Mijn broek die is te smal
Ongetwijfeld zullen er ook in Noord-Korea enkele aardige mensen wonen, maar als u het mij vraagt loop ik toch liever verloren in Portugal. Al van toen ik er de eerste keer voet aan wal zette, nu ruim dertig jaar geleden, zit het goed tussen Lusitanië en mij. Vanwege Lissabon, natuurlijk. De koffie 's ochtends bij Nicola, het biertje in de vooravond bij A Brasileira om er even pessoa te zijn tussen de andere pessoas, wat gewoon Portugees is voor 'personen'. En de nacht in, met een cocktail, midden de tomeloze bric-à-brac van het Pavilhão Chinês, waar als je het mooi vraagt een opiumpijp wellicht ook een optie is.
En wat moeten we dan van Porto zeggen? Een stad waar je je benen kapot loopt, maar waar de geur van de Douro en de wilde zee je op elke straathoek tegemoetkomt. Waar de mensen zich noorderlingen wanen alhoewel ze van hieruit bekeken bijna-Maghrebijnen zijn. Waar de gloed van de vers geroosterde vis bij de eetstalletjes van de Bolhão-markt alleen geblust kan worden met tenminste drie glazen koele en kurkdroge alvarinho-wijn. Waar je nog altijd een échte trein kunt nemen in het São Bento-station om traag naar een echt dorp aan de rivier te rijden wat verderop, waar echte mensen wonen.
En ik bespaar u dan nog mijn lofzangen op Évora, Faro, Guimarães, Ponte de Lima of Braga, waar het leven zo goed was voor mij. En ik zwijg over die keer dat we gingen eilandhoppen op de Azoren om er om de drie dagen verliefd te worden op weer een andere kreek of baai met lavastrand.
U kunt dus begrijpen dat ik enigszins bevooroordeeld was toen ik een week geleden zat te kijken en luisteren naar het liedjesfeest in de bevriende natie Oekraïne, wat vooral rijmt op cocaïne zeg ik er alvast bij voor de ontluikende dichters onder u. 'Troosteloos' is een veel te mooi woord voor de doffe ellende die zich drie lange uren lang aan de wereld presenteerde als een festijn van liefde en verdraagzaamheid. Gelukkig zat er nog wel een genereus shot ironie in het VRT-commentaar van Peter Van de Veire en ben ik ook in slaap gevallen tijdens de performances van de helft van de landen die vroeger gemakshalve Joegoslavië heetten, maar dan nog was het gebodene vooral het muzikale equivalent van een veelvoudige wortelkanaalbehandeling zonder verdoving.
Tot het de beurt was aan Portugal, natuurlijk. Toen gebeurde er iets. Of beter: toen gebeurde er eigenlijk niets. Restte alleen een wat schriele jongen in het zwart, met wat basale baardvorming op het bleke engelengezicht en een simpel lied dat het had over iemand die iemand anders probeert te overtuigen dat hij genoeg liefde in huis heeft voor twee. Hij zong het mooi. Zo mooi als je zo'n lied maar kunt zingen. En kijk: de mensen zijn niet dom. Dus de mensen gooiden er met punten naar. En het liedje won.
En toen zong die jongen het nog eens. Nog mooier deze keer en nu samen met zijn zus, die het liedje ook geschreven had. Heel even dacht ik: ik wou dat ik die twee hun ouders was.
Ik werd er ook een beetje goed triestig van, wat wellicht de bedoeling was. Saudade, weet u wel. Of Portugese blues, die er evenveel kan inhakken als die van de Amerikaanse zwarte man. Of 'neger', zoals wij zegden toen dat nog mocht.
Ik ging alvast eens op een paar websites kijken wat het kost om tegenwoordig even in dat mooie buurland van Spanje te zijn. Terwijl mijn computer zijn zoekwerk uitvoerde, begon ik spontaan een lied te zingen dat al op het repertoire van mijn broers en ik stond, vele jaren geleden. Het begon met de originele versregel 'April in Portugal', die wij vroeger dan vrolijk aanvulden met 'Mijn broek die is te smal'.
Vroeger was alles beter.