lang heeft het zwaard boven haar hoofd gehangen, zegt ze. Maar nu Dimitri weer bij bewustzijn is, vraagt ze zich af hoe snel hij de verloren tijd weer moet inhalen.

Veerle Heeren samen haar man. ‘Toen Dimitri pas uit de coma was, begreep hij niet waarom hij mensen geen hand mocht geven.’ Beeld Aurélie Geurts
Veerle Heeren samen haar man. ‘Toen Dimitri pas uit de coma was, begreep hij niet waarom hij mensen geen hand mocht geven.’Beeld Aurélie Geurts

Heeren: “Toen Dimitri pas uit de coma was, begreep hij niet waarom hij mensen geen hand mocht geven. Er is veel dat hij niet heeft meegekregen. Nu leest hij af en toe berichten op zijn telefoon, maar ik hoop dat hij het niet te vaak doet: als hij verneemt wie intussen allemaal is gestorven, krijgt hij misschien een hartinfarct.

“Ik heb voor hem een logboek bijgehouden, zo kan ik hem later rustig vertellen wat hij heeft gemist. Maar het zal lang duren voor hij weer de oude is: hij zal zes maanden tot een jaar moeten revalideren. Dimitri spreekt weer, maar het zal nog een poos duren voor hij weer kan gaan.”

Ook de burgemeester heeft haar partner nog niet kunnen aanraken sinds hij uit de coma is. De wet is voor iedereen gelijk. Het zijn helse weken voor Veerle Heeren: in de Pano-reportage over de Covid-19-afdeling van het Sint-Trudo Ziekenhuis heeft ze alle patiënten herkend. Het virus is in haar stad als een splinterbom ingeslagen. Waarnemers vermoeden dat het te maken heeft met de carnavalsstoet die op 24 februari is uitgegaan.

Heeren: “Dat betwijfel ik. Onze carnavalsstoet heeft zestienduizend mensen gelokt, de stoet in Aalst op 23 februari tachtigduizend mensen. Waarom heeft de epidemie dan niet veel harder toegeslagen in Aalst? Ik ben ervan overtuigd dat het virus in het begin van het jaar al in onze regio aanwezig was. De skiërs hebben het wellicht uit Italië meegebracht. Maar waarom wij het epicentrum zijn, blijft een raadsel.

“Ik heb een brief gekregen van een inwoner die met de kerst in Italië had geskied. Achteraf was hij ziek geworden, schreef hij, en hij had nog allerlei activiteiten bijgewoond, waarvoor hij zich nu schuldig voelt. Misschien was hij wel patient zero in Haspengouw? Ik heb hem laten weten dat het geen zin heeft om schuldigen te zoeken. Achteraf zie je de dingen altijd anders.”

Tien kilometer verderop spreekt Marc Penxten (N-VA), burgemeester van Alken, in zijn lege gemeentehuis hetzelfde vermoeden uit: het zijn wellicht de skiërs geweest. Alken is de meest getroffen gemeente van het land. Eind maart waren drie op de duizend inwoners besmet, half april zijn drie op de duizend inwoners overleden.

Marc Penxten, burgemeester van Alken: 'Er valt een hele generatie tussenuit, de generatie van mijn vader zaliger.' Beeld
Marc Penxten, burgemeester van Alken: 'Er valt een hele generatie tussenuit, de generatie van mijn vader zaliger.'

Marc Penxten: “Woensdag na de krokusvakantie kreeg ik van het agentschap Zorg en Gezondheid het bericht dat één inwoner positief had getest op het coronavirus. De kinderen van die persoon waren intussen ook ziek geworden. Woensdag 5 maart wist ik dus waar ik aan toe was: we hebben snel een crisiscel opgericht en, de week daarop, gemeentelijke quarantainemaatregelen afgekondigd. En nóg waren we te laat. In het weekend van 8 en 9 maart hebben we twee fuiven gehad, een repetitie van het zangkoor en een kaas- en wijnavond. Dat waren, hebben dokters me achteraf verteld, broeihaarden van het virus: Alken is het slachtoffer van zijn bloeiende verenigingsleven.

“Er valt een generatie tussenuit, de generatie van mijn vader zaliger: mensen die een leven lang hard hebben gewerkt, met diepe wortels in deze gemeenschap. Ze zijn hier getrouwd, ze hebben hier kinderen en kleinkinderen gekregen. En van de ene dag op de andere zijn ze er niet meer, mensen die geen vlieg kwaad hebben gedaan. Dat komt hard binnen.”

Penxten koestert een plan: hij wil, zodra de crisis is bezworen, een herdenkingsmoment creëren en een bos aanplanten, “ter herinnering aan alle bewoners met diepe wortels”.

HOOGSTAMMEN IN BLOEI

Katrijn Desteghe (rouwconsulente): “Bij een overlijden moeten nabestaanden hun geliefden leren loslaten. Dat is een moeilijk proces, maar het is door corona extra moeilijk geworden. Nabestaanden worden verteerd door kwaadheid en schuld: hun geliefden zijn alleen gestorven, in onduidelijke en wellicht pijnlijke omstandigheden. Ze zijn ook begraven zonder een noemenswaardig afscheid.

“Mensen komen niet meer toe aan een normale rouwbeleving. Het is uitgestelde en getraumatiseerde rouw. Ik verwacht in de toekomst meer gevallen van burn-out en depressie.

“Hopelijk zullen we daar, als de deuren weer openzwaaien, ook rekening mee houden: de pijnlijke ervaringen zullen naar boven komen. Mensen zullen ondersteuning nodig hebben om de pijn te verwerken. Ook mensen uit de zorg: ik verneem dat ze geregeld hun hoofd uitschakelen om te kunnen voortwerken. Sommigen hebben me verteld dat ze het ook doen om corona niet te hoeven ruiken. De ziekte schijnt een heel specifieke geur te hebben.”

Vandendooren (palliatief verpleger): “Na een weekend waarin veel mensen waren overleden, heb ik het geroken in het mortuarium. Een muffe geur drong door mijn masker heen naar binnen. Daarvoor had ik er niet bij stilgestaan.”

Misschien, zegt rouwconsulente Katrijn Desteghe, is het niet allemaal voor niets geweest.

Desteghe: “Tot voor kort was er veel schaamte om over rouw en verlies te praten. Dat is in één klap weg: mensen sturen berichten met de meest directe informatie, in your face. Dat is wel even schrikken, moet ik zeggen. Maar dat is goed, ik beschouw het als een geschenk van corona.”

Ook longspecialist Kristof Cuppens heeft oog voor collateral benefits.

Cuppens: “Eerst dacht ik: Limburg loopt in deze epidemie voorop, maar algauw heb ik gemerkt dat de rest van het land niet volgde. Voor één keer waren we niet de traagsten (lacht). Als we leren uit de oorzaken van deze gezondheidscrisis, kunnen we daar ons voordeel mee doen. Nu heb je enkele hypothesen – carnavalsstoeten, lockdownparty’s met teruggekeerde skiërs, besmette huisartsen – maar als we inzicht zouden verwerven in de immuniteit van bepaalde personen en het gebrek aan immuniteit van anderen, kunnen we die kennis misschien aanwenden in het onderzoek naar kanker. Bij kanker speelt immuniteit ook een grote rol.”

Heeren (burgemeester van Sint-Truiden): “Door de crisis staan we weer met beide voeten op de grond. In het leven gaat het in wezen om twee dingen: voedsel en gezondheid. Als samenleving moeten wij er garant voor staan dat iedereen daar zijn deel van krijgt. Dat kan alleen als je bereid bent te investeren in een systeem van sociale zekerheid. De coronacrisis heeft het belang van maatschappelijke solidariteit aangetoond. Hopelijk gaat dat besef nooit meer verloren.”

En Sint-Truiden, zegt ze, blijft een fantastische plek. “Kijk eens naar buiten: de hoogstammen staan in bloei. Eerst komen de kersen uit, daarna de peren en ten slotte de appels. Zo was het in deze streek, zo is het, en zo zal het altijd zijn. De natuur heeft geen corona.”

Zowel families als zorgverleners kunnen bij het Supportteam Rouwbegeleiding Corona terecht voor gratis advies, steun, praktische handvatten en een luisterend oor. Telefoon: 0499/64.31.33.

© Humo

Nu belangrijker dan ooit: steun kwaliteitsjournalistiek.

Neem een abonnement op De Morgen


Op alle artikelen, foto's en video's op demorgen.be rust auteursrecht. Deeplinken kan, maar dan zonder dat onze content in een nieuw frame op uw website verschijnt. Graag enkel de titel van onze website en de titel van het artikel vermelden in de link. Indien u teksten, foto's of video's op een andere manier wenst over te nemen, mail dan naar info@demorgen.be.
DPG Media nv – Mediaplein 1, 2018 Antwerpen – RPR Antwerpen nr. 0432.306.234