Leven in het oudemannenhuis
Het opmerkelijke reveil van de Vlaamse academies
Ooit waren de academies huizen van gezag, hoeders van kennis, bezielers van intellectueel en cultureel leven. Nu weten we niet beter of de machtige instituten van weleer zijn duffe barakken waar erudiete mensen op leeftijd achter de coulissen van het wetenschappelijke bedrijf slapend nagenieten van hun carrière. Maar kijk. Er waait een nieuwe wind door de academies. In Gent en Brussel staan enthousiaste wetenschappers als Nic Schamp en Georges De Schutter voor een fris elan. Zij zijn er heilig van overtuigd dat de academies wel degelijk een rol te vervullen hebben als motor van een moderne, bijdetijdse wetenschapsbeoefening.
Marnix Verplancke
Toen in de 15de en 16de eeuw de wereld uit de late Middeleeuwen ontwaakte, boden de gevestigde instellingen hevig weerwerk tegen de vooruitgang. Voor de jonge hemelbestormers van de kennis was er toen geen plaats in het wetenschappelijk establishment. Tweeduizend jaar aristotelische verstarring hadden tot een scholastische verdwazing geleid die meer waarde hechtte aan de autoriteit van een filosoof dan aan de eigen waarneming. Wanneer Galilei dus verklaarde dat een grote en een kleine steen even snel van de toren van Pisa vallen of wanneer Torricelli beweerde een vacuüm gemaakt te hebben, moesten zij verketterd worden. Volgens Aristoteles kon dat gewoon niet, en zijn woord was wet.
Om toch contact met elkaar te kunnen hebben en om steun te vinden voor hun nieuwerwetse ideeën, verenigden de jonge honden zich in academies. Aanvankelijk waren die academies een zuiver Italiaanse zaak. De oudste nog bestaande is bijvoorbeeld die van Rome, de Accademia dei Lincei, van de lynxogigen, de scherpzinnige onderzoekers dus, gesticht in 1603. Niet veel later volgde de rest van Europa: midden 17de eeuw zag de Londense Royal Society het licht, net zoals de Académie Française trouwens. In 1772 was het de beurt aan Brussel. En omdat de onafhankelijkheid van België geleid had tot een eentalig Franse academie werd er in 1886 in Gent een Vlaamse academie opgericht met de bedoeling de wetenschappen, letteren en schone kunsten een Nederlandstalig forum te geven.
Mettertijd schroefde de Vlaamse academie haar ambities evenwel terug tot de Nederlandse taal- en letterkunde, zodat er ook na de Eerste Wereldoorlog voor de andere gebieden alleen een Franstalige academie actief was. Er moest zelfs een regering over vallen voor er in 1938 in Brussel twee Nederlandstalige academies bij kwamen, één voor wetenschappen, letteren en schone kunsten en één voor geneeskunde. Op die manier kreeg België uiteindelijk zeven academiën. Vijf daarvan zitten in het Paleis der Academiën in Brussel: de twee voor geneeskunde, de twee voor wetenschappen en kunsten en die voor de Franse taal- en letterkunde. In Gent zit nog steeds de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, en dan is er nog de Koninklijke Academie voor Overzeese Gebieden, een federale, koloniale erfenis, die nu vooral op ontwikkelingssamenwerking is gericht en ook in Brussel huist.
Tot voor kort waren de Vlaamse academiën, met uitzondering van die voor geneeskunde, nog slechts schimmen van zichzelf. Van de dynamische verenigingen van weleer waren ze uitgegroeid tot geijkte clichés: duffe oudemannenclubs die van hun paleis een graftombe hadden gemaakt. De Brusselse Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België was samen met haar 87-jarige vaste secretaris ingedommeld. Af en toe mompelde ze iets, maar niemand luisterde nog. In de Gentse Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde was de stilte zo mogelijk nog schrijnender: de stoel van de vaste secretaris stond er al zeven jaar leeg.
Nog geen twee jaar geleden veranderde dat alles. De Antwerpse linguïst Georges De Schutter werd in Gent de nieuwe vaste secretaris. Nic Schamp, chemicus aan de Universiteit Gent, trok naar Brussel om daar de hoogste post over te nemen. Nu, na bijna twee jaar, kan een eerste balans opgemaakt worden. Nic Schamp: "Twee jaar geleden ging de academie over van onderwijs naar wetenschapsbeleid. Meteen vroeg men zich af wat men moest aanvangen met een instituut dat jaarlijks 14,6 miljoen frank werkingskredieten kreeg, maar naar buiten uit morsdood leek. Een academie opdoeken mag dan al een aartsmoeilijke zaak zijn, waarschijnlijk werd er hier en daar wel aan gedacht."
Maar opgedoekt werd ze niet. Integendeel, de jaarlijkse dotatie werd bijna verdubbeld tot 29 miljoen, de naam werd veranderd in Koninklijke Vlaamse Academie van België voor Wetenschappen en Kunsten, en het opdrachtenpakket werd drastisch herzien en uitgebreid. Het bejaardentehuis van de Vlaamse wetenschap zou opnieuw een kennel jonge honden worden. "Een deel van onze oude opdrachten was vanzelf verdwenen. We verzorgden niet langer de peer review van de Vlaamse wetenschap. Dat doen tegenwoordig de internationale vaktijdschriften. Ook wat het publiceren van wetenschappelijke werken betreft, is de rol van de academie uitgespeeld. We hebben het ruilsysteem, dat nog steeds in sommige academies bestaat en publicaties heel Europa rondstuurt, opgezegd. Wetenschappers publiceren nu internationaal. De prijsvragen, waarbij een prijs uitgeloofd werd voor degene die een belangrijk probleem wist op te lossen - het berekenen van de lengtegraad bijvoorbeeld - hadden ook hun tijd gehad. De hedendaagse wetenschap werkt zo niet meer. Wij hebben dat systeem afgeschaft en met de vrijgekomen fondsen willen we vanaf 2001 een aantal serieuze prijzen geven.
"Wat we wel nog doen zijn de grote tekstedities, de brieven van Justus Lipsius bijvoorbeeld. Net zoals alle ander Europese academies beschouwen we het als onze taak langlopende en wetenschappelijk belangrijke werken uit te geven die in het commerciële circuit geen kans maken. Ook manuscripten van jonge onderzoekers met enig marktpotentieel willen we nog uitgeven."
Maar het belangrijkst zijn natuurlijk de nieuwe taken van de academie: "Binnen de academie moeten wij een centrum voor toponderzoek op wereldniveau stichten: het Vlaams Academisch Centrum voor Wetenschap en Cultuur. De bedoeling is dat er topmensen uitgenodigd worden voor een periode van drie tot twaalf maanden. Zij komen hier werken en hebben op grond daarvan contacten met de universiteiten. Gehoopt wordt dat dat het onderzoekspeil in Vlaanderen zal verhogen. In feite is het project gemodelleerd naar het Institute of Advanced Studies in Princeton, USA. Dat instituut heeft alleen een bibliotheek ter beschikking, geen infrastructuur voor onderzoek. Zij richten zich dan ook op de menswetenschappen en de wiskunde. Nu willen ze ook anderen aantrekken: mensen die drie maanden weg kunnen uit hun lab en zich in die periode willen bezinnen over hun vak of een aanpalend domein willen exploreren. Wij willen op dezelfde manier vijf à tien mensen per jaar ontvangen, vanaf volgend jaar. In Nederland lukt dat al een jaar of twintig, dus waarom hier niet?"
Ook nieuw zijn de contactfora. Ieder jaar kunnen er daar 25 van opgericht worden. Bedoeling is onderzoekers uit dezelfde discipline, maar werkend aan verschillende instellingen, een ontmoetingsplatform te bieden. Zo kunnen ze informatie uitwisselen en elkaars onderzoek stimuleren. Ieder forum krijgt 100.000 frank werkingskrediet.
Door toedoen van de toenmalige voorzitter Marcel Storme heeft de academie ook nieuwe statuten gekregen, waarin gestipuleerd staat dat het klassieke terrein van wetenschappen en kunsten uitgebreid wordt tot een wetenschappelijke benadering van maatschappelijke problemen, wat natuurlijk een enorm verschil maakt. "De academie kan nu beleidsondersteunend onderzoek doen, zoals dat al gebeurd is over mobiliteit. We hebben ook een rapport geschreven over de mensenhandel. En dan zie je dat de academie toch nog veel prestige uitstraalt. Alle belangrijke figuren van gerecht, rijkswacht en politie hebben daaraan meegewerkt en voorgesteld een Europees observatiecentrum op te richten in Brussel, naar analogie met het observatiecentrum voor drugs in Lissabon. De minister steunt het voorstel en inmiddels is het al ter discussie gekomen op Europees niveau."
De Brusselse academie leeft dus weer. Wetenschappers en kunstenaars willen er opnieuw lid van worden, wat vooral blijkt uit de nieuwste leden in de klasse van de kunsten: Panamarenko, Jan Fabre en Anne Teresa De Keersmaeker. In de Gentse Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde lukt dat laatste nog niet echt. Monica van Paemel en Christine D'haen, dat wel, maar de meeste topauteurs passen voor wat de academie hen te bieden heeft. Dat ligt echter minder aan de academie zelf dan aan haar schamele middelen van drie miljoen frank per jaar. Georges De Schutter: "Voor 250 frank per zitting krijg je geen Claus of De Wispelaere, natuurlijk." Wat de academici betreft, oogt het plaatje beter. De Vlaamse toplinguïstiek is goed vertegenwoordigd en ook op letterkundig vlak kan de academie haar mannetje staan, ook al zijn er enkele lacunes. Waarom ontbreken bijvoorbeeld Anne Marie Musschoot en Hendrik van Gorp?
Maar dat zou ons bijna doen vergeten dat de academie een kleine revolutie heeft ondergaan. De Schutter: "De bijsturing houdt in dat de rol van de academie beschouwd wordt als complementair ten opzichte van wat er is. In Nederland bestaat bijvoorbeeld al sedert vele jaren het Constantijn Huygens Instituut, dat zich exclusief op de editiewetenschap toelegt: het opnieuw toegankelijk maken van klassieke werken uit de Nederlandse literatuur. In Vlaanderen stond daar tot voor kort niets tegenover. De Vlaamse structuren voor wetenschapsbeoefening zijn anders dan in Nederland. Het Huygens Instituut ressorteert onder de Koninklijke Nederlandse Academie voor Wetenschappen en wordt ook van daaruit betaald. Je hebt daar dus drie lijnen: de universiteiten, het NWO (Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek) en de academie. Bij ons heb je de universiteiten en het FWO (Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek). Die derde lijn ontbreekt. De editiewetenschap is door de krimpende budgetten van de jaren tachtig grotendeels afgebouwd aan de universiteiten. Bij het FWO was dezelfde evolutie te zien: vroeger werd daar weleens iemand aangesteld om een goede editie te maken, tegenwoordig niet meer. Zij willen zuiver wetenschappelijk onderzoek en daar hebben ze groot gelijk in. Maar dat betekent wel dat de editie nergens meer aan de bak komt.
"Met eigen middelen hebben we een project op poten gezet: de editie van Stijn Streuvels' De teleurgang van de waterhoek. De bedoeling daarvan was niet alleen een betrouwbare tekst in boekvorm aan te bieden, maar ook een volwaardig elektronisch variantenapparaat op Internet. Dat is trouwens in de Angelsaksische wereld de enige serieuze vorm van teksteditie die men nog uitvoert: de basistekst in boekvorm en alle varianten, commentaren en relevante documenten op Internet. Edward Vanhoutte is daar een jaar lang op kosten van de academie mee bezig geweest, wat alleen kon doordat er de vorige jaren haast geen activiteiten waren en we dus een klein spaarpotje hadden. In totaal kunnen we dat een jaar of zes volhouden en we hopen tegen die tijd aangetoond te hebben dat de editiewetenschap voor Vlaanderen een goede zaak is.
"Nu wordt er een tweede editieproject gedefinieerd: de kronieken die Richard Minne indertijd voor De Vooruit geschreven heeft. Zij zullen verzameld worden en de originele tekeningen van Frits van den Berghe komen erbij. Daarna komt de uitgave van een oudere tekst. Tegen de tijd dat ook die uitgegeven kan worden, zou de editietrein op gang moeten zijn, zodat de academie zich op een ander project kan storten."
Ook op publicatievlak waait er in Gent een nieuwe wind. Niet alleen zet de academie nu een lay-outer op haar uitgaven, zodat ze ook te lezen zijn. Terwijl voorheen in het wilde weg doctoraten gepubliceerd werden, zal er nu met reeksen gewerkt worden en wil men samenwerken met andere instellingen. "We proberen dat momenteel te structureren in een aantal reeksen over oudere Nederlandse literatuur, moderne Nederlandse literatuur, taalkunde, filologie, geschiedenis, cultuurwetenschappen en teksteditie. We pogen daarvoor samen te werken met de universiteiten. Voor de reeks over moderne Nederlandse taalkunde werken we bijvoorbeeld samen met het Belgisch Interuniversitair Centrum voor Neerlandistiek. Zij hadden een reeks. Wij hebben die nu overgenomen en gaan die in samenwerking met hen uitbreiden. Zo zou de academie een contactpunt kunnen worden voor een aantal kleine verenigingen en groepen die met hetzelfde bezig zijn."
Voor de publicatie van die reeksen heeft de academie per jaar zo'n 400.000 frank, wat betekent dat een werk als de volledige bibliografie van Louis Paul Boon, 800 pagina's dik, nog dit jaar uitgegeven kan worden. Al te euforisch is De Schutter echter niet. Er is al heel veel verwezenlijkt, maar om echt goed te kunnen werken zouden de budgetten fundamenteel moeten stijgen. "Toen de academies bij onderwijs weggegaan zijn, heeft men ons bij het arme broertje cultuur ondergebracht. Waarom de andere bij het rijke wetenschapsbeleid zitten en wij niet, is me nog steeds een raadsel. En niet alleen voor de financiering heeft dat gevolgen. Dat Brussel en Gent tot een andere administratie horen, staat samenwerking in de weg."
En inderdaad, veel samenwerking is er tussen de twee academies niet. Al maanden dringt de academie voor taal- en letterkunde aan op nauwere contacten. Binnenkort zal Gent dan ook uitgenodigd worden om samen met de Brusselse menswetenschappers een vergadering te beleggen. Eén concrete zaak toch: het Nationaal Biografisch Woordenboek wordt door de beide samen gepubliceerd, maar voor de rest is het huilen met de pet op. Schamp: "We zouden inderdaad meer kunnen samenwerken, niet alleen binnen Vlaanderen, maar ook over de communautaire grenzen heen. Ik heb er al aan gedacht een koepelorganisatie boven onze academies op te richten, zoals dat in Duitsland het geval is. In België zou dat echter weer specifieke problemen met zich brengen. In mijn lab aan de Gentse universiteit lopen er bijvoorbeeld mensen van allerhande nationaliteiten rond, zowel Oost- als West-Europese, maar een Waal binnenkrijgen, dat is een andere zaak. Daar is geen geld voor. Het Erasmusprogramma werkt alleen op het niveau van staten, niet van deelstaten. Misschien moeten de twee Belgische academies voor wetenschappen hun krachten maar eens bundelen en bij de overheid aandringen op een oplossing hiervoor."
(Foto Stephan Vanfleteren)