Ronde van Frankrijk
Magnum-fotograaf Harry Gruyaert: "Als ik geen foto’s maak, voel ik me niet zo best"
Iemand noemde hem ‘le petit Saul Leiter’, toen Harry Gruyaert (76) zelf nog geen idee had wie de grote Saul Leiter was. Dat had met kleur te maken en met licht. Met wat hij zelf de mysterieuze alchemie noemt. In Parijs zegt de Magnum-fotograaf: "Ik wil verloren lopen en dingen ontmoeten."
Périphérique, de telefoon: “Waar zijn jullie?” Nog tien minuten, Harry.
Net buiten uit parking Faubourg Saint-Antoine: gemiste oproep, Harry Gruyaert.
Het leven heeft snelheid en de zomer een hit: het is de stem van Thomas van Waze, de gps-app die ons nu door de darmen van de Franse hoofdstad stuurt. Immer vriendelijk, rustig, bedachtzaam, door lanen en straatjes, ‘neem aan het rondpunt de derde afslag alstublieft’.
Parijs heeft ook rustige straten en daar woont hij. Op de bel bij nummer 60 staat geen naam, maar – het leven heeft dus snelheid – bijbenend volgen we de 76-jarige fotograaf op weg naar een Italiaanse lunch op de hoek. Harry ziet eruit zoals hij er altijd uitziet: makkelijke schoenen zonder veters, een rode broek, streepjeshemd los erover, zijn grijze krullen. Praten is vaak denken. Nadenken en, mocht het woord bestaan, voordenken: je weet niet altijd of het antwoord af is, of er nog iets komt. Of hij dus voor-denkt aan een extra toevoeging.
55 jaar in Frankrijk en in de wereld heeft zijn taal gevormd. Harry Gruyaert spreekt in een eigen cocktail, waarin woorden en begrippen als chromie, the beauty van de banaliteit, love, God en de paus, I had fun with my life en le poids de la culture door elkaar tollen.
Hij kwam hier in 1962, nadat hij in Brussel film en fotografie gestudeerd had en als directeur de la photographie drie films had gemaakt met Jef Cornelis. Toen stak Harry de grens over. “België was op dat moment een cultuurwoestijn”, zegt hij. ”Zeker wat film en fotografie betrof. Het succes van André Delvaux kwam later, dat van de gebroeders Dardenne veel later. Alleen in Parijs kon ik leren.
“Als kind wist ik altijd al dat ik nooit iets anders wilde doen dan film en fotografie. Mijn vader werkte bij Gevaert. Hij leerde fotografen er op technische manier kleur bewerken. Maar hij wilde niet dat zijn zoon fotograaf werd. Hij vond dat geen serieuze stiel, kende fotografen met een maîtresse: dat was niet zo katholiek. En de hiërarchie bij ons thuis was heel duidelijk: God, de paus en dan mijn vader. We waren met zes, één zus is kloosterzuster en missionaris in Congo geworden. Daar is ze later doodgeschoten.”
Die laatste zin passeert, zomaar en nu even, omdat hij zelf de korte stilte afbreekt en verder vertelt: “Film was wat me in het begin echt aantrok, maar we hadden thuis ook een Rolleiflex. Er was dus access tot pellicule en camera’s. Het idee van reizen en mode en het idee dat ik al die prachtige vrouwen zou kunnen ontmoeten als modefotograaf sprak me aan. Mijn vader fotografeerde alles, communiefeesten en zo, hij had meer dan 25 uur film over de familie. Of hij talent had? In het begin wel. Nadien verwaterde dat wat.”
Nog een vonkje: Expo ’58, in Brussel. Harry was 17. “Ik keek thuis vaak naar de wereldbol. Hij was verlicht en ik wilde die landen ontdekken. Ik was ermee bezig hoe de wereld in elkaar stak en op de Expo zag ik al die paviljoenen van Amerika en Rusland en het paviljoen dat Le Corbusier had ontworpen met projecties en een klankspel. Die landen gaven me de zin om te gaan reizen.”
Liever vrouwen
Tussenstop Paris, dus, vandaag à la maison. Bij de laatste afspraak aan de telefoon, een week geleden, was hij nog onzeker over de planning. Zelfs of hij interessant genoeg was om zeven pagina’s te vullen. Hij zei wel: “’s Avonds kunnen jullie misschien mee. Ik moet een portret maken van Roman Polanski.”
Nu is het middag en hij zegt: “Numéro (een magazine over mode, kunst, cultuur; RVP) vroeg me dit portret in het donker. Vreemd dat ze het aan mij hebben gevraagd, ik doe weinig portretten. Ik fotografeer ook liever vrouwen dan mannen. Ik ben deze week al eens bij hem geweest, om af te spreken, bijvoorbeeld over zijn kledij. Hij is de 80 voorbij, maar ziet er zeer goed uit.”
Zelf 76 is de energie niet op. Net terug van het fotofestival in Arles waar hij bewonderend keek naar werk van Mathieu Pernot over zigeuners, naar de raven van van de Japanse fotograaf Masahisa Fukase en naar Michael Wolfs foto’s over Hongkong, is er nu de laatste sprint naar een nieuw boek. Enfin: het is er, maar promo moet volgen. East/West is een dubbelboek. Twee boeken in één koffer, straks bij ons uitgeven door Hannibal.
“Het zijn twee roadtrips. Eén in Los Angeles en Las Vegas in 1981 en een andere in Moskou in 1989. Het is altijd interessant om dingen terug te vinden. Met de afstand kies je veel beter en soms vind ik beelden terug die ik toen niet afdrukte en waarvan ik me nu afvraag: hoe komt het dat ik ze destijds niet geselecteerd heb?
“Ik probeer elke twee jaar een boek uit te brengen. Waarschijnlijk ga ik geen 150 jaar meer leven en op een bepaald moment moet je dingen afronden. Met Egypte ben ik al twintig jaar bezig, misschien moet ik nog één keer terug, maar dan moet er wel een boek van komen. Ook van Rivages en Roots komt er een nieuwe editie. En in maart volgend jaar komt in het FotoMuseum een retrospectieve. Daar zal ook modewerk en mijn industrieel werk te zien zijn.”
Presence of transparency
Waar we zitten, zijn geen bomen te zien, maar in Harry’s hoofd zijn takken genoeg om van de hak naar te springen. Zitten we plots toch weer in het Parijs van de jaren 60. “Toen bestonden nog weinig fotoboeken. Je had er van Avedon en Irving Penn, maar ik keek toch vooral naar magazines als Harper’s Bazaar en Vogue. Ik zag foto’s van William Klein en vroeg me af hoe het toch kwam dat ik zijn stijl zo goed herkende. Dus op een dag belde ik hem. Ik was hier toch, was met mijn deux-chevaux naar Parijs gereden en woonde in een hotel in de buurt van Saint-Germain dat door een koppel uit de Auvergne werd uitgebaat en waar ik 20 Franse frank per nacht betaalde. Klein stond gewoon in het telefoonboek: ‘Meneer Klein, ik zou graag wat foto’s laten zien.’ Hij vroeg of ik wist hoe ik een Hasselblad moest chargeren en zei dan: ‘Kom deze namiddag naar de Boulevard St-Germain’. En toen ik hem zag, herkende ik zijn stijl. Die kerel zag eruit zoals zijn foto's.
“Met Jeanloup Sieff had ik hetzelfde: ook hij zag eruit zoals zijn foto’s. Jaren later stond ik in een lift met Henri Cartier-Bresson. Ik kende hem niet persoonlijk, wist dus niet hoe hij eruitzag, maar door zijn presence of transparency die ik in die lift gewaar werd, dacht ik: verdomd, misschien is dit wel Cartier-Bresson. Ondanks zijn enorme persoonlijkheid kon hij helemaal onzichtbaar zijn en dat zie je op zijn foto’s.”
Zou je dat ook aan de foto’s van Harry zelf zien? Dat weet hij niet, zegt Harry. “Maar het is wel interessant. Ik wilde in de mode werken en ging me aanbieden bij Elle Magazine. Peter Knapp was er artdirector en toen hij mijn beelden zag, zei hij: ‘Ah, tu es le petit Saul Leiter.’ Ik kende Leiter niet, het duurde zeker dertig jaar voor ik hem kende. Toevallig hing vorig jaar, tijdens Paris Photo op de stand van Gallery Fifty One, een foto van mij naast één van Saul Leiter. Ik zie dat, ik vertel Roger (Szmulewicz van Fifty One, RVP) die anekdote en, geloof het of niet, net op dat moment stapt Peter Knapp binnen op de stand. ‘C’était une question de chromie’, zei hij.
“Voor mij is dat het mysterie van de fotografie. Dingen zijn voor mij geboren en waarschijnlijk niet voor anderen. Het is iets zeer bizars. Het is een mysterieuze alchemie.”
Het meisje van de posters
Een lange anekdote komt ervan. Ze begint in New York, het is september 1968, waar hij samen met zijn goede vriend en beeldhouwer Richard Nonas verblijft in een downtown appartement van choreografe Trisha Brown. Op een dag lopen ze over 5th Avenue, aan de andere kant van de straat loopt een meisje. “She’s not American”, zegt Harry en inderdaad. Ze is Française, ze probeert posters met foto’s van mei ’68 in Parijs te verkopen. Ze praten wat, hij geeft een telefoonnummer van het appartement waar hij is, maar uiteindelijk vertrekt hij op weekend. Of ze belde? Geen idee. Jaren later komt hij een meisje tegen in Parijs, het klikt, ze gaan eten, maar in de metro verliezen ze elkaar uit het oog. Nog jaren later ontmoet hij dat meisje uit de metro toevallig opnieuw in Ibiza. Wat in Parijs had kunnen gebeuren, gebeurt daar. Na enkele dagen vraagt hij of ze ooit al in New York was. “Ja, in september ’68. Ik probeerde er posters met foto’s van mei ’68 in Parijs te verkopen.” Hij had haar niet herkend. Een laatste staart volgt in Jamaica. Opnieuw dat meisje en ergens, in een slaapkamer bij een vriendin, een foto die Harry van haar in Ibiza maakte.
Nog een anekdote: hij maakt een foto van een koppel dat naar een schilderij van René Magritte kijkt. De man is kaal. Drie jaar later is er in de Bozar een tentoonstelling van zijn Made in Belgium en de curator wil die foto op de affiche van de tentoonstelling. Ze vragen toestemming aan de weduwe van Magritte (want zijn schilderij staat erop) en dat mag. Aan de kale man kunnen ze geen toestemming vragen. “Ik praat nooit met de mensen die ik zomaar fotografeer.”
Een paar jaar later is er telefoon: die kale man. “Hoe hij mij gevonden heeft, weet ik niet. Maar hij vraagt of ik nu voor hem een portret wil maken van de mooiste vrouw op de wereld. Ik sla dat af, omdat ik hem uitleg dat ik geen portretfotograaf ben.” Dertig jaar later gaat de telefoon opnieuw. Dit keer een vrouw aan de lijn. De kale man is ondertussen gestorven, het was de beste vriend van haar vader en ze wil haar vader voor zijn 90ste verjaardag die foto van de Magritte-expo cadeau toen. Terwijl ze wat nadenkt over afmetingen en prijzen, vertelt Harry haar over het telefoontje en zijn vraag om de mooiste vrouw ter wereld te portretteren. Na even zegt ze: “Dat moet ik geweest zijn. Maar nu ben ik niet meer mooi.” Ze haakt in en belt nooit meer terug.
Dat is de alchemie die hij bedoelt: dingen zijn voor hem geboren en waarschijnlijk niet voor anderen.
“Ik zoek altijd naar sensualiteit, zowel in licht als in kleur. De realiteit bestaat niet. Er zijn duizend manieren om naar één onderwerp te kijken. Wat mij interesseert in kunst, is het contact dat je met de maker maakt. Hollywood-films kan ik appreciëren, maar als ik geen inner need voel, is het geen kunst. Dat is het belangrijkste. De manier waarop iemand naar iets kijkt, zorgt ervoor dat iets kunst wordt.”
Antwerpse nachten
‘Toujours en quête de lumière et de sensualité’ staat inderdaad op de rug van de koffer die East/West samenhoudt. Maar even wil hij rust zoeken, thuis, een halfuurtje slapen.
Als we daar later terugkeren, zien we een plek zonder foto’s. Er hangen schilderijen aan de wanden en langs de trap, maar geen foto’s. Niet van hemzelf, niet van anderen. Ook niet van zijn dochters Marieke en Saskia. Een maakt video’s, de andere deed een grafische opleiding. Je vraagt naar die namen? “Toen Marieke klein was, vroeg ze weleens vaker: ‘Papa, zet je dat liedje nog eens op dat die mijnheer voor mij geschreven heeft?’ Ze bedoelde Brel, maar ik weet niet meer waarom we haar zo genoemd hebben. Van Saskia weet ik het wel nog. We twijfelden tussen verschillende namen en een paar dagen voor ze geboren werd, kreeg ik telefoon van The New York Times. Of ik de grote specialiste van Rembrandt in Amsterdam wilde gaan fotograferen? (lacht) Dat was voor mij het teken dat we onze dochter Saskia moesten noemen. Zo heette de vrouw van Rembrandt.”
Hij bleef met vrouw en dochters in Parijs. “Zoals alle steden kende Parijs veel ups en downs en de laatste periode was niet zo best. Maar nu met Macron voel je het optimisme zo stijgen. Besef je welke revolutie dat was? De oude partijen buitengooien en helemaal opnieuw beginnen? Dat kan volgens mij alleen in Frankrijk. De slechtste kwaliteit van de Fransen is duidelijk: ils râlent, ze protesteren altijd. Het is een prachtig land, maar ze hebben kritiek op alles. Als Belg heb je gelukkig niet die poids de la culture. Zelf heb ik een hekel aan chauvinisme. Feesten is fantastisch, maar niet dat nationalistisch gedoe. Dat is het fijne aan Belg zijn hier: je kunt zo ongelooflijk neutraal blijven. Ik voel me eerst Europeaan, dan Belg en dan Vlaming.
“Maar ik heb een even grote hekel aan het Vlaamse chauvinisme. Bij de start van de Tour was ik uitgenodigd door de Vlaamse Gemeenschap in Düsseldorf voor een tentoonstelling met foto’s over het wielrennen. Ik had in ’82 de Tour gefotografeerd. Plots, tijdens de opening, begonnen ze de Vlaamse Leeuw te zingen. Het deed me denken aan Diksmuide. Ik wilde weglopen.
“Natuurlijk is er een Belgische identiteit en zijn de verschillen tussen Charleroi en Antwerpen vandaag precies groter dan in de jaren 70. Hoe heet die burgemeester van Antwerpen?Ik ken hem niet, maar ik weet alleen dat er tóén veel te beleven viel. (glimlacht) Ik was altijd bang om naar Antwerpen te gaan, omdat ik op voorhand al wist dat ik te veel zou uitgaan. Ik was goed bevriend met acteurs als Roger Van Hool en Dirk Decleir (in 1974 overleden broer van acteur Jan Decleir, RVP). Formidabele nachten mee meegemaakt, alle cafés bleven open tot 7 uur ’s morgens. Dan kwam Dirk, die door de KVS net uitbetaald was, met zijn geld in een envelop naar een Grieks café met matrozenmeisjes en prachtige Griekse muziek. En ’s morgens was het geld op. Dat vond ik geweldig aan België. Ik heb dat soort nachten nooit meegemaakt in Parijs.”
Vreemde eend
In 2000 verscheen Harry Gruyaerts Made in Belgium. Dat was verrassend misschien, na zoveel reizen in zoveel buitenlanden. “In Marokko, Egypte en Amerika zag ik veel kleur, in België zag ik dat niet. Tot ik the beauty van de banaliteit ontdekte. Ik had door mijn opvoeding, die zeer katholiek en Vlaams was, een haat-liefdeverhouding met België. Om daar van af te raken, moest ik ofwel therapie volgen ofwel fotograferen. De fotografie heeft me geholpen. Therapie was niet meer nodig.
“Ik zei het al: God, paus en mijn vader, waren omnipresent. Op het college kreeg je zelfs stempels om te bewijzen dat je naar de mis was geweest. Religie mag van mij, als het je helpt om je leven beter te maken. Het vreemde is dat geen van mijn broers en zus gelovig is gebleven. Alleen mijn zus werd dus missionaris in Congo. In de compound waar ze was, kwamen op een dag Congolese soldaten. Die waren niet betaald en wilden het geld uit de kluis. Mijn zus verzette zich en zo is ze gedood. Dat is misschien veertig jaar geleden, ik weet het niet. Congo heeft me nooit geïnteresseerd. Ook niet fotografisch: het licht is er te hard. Carl (De Keyzer, RVP) heeft er wel mooi werk gedaan, maar hij heeft een andere attitude. Carl is meer journalist dan ik. Hij wil dingen uitleggen.”
Dat wil Harry Gruyaert niet. Sinds 1981 is hij lid van Magnum. “Eigenlijk ben ik bij Magnum een vreemde eend geweest. Mijn invloeden zitten in de schilderkunst en de film, ik stond ver van journalistiek en zwart-wit. Ik had nooit oorlogen gedaan. Nooit politieke manifestaties. Maar Alex Webb introduceerde me en voor mij was het praktisch. Ik had geen eigen huis in Parijs, ik had enkel een Volkswagen-busje met in een koffer mijn originelen. Eigenlijk was dat redelijk gevaarlijk. Bovendien kon niemand me bereiken. Bij Magnum kon ik mijn spullen kwijt en zij hielden de copyrights in het oog.
“Met Alex voelde ik echte connectie, maar ik ben ook met fotografen van Magnum op stap geweest die na een tijdje zeiden: ‘Ik had een goede dag, ik heb mijn dubbele pagina voor Stern al.’ Zo heb ik nooit willen werken. Ik wil niet vooraf in een structuur van een story zitten. En elk beeld is een single story.”
Maar het oeuvre bij Magnum werd indrukwekkend en het oog van Harry Gruyaert is anders. Je vraagt hoe hij kijkt en of dat altijd in kaders gebeurt. De camera is steeds dichtbij. “Ik begrijp alles beter als ik kadreer”, zegt hij. “Dan ben ik meer gefocust. Als ik geen foto’s maak, voel ik me niet zo best. Ik kan me geen leven voorstellen zonder fotografie, film en vrouwen. Dat zou een zwarte put zijn. (glimlacht) Ik ken alleen de juiste volgorde nog niet.
“Dat je talent opgemerkt wordt en dat mensen naar wie je zelf opkijkt het ook belangrijk vinden, is prettig. Maar daar doe ik het niet voor. Ik fotografeer omdat ik het nodig heb om te leven. Ik ben niet, zoals Koudelka (Magnum-collega Josef Koudelka, RVP) bezig met wat er nadien gebeurt met mijn werk. Het belangrijkste is als ik kan zeggen: I had fun with my life. De rest is geen obsessie.
“Natuurlijk is er nu verkoop, vroeger had je dat veel minder. Sinds de tentoonstelling in het MEP in 2015 en de foto’s die toen in negentien metrostations in Parijs hingen, is er weer veel belangstelling. Mijn werk is ook makkelijk te appreciëren. Maar het belangrijkste blijft dat ik zelf tevreden ben met wat ik doe. Ik heb niet zoveel gemist. Het is eens gebeurd, in de jaren 80 in Oostende, dat ik een scène fotografeerde en dat ik maar kon blijven werken. Achteraf bleek waarom: de film was geblokkeerd en ik had dus geen enkel beeld. Op dat moment was ik gefrustreerd, zoiets blijft in je hoofd zitten. Maar niet eeuwig.”
Geen conceptfotograaf
Verder? Niets. Hij onthoudt mensen, ontmoetingen, vrouwen die hij fotografeerde. “Je trekt dingen aan. A photo comes at the right place at the right time.
“Het enige waar we zeker van zijn, is dat alles blijft veranderen. Niets blijft hetzelfde, zelfs het licht is morgen anders. Alleen Europa is moeilijker geworden. Overal dragen mensen dezelfde kleding, overal zie je dezelfde winkels. Dat gebeurt in Egypte ook, maar veel minder vlug dan in Europa. ”
Hij haalt plots wat velletjes papier uit, waar hij quotes opschreef die hem bijbleven. Een ervan is van de Amerikaanse fotograaf Henry Wessel:
‘It’s thrilling to be outside your mind, your eyes far ahead of your thoughts.’
“Ik ben geen conceptfotograaf”, zegt hij dan. “Il arrive à un homme niet wat hij verdient, maar wat op hem lijkt. Er zijn plaatsen die me aantrekken, maar eens daar ga ik altijd zeer intuïtief te werk. Ik wil verloren lopen en dingen ontmoeten. Een goede foto kan een idee geven, niet omgekeerd. Anders word je de illustrator van een idee. Beelden uit films, echte stills, vind ik veel interessanter dan veel conceptuele fotografie. Zelf heb ik uiteindelijk helaas weinig met film gedaan. Als de kleine camera’s van veertig jaar geleden hadden gekund wat ze nu kunnen, had ik het misschien wel meer gedaan. Film was te duur, ik vond er nooit geld voor. Uiteindelijk heb ik er maar één gemaakt, over een vriendin.”
Wel een bijzondere. “Ik had een verhouding met een Hollands meisje dat in Antwerpen woonde. Ze was getrouwd met een fotograaf.
Maar op het einde had ze een andere man en ik was zo wanhopig om mijn liefde voor haar te kunnen tonen, dat ik een film over haar wilde maken. Dat ben ik gaan doen. Ik heb haar gefilmd in de badkamer, met haar vriend, het was voor mij enorm pijnlijk, maar het gaf me wel de kans afstand van haar te nemen. Ik was minder vulnerable op het einde. Het was een les. Dat is een film van één uur geworden en tijdens een retrospectieve in Arles is daar ooit tien minuten van getoond.
“Verder is het fotografie gebleven en dat is ook het enige waarmee ik ooit geld verdiend heb. In het begin gaf Robert Delpire (legendarische uitgever, RVP) me ook opdrachten in de publiciteit, voor Citroën en zo, dat geld gaf me dan de kans mijn eigen projecten in België of Marokko te financieren. Ik doe het soms nog, ik heb bijvoorbeeld voor Hermès gefotografeerd. En vandaag heb je verzamelaars, ja. Er is een Brit die mijn TV-shots (werk uit 1972, RVP) ontdekte en die er meteen 25 kocht. Het verkopen van prints is een belangrijke bron van inkomsten geworden, vooral dankzij Gallery Fifty One.”
Zelf verzamelt hij geen foto’s. Hij vindt het boek belangrijker. “Daar staan meer foto’s in”, zegt hij en de wandkast puilt uit: Raymond Depardon, Sebastião Salgado, Lee Friedlander, William Klein, David Goldblatt, allemaal. Maar ook schilders als Philippe Vandenberg, Gerhard Richter, Aleksander Rodtsjenko.
De nacht valt nooit in Parijs en de uren zijn niet meer van tel. We lopen nog even langs in een nieuwe galerie die Galerie &co119 heet en waar vanavond een kleine expo van de betreurde Nederlandse cineast en fotograaf Johan van der Keuken opent. Het zijn zwart-witbeelden die hij maakte op Quatorze Juillet van 1958, op de Quai de Bourbon in Parijs. We zien dansende koppels en Harry is weg van wat hij ziet. “Ik vind het straffer dan Ed van der Elsken”, zegt hij. “Ik voel in deze foto’s een sensitiviteit die ik bij Van der Elsken zelden terugvind.”
Roman
Later komen we nog even thuis, in de kleine werkruimte, waar Harry’s assistent Albin Millot achter een computer de foto’s van de fotograaf bewerkt. Al twaalf jaar werken ze samen. “Ik kende eerst de foto’s, dan pas Harry. Ik wist zelfs niet dat al die foto’s die ik van hem kende ook van hem waren. Je kunt je inbeelden wat ik hier beleefde toen ik de archiefmappen opende.”
En dan rijden we naar een ongenoemde plek in Parijs voor Roman Polanski. We doen dat met de taxi en Harry zegt dat hij niet bijzonder nerveus is. Maar toch wil hij eerst de temperatuur meten bij de maker van onder meer Chinatown en The Pianist. En op de drie hoeken van het kruispunt fungeert Albin eerst als stand-in voor Polanski in een vlugge test: voor een wegenwerf, in een garagehoek en voor een winkel als decor.
Het wordt toch donker. Polanski komt via een binnenwegje de straat op, vermijdt zo de blikken van een terras. Moet er dan toch langs. Harry gebaart dat het oké is en dat we er even bij mogen. Fotograaf Diego Franssens maakt de foto van de fotograaf die de filmmaker fotografeert. Het moet niet te lang duren.
Dus nemen we afscheid. Harry heeft snel gewerkt, zonder lichtinstallaties, vanuit de hand. Zelfs hierin weinig concept. Bijna verloren lopend op deze Parijse straathoek. Onze telefoon toont 12.315 stappen vandaag.
Harry Gruyaert is onvermoeibaar.
Harry Gruyaert
* Mortsel, 1941
* studeert van ‘59 tot ‘62 film en fotografie in Brussel
* maakt in ‘69 zijn eerste van vele reizen naar Marokko, krijgt er in 1976 de Kodak-prijs voor
* reist naar India, Japan, VS en Egypte
* sinds 1986 volwaardig lid van Magnum
* expo’s o.a. in New York, Parijs, Brussel, Madrid, Frankfurt
* krijgt overzichtstentoonstelling in FoMu Antwerpen van 9/3-10/6/2018
* vader van twee dochters, woont in Parijs