AchtergrondJapan en China
Met eigen drones toont Japan nieuwe koers: loskomen van China
Japan maakt zijn economie minder kwetsbaar voor verstoringen door China. Van chips tot vliegtuigonderdelen: een waslijst van onmisbare goederen en grondstoffen mag niet langer exclusief uit China worden gehaald. De eerste Made in Japan-drones vliegen al.
Snorrend maakt de drone van het beursgenoteerde Japanse bedrijf ACSL demonstratierondjes in een kooi in het magazijn. Zonder een pixel te missen legt de Soten (Hemel) alle details van de camouflagestof in de kooi vast. “U zult meer kenmerken aantreffen die u kent van DJI”, zegt hoofd technologie Chris Raabe tegen een drietal bezoekers van het hoofdkwartier van ACSL in Tokio.
Een paar jaar geleden piekerde Raabe over de concurrentie van DJI, de Chinese dronegigant die de wereldmarkt domineert. Tegenwoordig ziet hij potentiële klanten op internationale handelsbeurzen DJI voorbijlopen. “Bij ons blijven ze staan. Ze zien Made in Japan als veilig alternatief.”
De kustwacht, de politie - vrijwel elke Japanse overheidsorganisatie vloog met voordelige drones van DJI. Tot april 2021. Sindsdien moeten overheden elke drone voor aanschaf laten doorlichten op risico’s voor de nationale veiligheid. Al snel volgden bedrijven in sectoren zoals telecommunicatie, gezondheidszorg, financiële dienstverlening, energie en transport. Industriële drones komen immers op plekken waar je geen pottenkijkers wil, zoals kerncentrales, rampgebieden, havens en andere essentiële infrastructuur. Ze geven gevoelige informatie door aan servers, met het gevaar dat kwaadwillenden die data onderscheppen of de drone kapen. Chinese drones vormen een extra risico door wetgeving uit 2017, die Chinese bedrijven verplicht hun data te delen met de staat.
Al ontkent DJI dat zulke verzoeken worden gedaan, Japan neemt het zekere voor het onzekere. Met drones gebeurt hetzelfde als eerder in 2018 met communicatieapparatuur: ‘Made in China’ wordt geweerd en Japanse bedrijven krijgen subsidies om alternatieven te ontwikkelen. Eind 2021 bracht ACSL de eerste ‘Made in Japan’-drone in massaproductie. Er zit geen enkel Chinees onderdeel in de Soten, die ook extra beveiligd is tegen kapingen en datalekken. Het vehikel gaat niet online, maar slaat data intern op, vertelt Raabe.
Pijnlijke en ingewikkelde operatie
Net als enkele andere landen werkt Japan mee aan de Amerikaanse techoorlog door Peking geen machines voor de productie van hoogwaardige halfgeleiders te leveren. Onlangs zouden Tokio en Washington het eens zijn geworden, waardoor die machines vrijwel onbereikbaar zijn voor Chinese bedrijven. Het Japanse kabinet gaat nog een stap verder, door ook de aanvoer te beschermen van elf onmisbare producten en grondstoffen. Die gaat Japan opkopen en opslaan, of ergens maken waar China de productie niet kan verstoren. Bijvoorbeeld in Japan zelf.
Dat wordt een pijnlijke, dure en ingewikkelde operatie. De Japanse economie is veel inniger met China verstrengeld dan die van Europa. In 2020 kwam 26 procent van alle Japanse import uit China, terwijl de Europese Unie er ruim 22 procent vandaan haalt. Volgens het kabinet kunnen ruim elfhonderd producten niet eens in Japan worden gemaakt, omdat meer dan de helft van de onderdelen uit China komt. Sommige Japanse bedrijven zijn volgens een enquête van zakenkrant Nikkei Index zelfs voor meer dan 80 procent afhankelijk van uit China geïmporteerde onderdelen.
Bij de Soten-drone was de grootste zorg het vinden van batterijen camera’s, zegt Raabe. “We hebben last van het Chinese talent voor verticale integratie: ze kopen de beste leveranciers op. De beste camera’s ter wereld kunnen we niet gebruiken omdat DJI Hasselblad heeft overgenomen. Op zoek naar allerlei onderdelen stuiten we op leveranciers die DJI heeft opgeslokt.”
Is import uit China een zwakke plek, de Japanse export naar China is de andere achilleshiel. Gaat zo’n 10 procent van de export van de Europese Unie naar China, voor Japan is dat het dubbele. In 2021 verhandelden China en Japan voor 352,5 miljard euro.
Chinese toeristen
Bij de traditionele winkeltjes in Asakusa, een wijk in Tokio die veel toeristen trekt, worden de nauwe banden met China duidelijk. Of ze nu rijstcrackers, haarstukjes of snoepgoed verkopen, de winkeliers missen de Chinese toeristen. In 2019, tot de pandemie de Chinezen thuis hield, waren zij goed voor 30 procent van alle buitenlandse bezoekers aan Japan.
“70 tot 80 procent van mijn omzet kwam van Chinese toeristen”, zegt de uitbater van een mochi-snoepwinkel genaamd Shoujudo. Voor het eerst in haar dertigjarige bestaan als winkelier heeft ze door ruim drie jaar economische malaise geen geld voor personeel.
Japan heeft in oktober 2022 zijn grenzen heropend en deze week verdwijnen de strenge Chinese beperkingen voor buitenlandse reizen. Nu omikron door China raast, moeten reizigers uit China aan de Japanse grens wel een negatieve PCR-test tonen. Toch hoopt de mochi-verkoper dat Chinezen haar omzet binnenkort opkrikken. Ze gaat extra voorraden van hun lievelingssmaken inslaan. “Ze zijn gek op rode bonen en groene thee.”
Hetzelfde geldt voor rijstkokers, cosmetica en luxevoeding. Die onschuldige handel met China wil Japan behouden, terwijl het land zich tegelijkertijd wapent tegen economische afhankelijkheid van China. Dat doet Tokio heel stilletjes, omdat Peking tegen de haren instrijken niet in het belang is van de 12.706 Japanse bedrijven die in China actief zijn. Volgens de Amerikaanse Japan-kenner Ezra Vogel heeft geen land zoveel bedrijvigheid in China als Japan.
Wel leerden Japanse zakenlieden eerder dan andere buitenlandse ondernemers hun risico’s te spreiden. Sinds massale anti-Japanse demonstraties in 2005 in China bouwen ze bijvoorbeeld voor elke nieuwe Chinese fabriek er elders een tweede bij, om daar in noodgevallen door te kunnen werken.
De Japanse overheid begon zich ermee te bemoeien in 2010, toen de spanningen met China over een territoriaal geschil oplaaiden. Van de ene dag op de andere kreeg Japan geen Chinese aardmetalen meer. Toen in 2014 de aanvoer van die metalen, onmisbaar voor bijvoorbeeld de auto-industrie, weer op gang kwam, waren bescheiden succesjes geboekt met andere leveranciers, recycling en pogingen zelf aardmetalen uit de zeebodem te halen, al was de belangrijkste les dat Japan niet zonder China kon.
Tijdens de pandemie deden tekorten aan medische goederen en farmaceutische grondstoffen uit China de alarmbellen voor een derde keer afgaan. Ditmaal zijn Japanse politici en technocraten vastbesloten de economie niet los te laten tot de belangrijkste productie- en aanvoerketens veilig zijn. Voor Japan zit het grootste gevaar in een militair conflict tussen China en Taiwan, waar Japan in kan worden meegezogen.
Eind december kwam het Japanse kabinet daarom met zijn lijst van elf categorieën onmisbare goederen en grondstoffen die voortaan in Japan worden gemaakt, of ergens anders dan China, of in bulk worden opgekocht, zolang Japan maar niet zonder komt te zitten. Ryohei Tamura leidt het bureau ter bevordering van economische veiligheid van het Japanse kabinet. Daar werken zo’n vijftig mannen en een enkele vrouw van verschillende ministeries aan deze nieuwe weerbaarheid. “Op ons kantoor voelen we de urgentie. Geregeld werken we tot na middernacht over”, zegt Tamura.
Uiterlijk in februari gaat een nieuwe wet in, die regelt dat Japan bij toekomstige ontwrichtingen van de internationale productieketens genoeg halfgeleiders, robotonderdelen, aardmetalen en andere goederen heeft om de economie draaiende te houden. Daar trekt de Japanse regering een slordige 7,5 miljard dollar voor uit, maar het is aan het bedrijfsleven de toeleveringsketens anders in te richten, aldus Tamura. “Bedrijven moeten zelf met ideeën komen.”
Voor eerherstel van Made in Japan is het te vroeg
Een eerste poging in 2021 om bedrijven uit China weg te lokken, met 221 miljoen dollar overheidsgeld, kreeg weinig weerklank. De afgelopen twee jaar verliet volgens onderzoeksbureau Teikoku Databank een recordaantal van ruim negenhonderd bedrijven China, maar uit enquêtes van de Japanse organisatie voor buitenlandse handel blijkt dat de meerderheid blijft. Zodra ondernemers stoppen met investeren in hun Chinese activiteiten, haalt de Chinese concurrent hen rechts in - verhuizen betekent de immense Chinese markt laten schieten. Bovendien, waar moeten die bedrijven heen? Geen land kan tippen aan de schaal en efficiëntie van Chinese industriegebieden, zeker Japan niet met zijn hoge stroomtarieven en vergrijsde bevolking, hoeveel robots er ook op de werkvloer worden ingezet.
Voor eerherstel van Made in Japan is het dus te vroeg, maar het begin van een kentering is gemaakt. Volgens een recente enquête van zakenkrant Nikkei Asia onder 79 toonaangevende bedrijven is meer dan de helft van plan minder onderdelen uit China te halen. Er worden weer fabrieken op eigen bodem gebouwd, door zowel Japanse industriereuzen als nieuwe internationale consortia die met miljoenen dollars overheidsgeld de zieltogende Japanse chipsindustrie nieuw leven moeten inblazen.
Zo rafelt in Oost-Azië de globalisering uiteen. Voor strategische producten zoals drones wordt het elk land voor zichzelf, verwacht Raabe. Dit jaar heeft ACSL duizend Sotens verkocht. De kostprijs is het dubbele van een vergelijkbare DJI-drone en de klant moet er langer op wachten omdat de fabrieken die de Soten in elkaar zetten, met achterstanden kampen. Ondanks die hindernissen verwacht Raabe volgend jaar orders voor tweeduizend drones. “Ik hoop dat we DJI daarmee niet te veel angst aanjagen.”
Dat zegt hij met een vette knipoog, want DJI verkocht dit jaar volgens de Chinese staatskrant China Daily alleen al aan landbouwdrones 200.000 stuks. Wel liep volgens onderzoeksfirma DroneAnalyst het marktaandeel van DJI voor gespecialiseerde commerciële drones in 2021 een stevige deuk van 15 procent op, waarschijnlijk een gevolg van westers wantrouwen. Raabe: “Voor ons is dat een gunstig klimaat. En mochten die anti-Chinese sentimenten omslaan, dan kunnen we over een paar jaar onze Chinese concurrenten wel aan met de kwaliteit van Made in Japan.”