Je kunt je verleden enkel vieren als je nog een toekomst hebt
Als je Jim Kerr de lobby van Hotel Bloom in Brussel binnen ziet lopen merk je meteen dat het een man van de wereld is. Hotels maken een wezenlijk deel van zijn leven uit, en hij heeft er zich thuis leren voelen. In die mate zelfs dat de zanger er vlak bij zijn thuis in Taormina inmiddels één bezit. Kerr - zwarte lederen jas, jeans van een goed Italiaans merk - ziet er goed uit en is blij met de positieve reacties op de nieuwe cd. “We hebben onze gretigheid teruggevonden.”
Onlangs hebben jullie dertig jaar Simple Minds gevierd. Hoe kijk je terug op wat de groep tot dusver heeft meegemaakt?
Jim Kerr: “Ik ben niet erg goed in het analyseren van mijn eigen verleden. Tot nu hebben we het ook altijd vertikt om achterom te kijken. Er zijn bijvoorbeeld geen vieringen geweest om ons tien, twintig- en vijfentwintigjarige bestaan in de verf te zetten. Bovendien: de Stones zijn inmiddels vijfenveertig jaar samen, dus what’s the big deal? Anderzijds: er zijn nog heel weinig bands die zolang meegaan als wij, dus als je het niet kunt opbrengen om daar heel even bij stil te staan is er iets fout. Bovendien: als je eerst wat op en neer staat te springen omdat je dertig jaar bezig bent, moet wat je daarna maakt wel heel energiek en vitaal klinken. Daar moet een jeugdigheid in doorschemeren die niet verraadt dat je eigenlijk een ancien bent. En dat is gelukt, denk ik.”
Hoe komt het dat Simple Minds het al zolang uithouden, denk je? De meeste rockgroepen maken ruzie, vallen uit elkaar of verliezen gewoon hun interesse in de muziek.
“De belangrijkste factor is mijn relatie met Charlie Burchill, denk ik. We zijn jeugdvrienden, hebben als tieners nog samen door Europa gelift. En nu, dertig jaar later, vinden we het nog steeds plezierig om samen nieuwe songs na te jagen. Muziek is al lang geen carrière meer, hé? Het maakt een wezenlijk deel uit van ons leven. Van wie we zijn, ook. We hebben met Simple Minds periodes van grote weelde meegemaakt, maar ook van schaarste en honger. Dat was niet altijd even plezierig, al heeft het ons nooit belet om met de blik vooruit door te blijven gaan.”
In welke mate is de band die je met Charlie hebt anders dan die met je vrouw? Ik vraag het maar omdat jullie vriendschap al langer duurt dan al je huwelijken bij elkaar.
(lacht) “Ik zou nu willen zeggen dat ik in tegenstelling tot de vrouwen met wie ik getrouwd ben geweest nooit met Charlie heb geslapen, maar ik vrees dat zelfs dat een paar keer is gebeurd. Uit noodzaak, in onze beginperiode. En voor je het zelf vraagt: tot seks is het nooit gekomen. (schatert) In het verleden heeft me ons wel eens met broers vergeleken, maar zelfs dat klopt niet want ik ken weinig broers die zo close zijn, en het zo goed met elkaar kunnen vinden. Het bijzonderste is dat we elkaar nooit beu zijn geraakt. Dat blijft vrij uitzonderlijk, denk ik. In al die jaren heb ik niet één keer een stuk muziek van hem gekregen waarvan ik het gevoel had dat hij er een oud idee in herkauwde. We kennen elkaar door en door, maar met zijn muziek slaagt hij er nog steeds in te verrassen. Ik voel - naast een innige vriendschap - een grenzeloos respect voor hem.”
De thema’s waar je over schrijft zijn in grote lijnen dezelfde als altijd. Reizen, zoeken, verlangen, hoop... Die onderwerpen vormen inmiddels mee het DNA van Simple Minds.
“Ze vormen de fundamenten van wat we doen, dat is waar. Daarom hebben we de nieuwe cd ook Graffiti Soul genoemd: omdat de thema’s die je aanhaalt van meet af aan in ons binnenste gegraveerd stonden.”
Kom je nog dingen over jezelf te weten door als songschrijver voortdurend in je onderbewuste te graven? Of zing je je nummers inmiddels als een automatisme, zonder nog stil te staan bij wat al die zinnen eigenlijk betekenen?
“Bij ‘Don’t You (Forget about Me)’ is dat het geval, al heeft dat meer te maken met het feit dat het onze enige hit is die we niet zelf hebben geschreven. Maar bij de eigen songs ligt dat toch anders. Weet je wat raar is? Dat je sommige van je eigen nummers soms een tijdje uit het oog verliest, maar ze achteraf - in een andere fase van je leven - toch weer tegenkomt, waardoor ze plots een heel andere betekenis krijgen. Naast songs ben ik het afgelopen jaar ook blogs beginnen schrijven. Soms heel oppervlakkig, maar op andere momenten voel ik toch de behoefte om echt een stelling te verdedigen. Ook al weet ik niet eens tegen wie ik nu precies bezig ben. In die zin zijn bloggen en songschrijven erg aan elkaar verwant. Neem ‘Waterfront’, een nummer dat ik destijds over Glasgow heb geschreven. En onlangs had ik het weer over Glasgow in een blog. Maar de context was helemaal anders, dit keer.”
Die blog heb ik gelezen, toevallig. Je had het over de contradictie tussen twee wetenschappelijke onderzoeken die onlangs in Glasgow waren gevoerd. Uit één statistiek bleek dat de mensen nergens in Groot-Brittannië zo optimistisch gestemd zijn als daar, terwijl er tegelijk geen enkele plek in West-Europa is waar meer mensen worden vermoord.
“Geef toe dat het twee onderzoeken zijn die met de beste wil van de wereld niet met elkaar te rijmen vallen. Als het niet zo tragisch was, zou ik het haast grappig vinden. Maar de feiten zijn er, dus daar valt niets tegen in te brengen. Al moet je het wel in zijn context plaatsen. Loop als toerist door het centrum van Glasgow en de kans dat je lastig wordt gevallen is gering. Maar in de buitenwijken zie je veel drugs, alcohol, mensen met messen... Daar zie je de armoede. Niet alleen wat geld betreft, hé. Armoede aan hoop, aan een toekomstperspectief. En desondanks vinden mensen toch elke dag een reden om op te staan. Want dat optimisme ken ik. Het zit ook in onze muziek. Je krabbelt overeind, stoft je jas af, en gaat verder met je leven.”
Zelf woon je inmiddels al jaren op Sicilië. Voel je je nog een Schot?
“Natuurlijk. Ik voel me ook nog altijd thuis in Glasgow. Omdat de mentaliteit me enorm aanspreekt. Liverpool en Manchester hebben dat ook: de attitude daar is wat rauw, houdt het midden tussen de Ierse en de Schotse. Bovendien: wie in Glasgow woont, heeft al wat meegemaakt, hé. Toen in de jaren zeventig de fabrieken sloten en de werkloosheid exponentieel toenam, was iedereen ervan overtuigd dat de stad op sterven na dood was. Maar net toen ontstond er - mee door het succes van Simple Minds - een bloeiende muziekscene. En nu hoor je weer dat het geweld de toeristen weg zal houden. Maar ook dat zullen ze daar weer overleven. Precies die drang om ondanks alle tegenslagen door te gaan geeft die stad een extra cachet mee, vind ik. Ik ben ontzettend trots dat mijn roots daar liggen.”
Iets anders: vorig jaar liep je met het idee rond om ter gelegenheid van jullie dertigjarige jubileum opnieuw met de oorspronkelijke bezetting van Simple Minds de studio in te gaan. Is het ooit zover gekomen?
“Ik dacht - beetje naïef, achteraf - dat we gewoon wat zouden spelen, waardoor de stukjes van de puzzel als vanzelf in elkaar zouden vallen. Dat zie je wel vaker: zelfs als er spanningen in een groep zijn, zorgt het plezier van samen muziek te maken ervoor dat de plooien zo weer glad worden gestreken. Bovendien: als we een jubileum van Simple Minds zouden vieren leek het me vanzelfsprekend dat ook de muzikanten die vroeger mee aan de geschiedenis van de groep hadden geschreven, daar hun plaats in zouden krijgen.”
Wat is er dan fout gelopen?
“Charlie en ik hebben een cruciale fout gemaakt qua timing. We zaten niet alleen midden in de voorbereidingen van de nieuwe cd, maar daarnaast hadden we ook nog de organisatie op ons genomen van het festival voor de negentigste verjaardag van Nelson Mandela. Zo bleven er nog hooguit vier dagen over om met de oude Simple Mindsbezetting twee covers op te nemen. Een nummer van The Call, en nog een van Magazine. Die zouden op een nieuwe compilatie terechtkomen. En dat vond iedereen een leuk idee. Maar de dag voor we elkaar voor het eerst in twintig jaar weer zouden zien, zaten Charlie en ik aan een nieuw nummer te sleutelen waar we als vanzelf de bas van Derek Forbes bij hoorden, én de keyboards van Michael MacNeil. Het idee om samen ook een gloednieuw nummer op te nemen werd enthousiast ontvangen, en we hebben met de hele bende een fantastische avond gehad. Maar de dag voor we zouden gaan opnemen moest er even vergaderd worden over een paar technische details. En toen duurde het welgeteld vijftien minuten voor er geruzied werd en er weer oude koeien werden bovengehaald die al die jaren in de gracht waren blijven liggen.”
Laat me raden: het geruzie ging om geld.
“Gewonnen! (lacht) Inderdaad. Nu, ik vond dat ze geen ongelijk hadden door te vragen hoe het financieel allemaal geregeld zou worden, maar het moest zo snel gaan dat er gewoon geen tijd voor was. En dus zijn we nooit in de studio geraakt. We hebben nog overwogen om het een paar maanden later nog eens opnieuw te proberen. Maar het momentum was voorbij.”
Dus wat een reünie van oude vrienden moest worden heeft jullie al bij al nog verder uit elkaar gedreven?
“Ja. Mick zei dat hij het gevoel had dat hij getest werd. Nu, dat wás ook zo. Ik had hem tien jaar geen noot zien spelen. En hij had mij wel horen zingen, maar ik had er geen idee van of hij me nog een goeie zanger vond. De beste manier om daar achter te komen was door samen een paar nummers op te nemen. Er was geen tijd om al onze advocaten met elkaar te laten overleggen over wie hoeveel zou verdienen. Als advocaten over geld beginnen palaveren duurt het per definitie maanden voor er een oplossing uit de bus komt waar iedereen zich in kan vinden. En zelfs dan zul je zien dat er nog bitterheid overblijft.”
Is het dan zo dat onderhandelingen over geld bij grote groepen door advocaten worden gevoerd? Lindsey Buckingham zei me ooit dat er bij Fleetwood Mac nooit vergaderd werd zonder dat elk bandlid zijn persoonlijke raadsman naast zich had.
“Ik zou nu heel graag zeggen dat Fleetwood Mac de uitzondering op de regel is, maar ik wil niet liegen. Bij élke grote groep - en tegenwoordig ook bij veel kleinere - loopt het precies zo. Ik ben zelf de eerste om te zeggen hoezeer ik dat betreur. En misschien dat we elkaar bij onze veertigste verjaardag toch weer lachend in de armen vallen. Ik weiger die mogelijkheid uit te sluiten, alleszins.”
In de buitenlandse pers wordt Graffiti Soul opvallend lovend onthaald, al vind ik dat de songs grotendeels in het verlengde liggen van wat jullie vroeger deden. Hoe komt dat, denk je? Er is een tijd geweest dat het verzamelde journaille in een boogje om Simple Minds heen liep.
(denkt na) “Ik weet dat het wat zwaar op de hand klinkt, maar ik geloof toch dat de groep momenteel een renaissance meemaakt. Onze vorige cd was al een stap in de goede richting, maar als je daar onze nieuwe nummers naast legt, kun je er toch niet buiten dat we vandaag nog levendiger, nog strijdlustiger klinken. ‘Rockets’, daar ben ik echt trots op. Omdat het nummer bewijst dat het ons niet interesseert om de oude Simple Mindssound te recycleren.”
Goed, maar je kunt toch niet ontkennen dat ook de nieuwe nummers heel herkenbaar klinken? De sound grijpt heel vaak terug naar jullie new-waveperiode voor New Gold Dream.
“Ja, natuurlijk. We gebruiken onze muzikale erfenis, spelen ermee, en gebruiken onze ervaring als het eropaan komt een goeie melodie te ontwikkelen. En je hebt gelijk dat er wel referenties aan het verleden in verwerkt zitten. We hebben zelfs in dezelfde studio opgenomen waar we in 1979 Real to Real Cacophony hebben ingeblikt. We waren op zoek naar een afgelegen plek waar je geen afleiding hebt, waar je niet voortdurend vrienden en familie over de vloer krijgt. Als je je focus wilt bewaren moet je ’s ochtends opstaan en meteen beginnen spelen. Dan verdwijnt de rest van de wereld, en word je helemaal opgeslorpt door de muziek.”
Je vond het niet wat vreemd om weer op precies dezelfde plaats te staan waar je destijds als beginnend groepje je eerste platen had opgenomen?
“De laatste week wel, omdat de Manic Street Preachers toen de grote studio hadden geboekt en wij naar de kleine moesten verhuizen. Daar stond ik - zoals je zegt - in exact dezelfde ruimte op precies dezelfde plek nieuwe nummers in te zingen. Dat was wel wat surrealistisch. Anderzijds: de magie van toen hing er nog steeds. Alle grote groepen hebben in Rockfield opgenomen. Led Zeppelin, Queen... dat vóél je echt als je daar rondloopt.”
Je hebt me ooit verteld dat je een hele tijd met een chronisch gebrek aan zelfvertrouwen hebt rondgelopen. Dat fascineert me altijd: dat ook een zanger uit een groep die tien jaar tot de grootste ter wereld heeft behoord daar nog last van kan hebben.
“En toch: die twijfel is iets waar zelfs de allergrootsten mee af te rekenen krijgen. Dylan is er door verlamd geraakt. John Lennon bleef op de duur liever thuis om brood te bakken, en Peter Gabriel - een goeie vriend van me - is in zijn leven ook een paar keer door een diep dal gegaan omdat hij dacht dat hij zijn gave kwijt was. Ik heb er ook geen verklaring voor. Misschien omdat je na verloop van tijd op jezelf raakt uitgekeken. Of omdat je jezelf erop betrapt dat je in herhaling valt.”
Heeft het met de angst te maken dat je nooit meer zo goed zult worden als je vroeger bent geweest?
“Dat heb ik nooit gehad. Ik beschouw het verleden van Simple Minds zeker niet als een struikelblok. En al helemaal niet tijdens de optredens. Daar heb ik het gevoel dat ik het publiek niet in de steek mag laten. Dus daar spelen we gegarandeerd een aantal van de songs die ons groot hebben gemaakt. Ik zou het verschrikkelijk vinden als een van onze fans zijn beste vriend mee naar een concert van ons bracht, en dat die zich daar de hele avond stierlijk staat te vervelen. Dat is een beeld dat ik zeer bewust in gedachten hou.”
Ten slotte: onlangs las ik een stuk waarin je ongenuanceerd je bewondering voor Bruce Springsteen uitsprak. Zelden gezien, iemand die zelf al 30 jaar op het podium staat en wars van het eigen ego een collega bewierookt.
“Goed, maar Springsteen is écht hors catégorie. Ik ben onlangs nog eens gaan kijken en vooraf dacht ik dat ik een oude bokskampioen aan het werk zou zien die zijn punch kwijt was. Maar al in de eerste ronde mepte hij het hele publiek knock-out, en dat heeft hij drie uur volgehouden. Het is niet te geloven, maar hij is nu nog beter dan vroeger. Heel hoopgevend. Dat iemand die zo lang bezig is en toch een zekere leeftijd heeft bereikt nog steeds de energie kan opbrengen om net die ene kilometer extra af te leggen, terwijl hij sowieso al de parameter was waar andere liveartiesten tegen af worden gewogen. Je ziet iemand staan die zijn maten meeheeft op het podium. Met een groep waar al iemand in gestorven is, maar toch stevig overeind staat. Springsteen heeft geen hits meer nodig.”
Heb je hem ooit ontmoet?
“Ja. De eerste keer is trouwens een van de hoogtepunten in mijn leven. Ik ging in New York langs bij The Pretenders, de groep van Chrissie Hynde met wie ik toen getrouwd was. De producer met wie ze toen werkten, had ook Born to Run gedaan, en bij wijze van verrassing werd ik meegeleid naar een achterafsteegje van de studio. Daar stond Springsteen me op te wachten in zijn prachtige zwarte Corvette, met de vraag of ik met hem een ritje wilde maken om samen naar zijn nieuwe liveplaat te luisteren die een paar maanden later zou verschijnen. Dat doet hij altijd als er een nieuwe plaat klaar is. Ik kon geen woord meer uitbrengen. Hij was op dat moment de grootste rockster ter wereld, maar hij bleef zo aardig, zo bescheiden... Achteraf heeft Bruce me zelfs nog een lift naar mijn hotel aangeboden. Dat ben ik nooit vergeten: je mag de grootste ster ter wereld zijn, maar je mag nooit je komaf verloochenen.”