Literatuur als kritisch bastion
Cyrille Offermans was leraar Nederlands en schrijft sinds jaar en dag recensies en essays. Nu debuteert hij met een roman: Dood van een leraar.Door Fleur Speet
Hooggestemde verwachtingen, dat krijg je van recensenten en essayisten die debuteren in de literatuur. Jarenlang scheiden ze het kaf van het koren, ze voelen intuïtief aan of een boek goed is en weten precies die ene zin uit een turf te lichten waar het allemaal om draait. Ze weten bovendien exact hoe het beter had gekund.
Toch is de lof die debuterende recensenten ten deel valt doorgaans mager. Michaël Zeeman, Tom van Deel, Elsbeth Etty, Aleid Truijens: doorgebroken zijn ze niet. Zelfs Rob Schouten, die met Lusthof een voortreffelijke roman afleverde, schreef geen kaskraker.
Zal de recensent en essayist Cyrille Offermans wel opvallen met zijn literaire debuut? Voor zijn essays werd hij ruimschoots gelauwerd, onder meer met de prestigieuze Busken Huetprijs.
In zijn essays legt Offermans uiteraard zijn poëtica bloot. Hij is er een van de Frankfurter Schule. Kort door de bocht betekent dit dat literatuur een kritisch bastion is tegen de burgerlijke maatschappij, die zich enkel richt op onbeperkt materialisme en het kritiekloos behouden van verworvenheden. Literatuur draait daarom niet om een imposante stijl, nee, die moet in de dagelijkse realiteit geaard zijn en daar geëngageerde vragen over stellen. “Het kunstwerk articuleert iets van de contradicties, de angsten, de spanningen, de verwachtingen van de tijd waarin we leven”, zo stelde Offermans in 1994 in zijn bundel Sporen van Montaigne al.
Welnu, wat maakt Offermans daarvan waar? In Dood van een leraar dringt de actualiteit beslist naar voren. Niet alleen het hedendaagse marktdenken binnen de uitgeverij wordt op de korrel genomen, ook het onderwijs krijgt ervan langs. Hoofdpersoon Freek wordt docent filosofie op een middelbare school in een Amsterdamse buitenwijk, na een studie filosofie en een mislukt redacteurschap bij een uitgeverij. Het is het begin van de eenentwintigste eeuw.
Freek begint zijn biografische relaas omdat hem gevraagd is een rouwtoespraak te houden voor een overleden docent. Hij kent die docent nauwelijks, Freek werkt er pas een jaar. In wat volgt onderzoekt Freek eerst zichzelf: zijn motieven, zijn verlangens, zijn karakter, en beschrijft hij vervolgens hoe hij zijn idealen in praktijk bracht als docent en als raadsman van de overledene.
Het is niet zozeer de vraag of Freek de speech gaat houden. De vraag is vooral hoe de docent aan zijn einde is gekomen, deze man “met zijn snotterige zelfmedelijden en zijn ergerlijke besluiteloosheid”. De docent blijkt ook nog een akelige klever, die iedere vorm van beleefdheid als een uitnodiging beschouwt voor vriendschap. Freek heeft met zijn dochter te doen, die zich als een moderne Seneca steeds moet voorbereiden op het ergste. Haar vader is sociaal nogal onaangepast, al blijkt daar aan het einde van de roman een verklaarbare reden voor.
Al die tijd kan Offermans zijn stokpaardjes berijden. Zijn hoofdpersoon is niet de meest sympathieke figuur. Freek wil wel aardig zijn, maar is vaak vlak tegen anderen, te weinig begaan. Freek leeft het leven niet, hij leest het. Doodernstig en tegelijk tamelijk onderkoeld bestrijdt hij alles wat naar cliché of banaliteit geurt. Zo noemt hij de uitgever die een filosofiereeks wil commercialiseren ambitieloos, maar de uitgever heeft een ándere ambitie dan Freek. Hij wil geld verdienen. Freek gaat het echter om aristocratische kennis. Hij wil zich onderscheiden door elitair te zijn. Zo probeerde hij indruk te maken op een meisje op school met een boek van Remco Campert, mét handtekening. Uit de boekenkast van zijn geleerde vader, wel te verstaan.
In zijn bundelingen essays van de afgelopen tien jaar klaagt Offermans steeds zijn nood over de vervlakking van het literatuuronderwijs. In plaats van kennis over te dragen, moet de leraar tegenwoordig luisteren naar leerlingen. Hun mening telt. Maar hoe kun je meningen hebben zonder basiskennis? Dat is precies het conflict dat in de roman wordt uitgevochten.
Niet alleen de jeugd ontspoort daarom (“Pas in de rafelige grensgebieden van het betamelijke kwamen ze tot leven, niets dat hen zo aantrok als de afgrond”), de leraren raken eveneens van het rechte pad. De een laadt de suggestie van pedofilie op zich, een ander riskeert een proces wegens mishandeling van een leerling en dan is er nog het ‘varkensincident’: een wand beklad met ‘Kill the pigs’. Of hier nu de docenten mee bedoeld worden, of ingestemd wordt met een maatschappijkritisch project van een biologieleraar die zich verzet tegen de bio-industrie, blijft ongewis. Ondertussen vergroot de directeur met onhandige uitspraken de publicitaire schade.
Best is het niet gesteld met het huidige Nederlandse onderwijs, zoveel is duidelijk. Men klunst maar wat aan. En met deze roman, komt het daarmee wel goed? Offermans schrijft geen l’art pour l’art, dat is evident. Zijn taal is bijna hetzelfde als in zijn essays: zowel soepel als aftastend journalistiek. Maar een kritisch bastion tegen de tijdgeest, dat is deze roman zeker. En dat valt beslist op.