Zondag 02/04/2023

Le temps des cérises, dat mooie, te korte leven

En zeggen dat Kareltje in het zesde studiejaar moest zittenblijven. Wegens een onvoldoende voor Frans. Een flink decennium later zal hij aan het Centre Européen Universitaire de Nancy het ‘diplôme d’études supérieures européennes’ behalen. Dat heet: dadendrang. Dadendrang is een van de sleutelwoorden in de loopbaan van Karel Van Miert. Daarbij kwam: dapperheid.Wellicht speelde zijn bescheiden afkomst een rol, en de volgehouden wil om álles uit zijn leven te halen. Zou het trouwens toeval zijn dat de bekendste namen van de zogenaamde ‘Generatie Van Miert’, die in de jaren zeventig en tachtig als jonge dertigers en veertigers de Socialistische Partij zouden leiden, geen van allen het geluk op een gouden bordje kregen? Willy Claes (°1938) zag zijn familie het huis uit gezet worden, de inboedel moest op een stootkar verhuisd worden. Louis Tobback (° 1938) was kind van magazijniers bij het grootwarenhuis Priba, studeerde eerst aan de normaalschool en pas later aan de universiteit, en intussen was hij lid van een Leuvense zwemvereniging: gezond, sportief, ontspannend, en ook een manier om te douchen. Karel Van Miert was afkomstig van Oud-Turnhout - niet dat dorp zelf, maar van een nog onooglijker gehucht, Oosthoven. Een Kempens boerderijtje aan, what’s in a name, de Kuiltjesweg. Met negen kinderen, en amper veertien koeien. Met de hand te melken, vandaar dat Karel om zes uur uit bed moest. En daarna naar de mis. Volgens een ontroerend vraaggesprek dat Humo ooit had met zijn moeder, toen 72, en een van zijn vele broers, Rik, was dat niet uit vroomheid of bigotterie

Wie melkt de boer?

Met die school vlotte het nochtans ab-so-luut niet. De apenjaren, zeker, of was het de té onblusbare dadendrang van een ambitieuze knaap van veertien in een tijd dat de leerplicht maar tot vijftien jaar duurde? Wel, die verlaat op zijn vijftiende gedecideerd de schoolbanken. Om tv-antennes te plaatsen, om in Kasterlee garçon te spelen, om in Wieze in de brouwerij te werken, ook al om letterlijk het ruime sop te kiezen, op de lijn Oostende-Dover. Moeder: “Overal waar een frankske te verdienen was, was Karel.” Andermaal: dadendrang.Maar als de puberteit zich omzet in een jonge adolescentie, ziet Karel Van Miert het foute van zijn keuze in. Hij geeft zijn fout toe, haalt zijn verloren kennis weer in bij de broeders van Sint-Victor, en legt examens af voor de centrale examencommissie. En ook al woont hij in het even katholieke als landelijke Oud-Turnhout, hij kiest níét voor de KU Leuven, maar voor de Rijksuniversiteit van Gent. Later komen daar buitenlandse diploma’s en stages bij, tot in Oxford. En hij bouwt een academische loopbaan uit aan de Vrije Universiteit Brussel. Zo heeft hij al piepjong de eerste grote oriëntatie van zijn leven gemaakt: hij definieert wat hij níét is. Geen CVP’er. Geen katholiek. Geen man van de zetelende elite. Wel een bestormer ervan: iemand die van buiten uit de macht wilde grijpen. Was het de invloed van zijn vader? “Een doodbrave mens”, maar wel een met ogen in zijn kop. Zijn slagzin: “De boer mag de koe melken, maar de Boerenbond melkt de boer.” Bij die club wil Karel niet horen. Waar hij wel wil landen, is minder zeker. “Hij is in Vosselaar bij de liberalen gaan polsen, maar dat was daar één aanhouderij, dat was niks voor Karel. Dan moest hij wel naar de socialisten, nietwaar?”Maar ook dat wordt geen evidentie. De Kempense bonzen van de Belgische Socialistische Partij (BSP) - zo heette de sp.a toen - geven hem gewoon geen plaats op de lijst. Van Miert was immers nog geen vijf jaar betalend lid van het socialistische ziekenfonds, en dat was toen een strikte voorwaarde. Het was een venijnige zet van de oude garde, die elke niet-socialist argwanend bekeek en vond dat elke nieuwe socialist daarvoor eigenlijk ook al socialist had moeten zijn. Die cultuur zat bijzonder diep ingebakken. Jan Ceuleers, een jong BRT-journalist maar ook een socialist, maakte een studie over de voorwaarden die de BSP oplegde aan haar verkiezingskandidaten. In de federatie Charleroi

Een partij van méér

De Belgische Socialistische Partij was stilaan een anachronisme geworden, maar besefte het nog niet. Integendeel, men was stilaan verslaafd geraakt aan de zoete smaak van de macht, aan het beheer van de socialewelvaartstaat. Men rustte op de lauweren van de macht van de eigen zuil, hoewel die ook al begon te tanen.Het was een partij waarin de jonge André Cools opgang maakte, en de nog jongere Guy Mathot: raspolitici, razend intelligent, maar ook gulzig in het leven en ongeremd in de omgang met de macht. Het was een partij waarin ook oudere mannen graag de lakens bleven uitdelen. Zoals premier Edmond Leburton, die zich profileerde als de grote vriend van de Zaïrese president Mobutu. Dat leverde Leburton, ook van de eigen Jong-Socialisten, de bijnaam ‘Le Grand Chef Blanc’ op, een wrange knipoog naar de dictator in de voormalige kolonie. Het was dus een partij van macht, die de geest van de jaren zestig begrepen meende te hebben, maar dat vertaalde als een partij van méér. Meer autosnelwegen. Meer beton. Meer kerncentrales. Grote havens. Hogere lonen. Betere uitkeringen. Meer welvaart. De andere kant van de jaren zestig, het groeiende ethische bewustzijn, het nieuwe sociale elan, dat had die partij amper in de vingers. Al waren er uitzonderingen. De oude BSP-voorzitter Leo Collard was het die op 1 mei 1969 een oproep deed aan katholieke jongeren voor progressieve frontvorming. En de Antwerpse journalist-politicus Lode Hancké timmerde ijverig mee aan die weg.Maar daartegenover stond de inertie van grote delen van het partijapparaat, een onwennige omgang ook met het toen zeer en vogue zijnde federalisme. Niet dat het federalisme genegeerd werd. Het werd ongelijk vertaald. De PSB mocht zéér regionalistische en wallingantische standpunten innemen - ministers als André Cools, maar evengoed vroeg overleden voorgangers als Freddy Terwagne waren geïnspireerd door het sociaaleconomisch federalisme van de legendarische Luikse vakbonds- en stakingsleider André Renard - maar de BSP werd absoluut niet geacht Vlaams te zijn.

De Rode Leeuwen

Op al die punten was Karel Van Miert een buitenbeentje. Hij werkte zich op via een wetenschappelijke carrière, die (toen al) deels verliep via de prille Europese instellingen. Hij vestigde zich in de buurt van Brussel, waar hij mee aan de wieg stond van de Rode Leeuwen. Dat kwam zo. De voornaamste Brusselse Vlaming, Hendrik Fayat, kreeg niet eens een verkiesbare plaats op de unitaire SPB/BSP-lijst. Dus gingen Fayat en consorten, Karel Van Miert, maar ook Lydia De Pauw-Deveen, in de contramine en richtten ze een eigen Vlaamse scheurlijst op, ‘De Rode Leeuwen’, die daarna werd erkend als de afdeling voor de Brusselse Vlamingen. Hij was dus redelijk onafhankelijk. Vooral financieel.Toen Karel Van Miert halverwege de jaren zeventig door Willy Claes steeds nadrukkelijker gepusht werd om centrale verantwoordelijkheden op te nemen in de BSP, was dat voor die partij hoog nodig. Er waren nog talloze militanten en leden - oneindig veel meer dan nu - en volkshuizen en een nauwe band met vakbond en ziekenfonds. Maar er ontbrak ook iets. Begeestering. Drive. Eigenlijk ook: jeugd. Van Miert vormde al snel een trias met de Limburger Willy Claes (sinds 1968 in het parlement), de Brabander Louis Tobback (sinds 1974 erbij). Ook met de wat oudere Bruggeling Frank Van Acker waren de contacten uitstekend. Maar die geografische spreiding zei al veel over de toestand van de BSP. Er was een dreigende sclerose in de traditionele bastions: Antwerpen, Gent, Mechelen ook. Het waren figuren uit wat lange tijd gold als de ‘periferie’, maar die als eersten begrepen dat het niet verder kon zoals het liep. Ook al waren de eerste jaren van Karel Van Miert uiterst moeilijk (het kwam tot een breuk met de PSB van de kolerieke André Cools, voortaan PS, Van Miert werd geschandvlekt als lid van de zogenaamde ‘junta van partijvoorzitters’ die het Egmontpact onderhandelde), ook al werd hij aanvankelijk niet op handen gedragen door ‘de militanten’ - ze namen hem zijn accent kwalijk, zijn zogezegd gebrek aan présence bij tv-optredens, wellicht ook die aparte golf in zijn haar die later zo kenmerkend werd voor hem, en natuurlijk het feit dat hij geen stemmenkanon was. Hij zette toch door. Dadendrang, andermaal. Van Miert gaf de SP vooral haar hart terug: ijveren voor ‘de goede zaak’. Maar omdat in het binnenland de economische crisis had toegeslagen, de socialeverzorgingsstaat onder druk kwam te staan en hij dus vooral verplicht werd om in eigen land het status-quo te verdedigen - omdat dit het meest sociale was, of leek - oriënteerde hij zijn partij naar buitenlandse thema’s. Louis Tobback werd zijn man in het rakettendebat. Louis Van Velthoven (van Lommel, ook al de absolute periferie) werd de Zaïrespecialist. Van Miert schuwde daarin geen risico’s voor zijn eigen carrière. Toen het Belgische koningshuis en met name prins (nu koning) Albert verwikkeld raakte in een onfrisse deal met de Saoedische strijdkrachten, een affaire met luxeprostituées en tonnen smeergeld - de zogenaamde zaak-‘Eurosystem-Hospitalier’ - was het Karel Van Miert die bijzonder scherp was voor de constructie, en ook laakte dat leden van het hof erbij betrokken waren geraakt.

‘De Morgen’

In zekere zin vervulde Karel Van Miert in België de rol die zijn oudere tijdgenoot Joop den Uyl in Nederland speelde. Hij haalde de sociaaldemocratie uit haar te enge verhaal van sociale voordelen, en verruimde ze tot een internationale, ethisch bewogen partij. De oprichting van het progressieve dagblad De Morgen, op het puin van de failliete (Volksgazet, Antwerpen) of kwijnende (Vooruit, Gent) socialistische bladen, paste daarin. Toen De Morgen later in conflict kwam met Van Miert, was dat het bitterste moment van zijn loopbaan. Zelfs zijn moeder in Oud-Turnhout zegde haar abonnement op. Lukte die vernieuwing volledig? Natuurlijk niet. Van Miert en Claes, die begin de jaren tachtig wel oren hadden naar een matigingsverhaal, hadden bonje met vakbondsleider Debunne, die vooral ‘neen’ zei. Van Miert leed een bittere nederlaag in eigen rangen toen een meerderheid van zijn eigen partijbureau in 1979 ‘raketten’ géén zaak vond om de regering - met socialisten, dus eigen kabinetten en ministers en macht - te laten vallen. Soms speelde Van Mierts emotionaliteit hem ook parten. Toen de Bende van Nijvel haar dodelijkste raid - op de Delhaize in Aalst - pleegde, was de SP-voorzitter blind van woede: “Ik zou zeggen: als we ze pakken, zet ze tegen de muur.” Dat was niet goed. En toen zijn partij in 1985 de verkiezingen won, doch er niet in slaagde de rooms-blauwe coalitie van Wilfried Martens te breken, ging hij toch door het lint toen Boudewijn meteen besliste om Martens te herbenoemen tot formateur. Dat was niet vriendelijk van Boudewijn, maar politiek wel logisch.En toch was Van Miert geen radicaal. Bijlange niet. Hij zei dat hij de partij opende ‘ook voor christenen’, maar hij bedoelde eigenlijk ook: voor ‘niet-arbeiders’. Van Miert had het niet op het biefstuksocialisme, maar hij had zijn eigen burgerlijke kant. Dat ging erg ver. In 1983, in volle oppositie tegen de inleveringsregeringen van Wilfried Martens, laat hij in De Morgen een ‘kerstadvertentie’ plaatsen. Wie niet tegen stroop kan, gelieve niet verder te lezen - zelfs de CVP durfde dergelijke schrijfsels toen niet meer te plegen: “Kerst en nieuwjaar. De gemoedelijke sfeer / Het aanstekelijke gevoel dat alles kán / Dat we niet gelaten hoeven toe te kijken / Dat er oplossingen zijn voor onze problemen / Van werkloosheid tot wereldvrede / Maar dan moeten we het ook echt willen / En samen doen / Voelt u het ook? / Laat dan die lichtjes in de kerstboom nog even aan.”

Huzarenstukje

Maar de vernieuwing werkte wel, en de beoogde verruiming werd bereikt. Bij de grote - de allergrootste - antirakettenmars van 1983 stapte vierhonderdduizend man op. Het is niet meer bon ton om dat nu nog te zeggen, maar het waren er beslist méér dan bij de Witte Mars. Bij de Europese verkiezingen van 1984 zorgde Van Miert voor een aardverschuiving. De SP werd met 28 procent de grootste Vlaamse partij, de eerste en tot dus enige keer dat dat gebeurde. Van Miert zelf was lijsttrekker en haalde een half miljoen voorkeurstemmen. Natuurlijk hielpen de omstandigheden. Maar dat is niet afdingen; elk groot succes is altijd geholpen door gunstige omstandigheden. In het geval van Van Miert was dat én een intelligente, spitse lijsttrekker, én de regeringspartijen PVV en CVP die niet durfden uit te pakken met hun kopstukken, en dus de onbekende Bertie Croux (CVP) en de jonge Karel De Gucht (PVV) in de vuurlijn stuurden. Van Miert triomfeerde. Steve Stevaert heeft ooit gezegd dat Karel Van Miert met zijn 28 procent twee huzarenstukjes koppelde: hij realiseerde die dag tegelijk een Tobbackeffect en een Stevaerteffect. Een Tobbackeffect van 1995: alle progressieven rond de SP verzamelen. Een Stevaerteffect van 2003: ook heel veel niet-socialisten aanzuigen. Van Miert deed het tegelijk.Hij bracht zijn partij terug in de meerderheid, zij het pas na de beruchte honderd dagen van Dehaene, liet de SP achter in de handen van Frank Vandenbroucke en meende dat het goed was. Dat bleek niet echt zo, want de vernieuwing was wel niet meer omkeerbaar, maar toch niet zo diep als hij had gedacht. Frank Vandenbroucke werd bijvoorbeeld weggehoond als Broekske, en klassieke vrijzinnige socialistische bastions jenden hem wegens zijn katholieke afkomst. De SP was nog niet echt anders.Maar dat kon Van Miert niet meer deren. Vol overgave had hij zich gestort op zijn herontdekte passie, Europa. En ook daar gold: dadendrang. Hij was de onbuigzaamheid zelf. Eén voorbeeld, maar zo tekenend. In de loop van de jaren negentig maken ambtenaren van de Europese Commissie een vernietigend rapport op over de overheidssteun van de Duitse deelstaat Niedersachsen aan autoconstructeur Volkswagen - VW-hoofdzetel Wolfsburg ligt daar namelijk. In zijn Europese memoires vertelt Van Miert uitvoerig over de pogingen van de Saksische politicus Gerhard Schröder om het bedrijf te blijven steunen, tegen de Europese afspraken in. Van Miert was echter zo vriendelijk om de pijnlijkste confrontatie niet te boek te stellen. Die ging zo. Schröder, toen the rising star van de sociaaldemocratische SPD, nam VW-baas Ferdinand Piëch mee naar Brussel, naar Van Miert. “Ik zal dat even ‘onder socialisten’ oplossen.” Piëch mocht dus antichambreren, Schröder alleen bij Van Miert binnen. “We gaan daar niet flauw over doen. U verscheurt dat document en vergeet natuurlijk deze zaak. Dat spreekt.” Van Miert: “Dat spreekt niet. Dat document is opgesteld en goedgekeurd door mijn ambtenarij. Het is juist en correct. Ik kan er geen fout in ontdekken. U blijkbaar ook niet.” Schröder: “Van Miert, luister eens goed: denkt u echt dat ik met Piëch naar Brussel ben gekomen om onverrichter zake terug naar huis te gaan? In dat geval verzeker ik u dat u geen enkel internationaal mandaat meer zult bekleden. Dat regel ik wel via de Socialistische Internationale.” Van Miert: “In dat geval verzoek ik u nu mijn kantoor te verlaten. U doet wat u niet laten kunt.” Schröder mocht gaan, Piëch heeft die middag de hand van de eurocommissaris zelfs niet geschud.

Boomgaard

En toch bleef Karel Van Miert ook daar bescheiden onder. Na zijn Europese mandaten zei Karel Van Miert aan The Financial Times: “Perhaps I should have been tougher.” Misschien had ik taaier moeten zijn.En toch was Karel Van Miert in de menselijke omgang zeker niet ‘taai’. Natuurlijk kon hij bikkelhard zijn - zijn opstelling in de Agusta-affaire zorgde voor een jarenlange breuk met zijn oude vrienden - maar hij was absoluut geen slecht mens. Hij was gepassioneerd door politiek, door Europa vooral. Jazeker, zoals zijn oude moeder al zag: Karel wilde best een centje verdienen, en ook daarom was hij in zijn laatste levensjaren niet afkerig van beheersmandaten in grote bedrijven. Maar hij was geen patser, geen luxezoeker. Zijn huis in Beersel was vooral een comfortabel boerderijtje vlak bij Brussel. In zekere zin: een nieuw Oud-Turnhout, terug naar de sfeer van de ouderlijke woning. Geen koeien meer, maar honden en planten en een prachtige boomgaard. Een leven dat nog altijd vol zat met politiek en ideeën, maar waar ook meer tijd was voor Carla Galle, zijn nieuwe levensgezellin, die hij op het SP-hoofdkwartier had leren kennen toen politiek zijn leven van a tot z bepaalde.En ineens was de dood er. In zijn eigen tuin. Uitgerekend terwijl hij op een ladder stond tussen de kerselaars. Ineens was Karel Van Miert niet meer. Men kan onder dit te korte, maar zo begeesterende, zo inspirerende leven de weemoedige soundtrack van van ‘Le temps des cérises’ plaatsen. Ooit was dat een socialistische elegie op de Commune van Parijs, een droef eresaluut aan gevallen kameraden. Zing zacht mee met die recente versie, dat wonderlijke duet van de mooie Geike Arnaert en de oude Bobbejaan Schoepen:Cérises d'amour aux larmes pareillesTombant sous la feuille en goutte de sangMais il est bien court le temps des cérisesPendants de corail qu’on cueille en rêvantSpreken of schrijven over Karel Van Miert, is ook terugdenken aan een socialisme toen dat nog alle toekomst had.

Nu belangrijker dan ooit: steun kwaliteitsjournalistiek.

Neem een abonnement op De Morgen


Op alle artikelen, foto's en video's op demorgen.be rust auteursrecht. Deeplinken kan, maar dan zonder dat onze content in een nieuw frame op uw website verschijnt. Graag enkel de titel van onze website en de titel van het artikel vermelden in de link. Indien u teksten, foto's of video's op een andere manier wenst over te nemen, mail dan naar info@demorgen.be.
DPG Media nv – Mediaplein 1, 2018 Antwerpen – RPR Antwerpen nr. 0432.306.234