InterviewJongerenwelzijn
‘Jordy’s dood heeft het meest veranderd’: Stefaan Van Mulders zwaait af bij Vlaamse jeugdhulp
‘Het moment waarop ik de telefoon kreeg met het nieuws, herinner ik me nog haarscherp. Ik was erg geraakt. Maar ik wist ook meteen: hier gaat veel op volgen.’ In de vijftien jaar dat Stefaan Van Mulders aan het hoofd van het agentschap Jongerenwelzijn stond, kende hij goede tijden en minder goede tijden. Maar die ene tragische gebeurtenis vergeet hij nooit: de dood van de negentienjarige dakloze jongen Jordy.
Een minderjarig meisje dat in een politiecel belandt omdat er te weinig plaatsen in instellingen zijn. Een jeugdrechter die een jonge delinquent om dezelfde reden moet vrijlaten. Een opvoeder die het werk neerlegt na het zoveelste incident.
Het zijn maar enkele dossiers in het domein van de jeugdhulp die de afgelopen jaren verontwaardiging veroorzaakten. Telkens moest Jongerenwelzijn zich verantwoorden. Aan het roer van dat Vlaamse agentschap zit nog even Stefaan Van Mulders. Over een paar weken verlaat de 65-jarige administrateur-generaal zijn schip.
Op de 21ste verdieping van het Brusselse Ellipsgebouw geeft Van Mulders toe dat hij zich bij momenten machteloos heeft gevoeld. “Je wilt jonge mensen de hulp aanbieden die ze nodig hebben, maar je botst tegen grenzen, tegen de beperkte middelen, aan.”
Van Mulders heeft berekend hoeveel de volgende regering het best extra vrijmaakt: 300 miljoen euro moet er boven op het huidige budget van 600 miljoen euro komen. “Dat geld moet in de eerste plaats ingezet worden om snel en laagdrempelig in te grijpen. Het kan ook dienen om de plaatstekorten weg te werken, de psychische ondersteuning uit te bouwen en het nieuwe jeugddelinquentierecht uit te voeren.”
Wat heeft u in de vijftien jaar hier het meest aangegrepen?
“Zonder twijfel de dood van Jordy (de negentienjarige jongen die in 2016 in een tentje in Gent overleed door ontbering, red.). Het moment waarop ik de telefoon kreeg met het nieuws herinner ik me nog haarscherp. Ik was erg geraakt. Maar ik wist ook meteen: hier gaat veel op volgen. Er is tijdens mijn carrière werkelijk niets geweest dat zo veel heeft teweeggebracht. Door zijn dood is de jeugdhulp bijvoorbeeld opengetrokken van 21 tot 25 jaar, en zijn er veel meer bruggen gebouwd met de volwassenenhulp.
“Tegelijkertijd blijf ik de voorziening die Jordy begeleidde, vrijpleiten. Met alle gegevens voorhanden geloof ik dat ze zeer zorgvuldig en nauwgezet hebben gehandeld.”
Toch liet u eerder optekenen: er zullen nog meer Jordy’s volgen.
“We moeten daar realistisch in zijn. We moeten aanvaarden dat we niet in een risicoloze maatschappij leven. Alle risico’s wegnemen, is een utopie. Je kunt niet voortdurend alles controleren. Wie wil dat ook, in een overgecontroleerde samenleving leven? Uiteraard moeten er systemen zijn die de problemen zo goed als mogelijk ondervangen en moeten we onderzoeken wat er misloopt. Maar alles beheersen, dat gaat niet.”
Is het geen logische wens van een samenleving dat de overheid jongeren zoveel mogelijk beschermt?
“Uiteraard, maar de uitdagingen veranderen voortdurend. De afgelopen jaren zijn we geconfronteerd met nieuwe maatschappelijke vraagstukken zoals migratie, radicalisering en tienerpooierschap. Ik geef eerlijk toe: toen die thema’s op ons afkwamen, wisten we niet meteen wat we daarmee aan moesten. Ik heb vertrouwen in wat we nu doen, omdat we telkens alle experts ter zake rond de tafel brengen. Maar het is met vallen en opstaan dat we methodes hebben uitgewerkt.”
Worden kinderen en jongeren vandaag beter geholpen dan vijftien jaar geleden?
“Het decreet integrale jeugdhulp, dat sinds 2014 in voege is, is nooit bedoeld om alle hulpvragen op te lossen. Het moest vooral de toegang verbreden. Daar zijn we, denk ik, wel in geslaagd.
“Met het decreet hebben we de schotten tussen de jeugdzorg, de gehandicaptenzorg en de geestelijke gezondheidszorg weggewerkt. Jongeren kunnen daardoor vroeger en sneller geholpen worden.
“De fusie met Kind en Gezin (waardoor het nieuwe agentschap Opgroeien wordt gevormd, red.) past ook in die strategie. Daarmee sluiten we een tijdperk af waarin jongeren pas laat, en vaak ook met vergevorderde problemen, op onze radar kwamen. We steunen nu ook niet meer op de inschatting en kennis van een enkele hulpverlener, maar op teams die objectieve parameters hanteren om jongeren te helpen.”
Toch blijft de nood aan jeugdhulp acuut. Hoe komt dat?
“We krijgen steeds meer vragen, zo tonen onze cijfers. Maar diezelfde cijfers tonen geen opvallende groeiende complexiteit. Nochtans is dat wel wat we in de praktijk aanvoelen: dat er jongeren zijn met meer dan één hulpvraag, dat ze daardoor moeilijker in één stramien passen. Denk aan een laagbegaafd iemand met gedragsproblemen en een psychische kwetsbaarheid.”
Maar waarom krijgen we dit probleem niet beter onder controle?
“Die vraag kunnen wij niet alleen beantwoorden. Er is bijvoorbeeld de vaststelling dat de armoede in Vlaanderen helemaal niet afneemt. Dat creëert broze gezinssituaties.
“Die relaties worden ook steeds ingewikkelder. Ik zeg niet dat een nieuw samengesteld gezin geen warm nest kan vormen, maar het is niet vanzelfsprekend voor een kind om zich altijd aan te passen.
“Het omgekeerde kan ook problematisch zijn: gezinnen waar de twee ouders altijd aan het werk zijn, zodat nog weinig tijd overblijft voor de kinderen. En dan zijn er nog de andere culturen waarmee we in aanraking komen...”
Het is dus niet alleen een sociale kwestie – u krijgt hier niet alleen kansarme gezinnen over de vloer.
“Dat idee blijft maar leven, dat het iets met de sociale ladder te maken heeft. Het klopt dat sociale omstandigheden extra kwetsbaar maken, maar het kan ook los daarvan mislopen. Een van de eerste gezinsdrama’s waarover ik publiekelijk moest spreken, was een drama in een welgesteld gezin, en zo zijn er helaas nog gevolgd.
“De vraag die dan telkens wordt gesteld, is die van de schuld. Mijn ervaring is: zelden is er één schuldige. Er worden altijd grondige onderzoeken gevoerd naar nalatigheid. Ik zeg u eerlijk dat het tijdens mijn hele carrière nooit is voorgevallen dat een hulpverlener een fatale fout maakte. We mogen echt gerust zijn over de professionaliteit.
“Ik kan u ook verzekeren: de hulpverleners die het van dichtbij zien mislopen, gaan een heel lange, donkere tunnel door.”
Toen tussentijdse verslagen van de Commissie van Toezicht een weinig fraai beeld van de jeugdinstellingen ophingen, verzette u zich ertegen dat die publiek werden gemaakt.
“Onze transparantie is toen misbruikt. Ik vind absoluut dat er publieke controle moet zijn op voorzieningen waar erg kwetsbare jongeren verblijven. Daarom zijn we ook meegestapt in het systeem met maandcommissarissen die in die instellingen langsgaan.
“Maar het opzet was: structurele fouten aan het licht brengen en oplossen. Dat staat haaks op de anekdotes die naar buiten werden gebracht. Alle aandacht ging naar zaken als straffen om een boterham met te veel boter en de Zelfmoordlijn die niet gebeld mocht worden. Zaken die achteraf gezien niet eens bleken te kloppen.”
Maar er zijn wel problemen.
“Dat er aandachtspunten zijn, wil ik niet tegenspreken. Er zijn problemen met de infrastructuur, met het aanbod van onderwijs ook. Er zijn daarvoor trajecten opgezet.”
Is het gebruik van isolatiecellen in deze tijd nog verdedigbaar?
“Ik ben onvoldoende pedagoog om die vraag te beantwoorden. Ik luister naar mensen met expertise. Ik denk dat, vanuit de fundamentele rechten die kinderen en jongeren hebben, zoiets tot het absolute minimum moet worden herleid. Het mag geen straf zijn die uitgesproken wordt omdat iemand iets mispeutert. Tegelijkertijd zie ik dat er momenten zijn dat jongeren zich volkomen te buiten gaan. Dan kan een isolatie wel helpen.”
U was het hoofd van de administratie. Hoe dicht stond u bij de kinderen en jongeren in de jeugdhulp?
“Ik heb regelmatig onze voorzieningen bezocht. Dan ging ik samen met hen aan tafel. Maar ik moet eerlijk zijn: de afstand blijft groot. Jongeren hechten meer belang aan een goed contact met hun individuele begeleider. Voor mij waren het wel belangrijke momenten. Omdat je dan de broosheid van jongeren ziet, en tegelijkertijd hun enorme talenten.”
Hoe is het om naar de instelling in Tongeren te gaan, een plek die afgekeurd is voor volwassen gedetineerden maar wel moet dienen om jonge delinquenten op te vangen?
“Het klopt dat voor Tongeren een oplossing gezocht moet worden. Het is een ouderwetse, donkere en lugubere gevangenisomgeving, waar beweging en begeleiding onvoldoende mogelijk zijn.
“Ik wil de beslissing om die plek open te houden niet op de politiek afschuiven. Wij hebben ook inspraak gehad. Maar het blijft een beslissing uit noodzaak. De druk op de capaciteit is enorm. Onze inspanningen om meer plaatsen te creëren, worden meteen ingehaald. De nieuwe gesloten instelling in Wingene zat twee jaar na de opening helemaal vol.”
Wat moet absoluut nog beter, vindt u?
“Dankzij Cachet, een vzw voor en door jongeren uit de jeugdhulp, worden we gevoed met verhalen en analyses over hoe het jongeren vergaat nadat ze bij Jongerenwelzijn zijn gepasseerd. Maar cijfermatig hebben we geen consistent beeld. We weten nog te weinig wat de jongeren later doen, of ze hervallen, welke opleiding ze volgen. De bedoeling is om dat te gaan monitoren.
“Zo nu en dan kom ik mensen tegen die een verleden hebben bij ons agentschap. Onlangs nog: een man die in een gesloten instelling zat en nu een succesvol bedrijf leidt. Hij vertelde me dat hij veel heeft afgezien als kind, maar ook dat wij hem de juiste weg hebben gewezen. Ook zo’n verhaal kan mij diep raken. Dan besef ik: daarom is mijn job zinvol.”