InterviewKati Heck
Kunstenares Kati Heck, wereldtalent: ‘Het enige wat ik hier in Pulle mis, is afval’
De Duits-Antwerpse kunstenares Kati Heck (39) exposeert volgende maand in de Tim Van Laere Gallery. Haar schilderijen lijken soms taferelen uit een psychedelisch wonderland waar de lsd gratis voorradig is. En toch woont ze met man, kind en hond in het vredige Pulle. ‘Ik hou wel van wat dubbelzinnigheid.’
Wie is Kati Heck?
• Duitse kunstenares, geboren
in 1979 in Düsseldorf
• woont al twintig jaar in België en leeft en werkt in Pulle
• maakt schilderijen, tekeningen, sculpturen, installaties, foto’s en films
• haar werk behoort tot de collecties van o.m. het SMAK, het MuHKA en het Parijse Centre Pompidou
• getrouwd met muzikant Gregory Brems en moeder van Jacky, haar dochter van 2
Pulle, begot. Mag ik op audiëntie bij een van de meest opwindende kunstenaars van het moment, beland ik in een lodderig Kempendorpje. “Kon jij nu echt niet in een kunstenaarshol in Tel Aviv of Berlijn wonen?”, neem ik me voor om Kati Heck te vragen. Maar nog voor ik mijn bandopnemer in stelling heb gebracht, zegt ze al dat het haar geen ruk kan schelen waar ze bivakkeert. “Ik ben toch altijd in mijn atelier. Of dat nu in Pulle, Antwerpen of San Francisco staat, speelt geen enkele rol. Het enige wat ik hier mis, is afval. Toen ik nog in Antwerpen woonde, ging ik op donderdagavond altijd in de stapels grofvuil snuffelen, op zoek naar interessante spullen. Hier in Pulle is er beduidend minder rommel. Of toch minder boeiende rommel. Daar staat dan weer tegenover dat ik te midden van de Kempische natuur sneller een vogel of een worm zal schilderen. Het is eens wat anders dan de stedelijke zatlappen die ik vroeger soms portretteerde.” (lacht)
Naast haar huis verrijst een atelier met de afmetingen van een nieuwbouwvilla. De ruwbouw is bijna klaar, in het najaar wordt het pand haar nieuwe artistieke domicilie. Ik vraag over welke eigenschappen een atelier moet beschikken om een goed Kati Heck-atelier te zijn. “Het belangrijkste is dat er een bed staat”, zegt ze, “zodat ik in mijn atelier middagdutjes kan doen. Na een dutje weet ik vaak precies welke richting ik met een werk uit moet. Eigenlijk is het bed waarin ik ’s middags slaap mijn versie van een bureau. Het is de plaats bij uitstek waar mijn werk vorm krijgt. Waar zonder woorden knopen worden doorgehakt en problemen worden opgelost.”
Kati Heck kleurt haar Nederlands met een gracieuze Duitse tongval. Haar ‘goed’ klinkt als ‘gut’, haar ‘kop’ als ‘Kopf’. Het maakt haar lieflijker dan ik verwacht had. “Je zou een heel andere indruk van me krijgen wanneer ik Duits met je zou praten”, zegt ze. “In het Duits is mijn woordkeuze scherper en grilliger. Intelligenter? Nee, dat niet. Luc Tuymans praat nog altijd beter Duits dan ik.” (lacht)
Hartmensch
‘Heck Yeah!’ staat er op de groene pet die ze draagt. ‘Heck Yeah!’ is ook precies wat curatoren, galeristen en verzamelaars doorgaans denken als ze haar werk zien. De afgelopen jaren exposeerde Kati Heck in de heilige drievuldigheid SMAK, Bozar en MuHKA; had ze gedenkwaardige solotentoonstellingen in de Antwerpse
Tim Van Laere Gallery en de Londense Sadie Coles HQ; en baande haar werk zich fluitend een weg naar de collecties van onder meer het Centre Pompidou in Parijs en het Walker Art Center in Minneapolis.
Tim Van Laere, haar galerist en beëdigd partner in crime, trekt een blik superlatieven open wanneer hij het succes van zijn poulain verklaart. “Kati is zonder meer een van de grootste talenten die ik de laatste twintig jaar heb ontmoet”, zegt hij. “Op dit moment zie ik wereldwijd hooguit drie mensen die even goed kunnen schilderen als zij. De Amerikaan John Currin is er een van. Maar voor de rest speelt Kati qua technische virtuositeit bijna iedereen naar huis. En het mooie is dat ze met haar metier een heel eigen wereld gecreëerd heeft. Ik heb op kunstbeurzen nog nooit werk gezien dat ook maar in de buurt komt van wat Kati maakt. Dat is echt uitzonderlijk.”
In het geschilderde Kati Heck-universum is het niet ongewoon dat een vrouw twee hoofden heeft en met een luit zwaait om zich te beschermen tegen een bezoeker uit een plots opdoemend hellevuur. Of dat een paterfiguur melancholisch in de verte staart terwijl hij met zijn linkerhand het zaagsel opvangt dat uit zijn buik stroomt. Zet kunstcritici in de buurt van een Kati Heck en er vallen gegarandeerd woorden als absurdistisch en expressionistisch.
Maar geen -isme kan uitdrukken wat de echte kwaliteit is van haar werken: je kan gewoon niet ophouden met ernaar te kijken. Haar schilderijen bruisen van het leven, en wel op een heerlijk ambigue manier: je zou gierend van de voorpret in haar doeken willen duiken, ware het niet dat je verstand je net op tijd aanmaant om toch maar wat afstand te bewaren. Want hoe bont en vrolijk haar taferelen ook lijken, ze dragen bijna altijd iets unheimlichs in zich: een naderend onheil, een onbenoembaar ongemak, een knagende onrust. Kati Heck-kunst is zowel lief als gevaarlijk, zowel smeuïg als rebels.
“Vroeger was ik écht wild”, zegt ze nadat ik het woord ‘rebels’ heb uitgesproken. “Ik wou de maatschappij met mijn werk een pak rammel geven. Maar ondertussen ben ik erachter gekomen dat ik me beter op een rustige manier uit. Niet dat ik in mijn huidige werk geen standpunten meer inneem. Ik doe het gewoon implicieter, minder drammerig.”
Ze neemt me mee naar haar tijdelijke atelier – een wintertuin die tot schilderveranda werd gepromoveerd – en toont me twee schilderijen die bestemd zijn voor haar nakende expo. Op het eerste tableau voert ze een gesprek met een verwelkte zonnebloem; op het tweede zitten twee mensen, een robot, een hond, een vis en een appel gezellig samen aan tafel. “Ik heb me laten inspireren door de Amerikaanse filosofe Donna Haraway”, legt ze uit. “Volgens haar hebben wij op deze planeet enkel nog een toekomst als we leren samenwerken met andere organismen. En dus toon ik een wereld waarin mensen, planten, dieren en machines met elkaar communiceren alsof het de normaalste zaak van de wereld is. Voor mij is dat óók een maatschappelijk statement: ik pleit voor een verregaande vorm van empathie, zelfs ten opzichte van wezens die ogenschijnlijk veraf van ons staan.”
Vindt ze het belangrijk dat mensen het verhaal achter haar werk kennen? “Welnee, ik ben al lang blij als ik zelf weet wat ik met mijn werk wil zeggen. (lacht) Je mag ook van mijn schilderijen houden omwille van een mooi geschilderde hand of een kunstig geborstelde traan. Als ik naar kunst ga kijken, hoef ik het verhaal achter een werk ook niet per se te kennen. Pas als een kunstenaar mij fascineert, zal ik mij in de betekenis van zijn werk verdiepen. Het gebeurt dat het werk daardoor nog boeiender wordt. Het gebeurt ook dat ik nadien alle interesse verlies.” (lacht)
“Ik ben en blijf een Hartmensch: ik word door iets geraakt of niet. Daar kan de gebruiksaanwijzing bij een werk weinig aan veranderen. Ook vakmanschap blaast mij niet per definitie omver. Je ambacht beheersen, is goed. Maar je moet jezelf er ook van kunnen bevrijden. Ik ben als kunstenaar op mijn best wanneer ik mijn metier loslaat. Wanneer ik denk: ik kan alles, en dus hoef ik niks meer.”
‘Babydetektivclub’
De hevige voorjaarsstormen hebben gaten in het glazen dak van haar atelier geblazen: er tuimelen regelmatig regendruppels ter grootte van bosbessen naar binnen. Ze heeft haar schilderijen preventief op bakken Jupiler gehesen, maar de kans dat een corpulente spat water naar eigen goeddunken een van haar werken zal retoucheren, lijkt me niettemin reëel. “Maak je geen zorgen”, zegt ze wanneer ze mijn gefronste wenkbrauwen ziet. “Die dingen kunnen wel tegen een stootje. Pas als mijn werken mijn atelier verlaten, moeten ze met witte handschoenen worden benaderd.”
Op een tafel ligt een afdruk van de cover die ze voor De Morgen Magazine maakte: een zelfportret waarop ze gehuld in een luier detectivewerk verricht. Kati Heck mag zich dan ook de trotse oprichtster noemen van de Babydetektivclub: een genootschap van artistiekelingen die bij tijd en wijle samenkomen om de wereld als Baby Detektives – lees: nieuwsgierig en onbevangen – aan een onderzoek te onderwerpen.
“Ik heb de Babydetektivclub opgericht om aan de eenzaamheid te ontsnappen”, zegt ze. “Om af en toe nog eens in groepsverband te kunnen opereren. Schilderen is een solitaire aangelegenheid. Soms snak ik naar mensen met wie ik kan praten over kunst en literatuur. De Babydetektivclub is daar een handig vehikel voor. We ontmoeten elkaar op onregelmatige basis, maar ik verlaat onze bijeenkomsten altijd met een hoofd vol ideeën. Ik breng gewoon ontzettend graag mensen samen. Ook in mijn werken creëer ik vaak situaties waarin mijn personages rond een tafel zitten. De communicatie tussen mensen – of de onmogelijkheid ervan – is een thema dat mij blijft fascineren.”
Nog een club waar Kati Heck graag lid van is, is de Tim Van Laere-club: de schare kunstenaars die zich de voorbije twintig jaar hebben verenigd in de gelijknamige galerij. En waar behalve Heck onder meer Rinus Van de Velde, Jonathan Meese, Ben Sledsens en Armen Eloyan deel van uit maken. “Tim slaagt erin om onder zijn kunstenaars een uniek wij-gevoel te creëren. Als we na een opening samen iets gaan eten, is het altijd feest. We bewonderen elkaar, de galerij van Tim voelt echt aan als ‘onze’ galerij. Het wordt een belevenis om straks in ons prachtige, nieuwe gebouw in het Zuid te mogen exposeren. Het lijkt wat op een sokkel, vind ik. Een voetstuk waarop wij mogen pronken.” (lacht)
Ik vraag of kunstenaars die elkaar bewonderen ook elkaars werk kopen. “Ik heb al een tekening van Armen en een werk van Jonathan gekocht. Omdat ik van hun kunst hou, maar ook omdat ik een stukje van hun persoonlijkheid in huis wilde halen. Ik zou nooit een werk kunnen kopen van een kunstenaar die ik niet kan uitstaan. Mijn verstand zegt dat ik de artiest en de mens van elkaar hoor te scheiden. Maar mijn hart is het daar niet noodzakelijk mee eens.
“Ik kan ook niet voor om het even wie een tentoonstelling maken. Voor Tim Van Laere of Sadie Coles werken, dat klopt voor mij. Tim en Sadie zijn prachtige mensen. Maar een expositie maken voor iemand die ik in mijn binnenste een klootzak noem, dat vind ik moeilijk. In 2007 heb ik met een galerist een heel nare ervaring gehad. Ik heb nadien een half jaar niet kunnen schilderen. Mijn geloof in de kunstwereld was helemaal om zeep.”
Maakt het ook uit wie haar werken koopt? “Als een werk heel bijzonder voor me is, vraag ik Tim om ervoor te zorgen dat het ook bij een bijzonder persoon terechtkomt. Maar uiteraard ben ik blij met elke koper. Ik moet per slot van rekening leven van mijn kunst.”
Vindt ze dat ze het succes heeft dat ze verdient? “Ach, Gott. Daar ben ik echt niet mee bezig. Ik kan doen wat ik het liefste doe, dat is qua succes al heel wat. Natuurlijk vind ik het fantastisch dat ik volgend jaar in het Gemeentemuseum in Den Haag mag exposeren. En natuurlijk hoop ik dat mijn werk op een dag ook in het New Yorkse MoMA te zien zal zijn. Maar dat hoeft daarom niet morgen te gebeuren. Overmorgen is ook goed.” (lacht)
Kati Heck groeit op in een buitenwijk van Düsseldorf, als dochter van een architect en een modeontwerpster. Nog voor ze officieel puber is, werkt ze al samen met haar moeder. Ze gaat mee naar modebeurzen in Firenze en Parijs en poseert voor de reclamecampagnes van haar mama. “Toen ik dertien was, poseerde ik in een Californische woestijn in een transparant bloesje, waardoor je mijn ontluikende borsten kon zien. Mijn vader fotografeerde, mijn moeder gaf aanwijzingen. Als ik er vandaag op terugkijk, denk ik: vreemde gezinsactiviteit, toch. (lacht) Maar toen stond ik er niet bij stil. Iedereen in de familie Heck speelde graag voor model. Alleen mijn vader stelde soms zijn grenzen. Ik heb hem ooit gevraagd om een pissende hond na te doen, maar dat heeft hij geweigerd. (lacht) Terwijl mijn moeder er geen enkel probleem mee had om met blote borsten voor mij te poseren. Een milde vorm van narcisme is een familietrekje, vrees ik.”
Behoort eigenliefde niet tot de karakteriële standaarduitrusting van de meeste kunstenaars? “Natuurlijk. En ik ben geen uitzondering op die regel. Maar eigenlijk vind ik het vreselijk dat ik zo op mezelf gericht ben. Als ik niet oplet, maak ik enkel nog zelfportretten. Dat vind ik vaak mijn beste werken. In een afbeelding van mezelf kan ik gemakkelijker kwijt wat er in mij omgaat. Plus: wanneer ik iemand anders schilder, voel ik toch een zekere verantwoordelijkheid ten opzichte van die persoon. Wanneer ik mezelf portretteer, heb ik daar geen last van: ik mag mezelf afbeelden zoals ik wil.”
Amateur-Freud
De amateur-Freud in mezelf vraagt of er in haar werk nog restjes opvoeding te bespeuren zijn. Ze denkt na en zegt: “Mijn ouders hebben mij altijd op het hart gedrukt dat ik verstaanbaar moet blijven. Dat het weinig zin heeft om iets te maken wat niemand begrijpt. Dat zie je wel in mijn werken, denk ik: ze zijn erg toegankelijk, ze bezorgen je geen acute aanval van migraine. Ik vind het irritant dat er in de kunstwereld zo gretig met complexe, maar betekenisloze begrippen gegooid wordt. Conceptuele kunst die enkel door kunstwetenschappers begrepen kan worden, is aan mij niet besteed.”
Heck is 19 wanneer ze in Antwerpen aanmeert. Ze is van plan om zich samen met een vriendin in te schrijven aan de befaamde Modeacademie, maar bedenkt zich nadat ze het instituut een paar keer bezoekt. “Te braaf en te proper”, luidt het oordeel. Haar vriendin besluit fotografie te studeren, zelf trekt ze naar het departement schilderkunst van de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten. Overdag schildert ze stillevens en ontwikkelt ze haar ambacht, ’s nachts drinkt ze bier en voedt ze haar jeugdige kunstenaarsziel.
“Drinken is een tijdlang heel belangrijk voor me geweest. (lacht) Het hoorde bij de romantiek van het kunstenaarsschap, bij mijn zoektocht naar de extase. Al dan niet onder de invloed van alcohol probeerde ik de gekste dingen uit. Daarin niet zelden aangemoedigd door Fred Bervoets, die ooit in een gouden pak naar de woestijn trok om er een sculptuur te gaan maken. (lacht) Ik heb behoorlijk puberale avonturen beleefd. Maar dat hoorde nu eenmaal bij mijn artistieke coming of age. En de kunstenaarsromantiek is voor mij nog altijd essentieel. Kunstenaars mogen niet leven zoals boekhouders. Wij moeten onze vrijheid vieren, onze naïviteit bewaren.”
Sinds twee jaar heeft ze een dochter, Jacky. Ik vraag hoe het met de romantiek van het kunstenaarsschap gesteld is, nu er in huis niet alleen verftubes en kwasten rondslingeren, maar ook luiertassen en Fisher Price-xylofoons. “Wel, in vergelijking met vroeger drink ik beduidend minder, om maar iets te zeggen. (lacht) Maar het moederschap heeft ook zijn voordelen. Ik put mezelf minder uit dan een paar jaar geleden. Als Jacky morgen ziek wordt, zorg ik voor haar en stel ik mijn werk gewoon even uit. Sinds ik mama ben, hoef ik me niet langer af te vragen waar mijn prioriteiten moeten liggen. Dat is rustgevend.
“Maar het is zeker niet zo dat mijn dochter de kunstenaarsromantiek uit mijn leven wegzuigt. Ze maakt er nu gewoon deel van uit. Mijn werk is mijn leven en mijn leven is mijn werk. Zo is het altijd al geweest en zo zal het ook altijd zijn. Ik heb wel het geluk dat Gregory (Brems, haar man, SS) regelmatig voor mij inspringt. Als ik mijn artistieke intuïtie wil volgen of tegen mijn deadlines moet vechten, is hij degene die de boel hier runt. Hij helpt me trouwens ook met het maken van mijn sculpturen. Gregory is muzikant, maar heeft de pech dat hij alles kan.”
“Vrouwen kunnen niet schilderen”, zei Luc Tuymans nog voor Heleen Debruyne oud genoeg was om hem voor die uitspraak een metaforische klets om de oren te geven. Later corrigeerde Tuymans zijn statement: “Vrouwen kunnen niet schilderen, op twee na: Marlene Dumas en Kati Heck.” Ik vraag de laatstgenoemde hoe ze die quote onthaald heeft: als een compliment voor zichzelf? Of als een belediging voor vrouwelijke kunstenaars? “Beide”, lacht ze. “Georg Baselitz (Duitse kunstenaar, SS) heeft ooit hetzelfde gezegd als Tuymans. Alleen kon Baselitz zelfs geen twee vrouwen opsommen die zijn goedkeuring wegdroegen.” (lachje)
“Maar zowel Baselitz als Tuymans hebben ongelijk: vrouwen kunnen even goeie kunstenaars zijn als mannen. Alleen: van alle vrouwen die aan de kunstacademie studeren, komen er bitter weinig in een galerij terecht. En ik denk eerlijk gezegd dat dat een beetje een Belgisch probleem is. Belgische kunststudenten zijn vaak nog erg jong en onzeker wanneer ze afstuderen. Ze weten nog niet precies wat ze willen en trekken dan maar naar het kunstonderwijs. Maar het vaste inkomen van een onderwijsjob maakt de ontkiemende kunstenaar in hen niet ambitieuzer. Integendeel.
“Zelf ben ik wel van meet af aan voor het voltijdse kunstenaarsschap gegaan. En als ik even wat geld nodig had om mijn ding te kunnen blijven doen, deed ik een tijdelijke job die niks met kunst te maken had. Ik wou mijn artistieke krachten investeren in mijn kunstwerken. Niet in opleidingen voor studenten. Ik denk dat vrouwen – maar ook mannen – die écht kunstenaar willen worden, risico’s moeten durven nemen. Door op veilig te spelen, versmachten ze hun kunstenaarsdroom.
“Los daarvan zijn er vandaag toch straffe vrouwen die al op jonge leeftijd succes hebben. Charline Tyberghein, bijvoorbeeld. En dat komt niet omdat Charline zo goed kan netwerken, maar omdat haar werk zo overtuigend is.
“Ik hoop in ieder geval dat we de genderissues op een dag kunnen begraven. Want eigenlijk is heel die m/v-discussie in de kunsten niet zo interessant. Voor mij gaat kunst niet over ‘vrouw zijn’ of ‘man zijn’. Menstruatiekunst – of peniskunst, for that matter – is zelden boeiend.”
Dochter Jacky tikt tegen het raam van het atelier. Haar dag in de crèche zit erop, tijd om mama uit haar interviewbubbel te bevrijden. “Jacky!”, roept Heck wanneer ze haar hoogblonde nageslacht in de gaten krijgt. Ze stuift het atelier uit en trakteert haar dochter op een kus en knuffel.
“Dit atelier heeft veel te veel ramen”, zegt ze nadien. “Jacky en ik kunnen elkaar voortdurend zien. Als ze met haar neus tegen het raam komt staan, breekt mijn moederhart. Dan kán ik niet anders dan stoppen met werken. Lastig, als je in de laatste rechte lijn naar een tentoonstelling zit.” (lacht)
We houden ons journalistieke vraag-en-antwoordspel voor bekeken en nemen herzlich afscheid.
Terug thuis besluit ik Pulle voor de lol eens onder de Google-microscoop te leggen. Eén keer haalde het dorp het wereldnieuws, zo blijkt: op 3 september 2005, nadat op het plaatselijke kerkhof het lijk van een halfnaakte vrouw was gevonden. Gezien haar staat van ontkleding dachten de Hercule Poirots van Pulle aan een lustmoord. Maar nader onderzoek wees uit dat de vrouw tussen twee grafstenen was gehurkt om te plassen, daarbij haar evenwicht had verloren, een van de zerken had vastgegrepen, onder de loodzware steen was terechtgekomen en uiteindelijk gestikt was.
Op tragikomische wijze richting de dood sukkelen, laat dat maar aan de Belgen over, is mijn eerste gedachte. De tweede: zou een vrouw die met haar onderbroek op haar enkels tussen de grafzerken zit geen mooie bijrol kunnen spelen in een Kati Heck-tableautje?
Kati Heck, All My Friends Are Wild: van 23 mei tot 6 juli in het nieuwe gebouw van de Tim Van Laere Gallery, Jos Smolderenstraat 50, Antwerpen.