Getuigenis
Jan en Frederik pleegden zedenfeiten: ‘Er was iets geknakt in mij. Ik was heel boos en teleurgesteld’
Waarom maakt iemand zich schuldig aan seksueel grensoverschrijdend gedrag? Twee zedendelinquenten en hun begeleiders geven een inkijk. ‘Vaak had ik die drang vrij goed onder controle, maar zodra het niet goed ging thuis, belandde ik in een vicieuze cirkel.’
Jan, eind 50, omschrijft zichzelf als iemand die hoog op de sociale ladder stond: politiek geëngageerd, lid van allerlei verenigingen en altijd kaderjobs in de ICT-sector. “Ik heb een heel goede jeugd gehad en heb kunnen studeren.” Maar een paar jaar geleden werd Jan veroordeeld voor aanranding van een minderjarig meisje aan wie hij al jaren bijles gaf.
“Het was een gewone dag. Ik gaf haar een les biologie, het ging over seksuele ontwikkeling. Opeens ontplofte iets vanbinnen: ik heb haar gevraagd om haar bovenlichaam te ontbloten en heb seksuele handelingen gesteld. Ik noem dat een tunnelmoment: je ziet niets of niemand en bent volledig gefixeerd op die handelingen. Van echte dwang was geen sprake, maar zij zal het wel ervaren hebben als mentale dwang. Ze reageerde stoïcijns, alsof ze bevroor. Op een bepaald moment ging er een alarmbel af in mijn hoofd: wat was ik aan het doen? Ik vroeg haar om zichzelf te fatsoeneren en ging door met de les.”
Al sinds zijn twintigste weet Jan dat hij wordt aangetrokken door jonge meisjes in hun puberteit: in het forensisch jargon heet dat efebofilie. Hij zegt dat hij die geaardheid altijd goed onder controle heeft kunnen houden. “Er zijn wel periodes geweest dat ik regelmatig prostituees bezocht en dan koos ik altijd vrouwen die er erg jong uitzagen. Ik moet toegeven dat ik soms het vermoeden had dat ze minderjarig waren. Online zocht ik ‘teen porn’, ook een grijze zone wellicht. Maar ik heb nooit het idee gehad dat ik hulp nodig had. Wat in mij zat, was van mij.
“Toen ik gevraagd werd om het meisje te helpen, zat ik in een heel moeilijke periode. Mijn vriendin en haar dochter waren een paar jaar eerder kort na elkaar gestorven. En nadat ik jarenlang zo’n druk leven had geleid, waarbij 24 uur in een dag me te weinig waren, werd ik ziek. Ik kon niet meer werken en ik was alleen. Die bijlessen gaven me weer zin in het leven, ik voelde me weer nuttig. Maar in de loop van de jaren ontwikkelde het meisje zich tot een mooie, jonge vrouw, en mijn gevoelens doken weer op.”
Dacht hij er dan niet aan om het contact met het meisje te verbreken? “Ik heb eraan gedacht, maar ik wilde haar niet in de steek laten. En ik had mezelf een duidelijke grens opgelegd: mijn gedachten en fantasieën liet ik toe, maar géén fysiek contact. En toch ben ik over die grens gegaan.”
Na de feiten bracht Jan het meisje naar huis en ging hij zichzelf aangeven bij de politie. Na enkele dagen met suïcidale neigingen werd hij opgenomen in de psychiatrie. “Er was iets geknakt in mij. Ik was heel boos en teleurgesteld, ik vond dat ik niet meer thuishoorde in de maatschappij.” Twee jaar na de feiten werd hij veroordeeld: geen gevangenisstraf, wel voorwaarden zoals therapie. “Ik was nog nooit in contact gekomen met justitie, ik denk dat dat heeft meegespeeld. En ook dat ik mezelf heb aangegeven.”
In Vlaanderen varieert het aantal vrouwen dat ervaring met een vorm van seksueel grensoverschrijdend gedrag (SGG) meldt tussen de 33 en 81 procent, afhankelijk van de aard van de feiten. Bij mannen is dat 1 tot 48 procent. Vermoed wordt dat het dark number hoger ligt.
Veel minder duidelijk is hoeveel mensen zich schuldig maken aan dat gedrag en waarom ze dat precies doen, juist omdat de meeste zedenfeiten niet worden aangegeven bij de politie. De data van justitie geven een onvolledig beeld, en dat maakt het ook moeilijk om wetenschappelijk onderzoek te voeren naar de mensen die zich schuldig maken aan dit gedrag, of we het nu hebben over seksuele intimidatie op universiteiten, of aanranding in het uitgaansleven.
“Het is een vraag die we heel vaak krijgen. Mensen willen antwoorden: wíé zijn die daders?”, vertelt Jessica Van Vreckem, die als hulpverlener bij CAW Boom Mechelen Lier daders van SGG begeleidt. “Maar er is geen eenduidig antwoord: wij zien hier werkelijk iedereen, uit alle lagen van de bevolking. Dé verkrachter, dat is een mythe.”
Typologieën
Zijn de slachtoffers minder- of meerderjarig? Is er sprake van aanrakingen of niet? Gaat het om strafbare feiten in het echte leven, of online? Alleen al de aard van de feiten is heel gevarieerd, en dat geldt evengoed voor de drijfveren die erachter zitten.
Er bestaat wel enig onderzoek dat inzicht biedt. “Voor iemand die zich schuldig maakt aan bijvoorbeeld een verkrachting, zijn bepaalde typologieën bekend: het kan zijn dat er seksuele motieven spelen, maar mogelijk gaat het ook om macht, of een specifieke kwaadheid tegen vrouwen”, zegt ook Minne De Boeck, criminologe aan het Universitair Forensisch Centrum. “Die typologieën geven wel wat inzicht, maar zijn niet zaligmakend. Wat precies de daders drijft, is een vraag die niet te beantwoorden valt, juist omdat je niet alles en iedereen op één hoop kunt gooien.”
In de forensische wetenschap wordt onder meer het zogeheten model van Seto gebruikt, dat verschillende motieven, ontremmende factoren en contexten in kaart brengt. Motieven of triggers, die kunnen van seksuele aard zijn: iemand heeft bijvoorbeeld last van intimiteitsproblemen of gebruikt seks om met frustraties en moeilijke emoties om te gaan. Het kan ook gaan om afwijkende voorkeuren, zoals pedofilie, seksueel sadisme of bestialiteiten.
Ontremmende factoren, dat zijn bijvoorbeeld verdovende middelen of alcohol, maar evengoed kunnen persoonlijkheids- of ontwikkelingsstoornissen een rol spelen. En dan is er nog de context: opeens ziet de dader een gelegenheid. Mogelijk is er even geen toezicht, of is het slachtoffer om een of andere reden niet in staat om te reageren. “Bij elke dader zie je een specifieke cocktail van motieven en factoren”, legt De Boeck uit.
Een psychologe die bij het Centrum voor Geestelijke Gezondheidszorg De Pont daders begeleidt maar haar naam niet in de krant wil, zegt: “Het idee leeft dat SGG om seks draait, of om macht. Maar dat is niet altijd hoe wij het ervaren. Wij zien ook cliënten die echt worstelen met hun seksualiteit en niet weten hoe ze dat moeten beleven. Evengoed zijn er mensen bij wie dat helemaal niet speelt, maar die botsen op een persoonlijkheidsproblematiek, zoals narcisme. Vergelijk het met een alcoholverslaving — je kunt niet zeggen: dit is dé verslaafde.”
Ook opmerkelijk: de kans dat een dader in het verleden ooit zelf een slachtoffer was, ligt tot drie keer hoger dan bij de algemene bevolking. Hoe dat komt, is niet duidelijk. Er is nooit een oorzaak-gevolgrelatie vastgesteld: hulpverleners benadrukken dan ook dat niet iedereen die ooit slachtoffer was zelf feiten pleegt.
Over vrouwelijke daders tasten we trouwens helemaal in het duister: ze belanden amper bij justitie of de hulpverlening. Dat komt wellicht omdat het vaak gebeurt in een zorg- of gezinscontext, waardoor het moeilijker naar buiten komt.
Normvervaging
“In mij zit een bepaalde afwijking, een drang. Er is ook een bepaalde trigger nodig voor ik daaraan toegeef en iets verkeerd doe.”
Frederik, rond de 60, omschrijft zichzelf als een sociale man, die is opgegroeid in een doorsneegezin. Hij werkt in de farmaceutische sector. “Problemen op het werk of elders, daar kon ik mij altijd wel overheen zetten. Maar relaties, daar heb ik het moeilijker mee: als er conflicten waren waar ik geen raad mee wist, duwden die mij over de grens. Dan moest ik weg van huis. Ik stapte dan in de auto om naar een parking of andere openbare plek te rijden en daar te masturberen. Het is niet dat ik per se wilde dat iemand me zag, ik wilde vooral mezelf even beter laten voelen. Er zijn altijd periodes geweest waarin ik die drang vrij goed onder controle had, maar telkens het niet goed ging thuis, belandde ik in een vicieuze cirkel.”
Frederik, die meermaals werd betrapt én veroordeeld voor exhibitionisme, vergelijkt het met een verslaving. “Die drang was er altijd, ik stond ermee op en ging ermee slapen. Ik wist ook wel dat ik iets verkeerd deed, maar op die moeilijke momenten was het alsof ik in een tunnel zat: ik zag alleen mezelf, mijn eigen verdriet en frustraties en ik trok me niets meer aan van de rest van de wereld. Het was alsof ik mezelf dat recht toe-eigende. Mensen die seksuele feiten plegen, praten zichzelf voortdurend goed: waarom moest ik me iets aantrekken van de wereld, als de wereld zich niets aantrok van mij? En als ik eenmaal in die tunnel zat, dan was het heel moeilijk om daar weer uit te geraken.
“Maar achteraf, als het voorbij was, voelde ik me tien keer slechter. Ik was ook altijd heel bang dat iemand me gezien had. Het was verschrikkelijk: er zijn periodes geweest dat ik nauwelijks kon functioneren. Want je wilt dat niet, maar je ziet niet hoe je ervan af moet raken. En ergens weet je wel dat je niet de enige bent in de wereld, maar het is niet dat je met die anderen in contact komt.”
“Het gebeurt eigenlijk niet zo heel vaak dat mensen in een vlaag van zinsverbijstering over de schreef gaan”, merkt Van Vreckem. “Vaak loopt het bij onze cliënten mis op een moment dat het echt niet meer gaat in hun leven. Alles valt in duigen en ze tuimelen in een put waar ze het licht niet meer zien en normvervaging optreedt. We noemen dat de delictsketen. Om een of andere reden is de rugzak vol en gaan ze daar op de verkeerde manier mee om: ze voelen zich eenzaam, gaan vaker surfen op het internet, drinken meer alcohol...
“We zien ook veel goedpraters, mensen die ergens wel beseffen dat hun gedrag niet oké is maar het voor zichzelf minimaliseren. Dat zijn allemaal kleine stapjes waarmee ze die grens steeds verder leggen. Het is meestal een proces, al zien de cliënten dat niet altijd zelf in. Bij sommigen duurt dat maanden. Bij Frederik begon de planning op het moment dat hij in zijn auto stapte. Soms beseffen cliënten net voor of zelfs tijdens de feiten wel dat ze te ver gegaan zijn. ‘Waar ben ik mee bezig? Dit moet stoppen!’”
Enorme schaamte
Jan zegt dat zijn pedofiele voorkeur niet opspeelde op momenten dat hij een relatie had met een volwassen partner. “Ik heb lang een relatie gehad met een vrouw wier dochter destijds twaalf was, en dat was geen enkel probleem. Ik was verliefd en vond mijn seksuele bevrediging bij die vrouw. Maar toen ik opnieuw alleen was, kregen die gevoelens weer een voedingsbodem. Met die bijlessen probeerde ik misschien een gemis te compenseren.”
Sinds een paar jaar heeft Jan een nieuwe partner — hij leerde haar kennen terwijl hij wachtte op zijn proces. “Het was met een heel klein hartje dat ik haar verteld heb wat er gaande was. Echt kwaad was ze niet, wel ontgoocheld. Maar iedereen maakt fouten, zei ze, en ze heeft me altijd gesteund.” Ook zijn jongste zus is op de hoogte, verder weet niemand in Jans omgeving dat hij veroordeeld is.
“De angst dat het allemaal zou uitkomen, is inmiddels wat weggeëbd. Maar ik kan je verzekeren: die tweeënhalf jaar dat ik heb moeten wachten op een uitspraak van de rechter, dat was de hel. Ik begreep zeker dat ik gestraft moest worden, zelfs een gevangenisstraf zou ik aanvaard hebben. Maar de onzekerheid woog zwaar.”
“De schaamte is enorm, ik kan dat met geen woorden beschrijven”, zegt Frederik over die nasleep. “Je moet al leven met die zware last, en dan komen de politieverhoren en de rechtszaken er nog bij. Ik herinner mij dat ik in die periode enkel wilde slapen: ik wilde weg van de wereld. Die stress heeft mij wel afgeschrikt. Nooit wil ik dat nog meemaken.”
Maar ook in Frederiks omgeving is niemand op de hoogte: hij heeft één vriendin ingelicht, maar twijfelt nog of hij het zijn nieuwe partner, met wie hij sinds enkele maanden een relatie heeft, zal vertellen of niet. “Wie een seksueel misdrijf pleegt, is volgens onze maatschappij niet normaal en moet zeer streng gestraft worden. Alsof we bijna een moord gepleegd hebben. Mensen zien ook alleen de feiten, maar niet wat daar allemaal aan voorafgaat. Ik wil niet goedpraten wat ik heb gedaan, maar ik heb het wel moeilijk met dat oordeel.”
Van Vreckem vindt de toegenomen aandacht voor het thema juist goed. “Seksueel grensoverschrijdend gedrag verwoest levens. Dat is voor ons als hulpverleners vaak een motivatie.”
Hoewel ze soms gepercipieerd worden alsof ze aan de verkeerde kant staan, is het juist door die bezorgdheid en een geloof in preventie dat ze daders begeleiden. De psychologe: “Wij denken vaak bij cliënten: was hij maar eerder gekomen, dan hadden we die feiten misschien kunnen vermijden.”
De consequenties voor wie veroordeeld wordt voor zedenfeiten, variëren: sommigen slagen er in om de gebeurtenissen stil te houden, net als Jan en Frederik, maar dat is onmogelijk voor wie naar de gevangenis moet of met zijn zaak in de media komt. Van Vreckem: “Cliënten zijn vaak erg bang dat ze alles zullen verliezen als de feiten uitkomen, en in de realiteit is dat vaak ook zo. De vermelding ‘zedenfeiten’ op een strafblad, dat kan van alles betekenen. Maar voor werkgevers stopt het dan dikwijls.”
Tafelpoten
Net als Jan is Frederik in begeleiding: gespecialiseerde therapie is een onderdeel van de justitiële voorwaarden waaraan de twee zich moeten houden. “Het is een populaire misvatting dat iemand die zedenfeiten pleegt, gevaarlijk en onverbeterlijk is”, zegt De Boeck. “Die groep bestaat uiteraard, maar uit onderzoek weten we ook dat 85 procent van de delicten eerste feiten zijn. Het recidivisme bij zedenfeiten ligt dus lager dan verwacht: 10 tot 15 procent hervalt, wat betekent dat ruim 80 procent níét opnieuw strafbare seksuele feiten pleegt. Dat zijn veel betere cijfers dan andere delictsgroepen, zoals geweldplegers. Natuurlijk kunnen we alleen meten wat we weten, maar we gaan ervan uit dat herhaaldelijke feiten vroeg of laat wel komen bovendrijven.”
Therapeutische begeleiding doet de recidivecijfers dalen met 30 tot 40 procent, zo wijst onderzoek uit. Veelal hangen de cijfers af van de aard van het delict. De Boeck: “Bij incestplegers ligt het herval op 6 tot 9 procent, lager dan gemiddeld. Dat komt omdat de feiten vaak gebeuren in een vrij specifieke context: als de kinderen of stiefkinderen in de buurt zijn. Als er wordt ingegrepen en die context verdwijnt, dan komen de plegers niet meer zo makkelijk in die negatieve dynamiek terecht.”
Exhibitionisme staat dan weer bekend als een eerder hardnekkige problematiek, met recidivecijfers tussen 30 en 40 procent.
De verplichte therapie is een langdurig traject: makkelijk drie tot vijf jaar individuele en groepstherapie. De cliënten die ze ziet zijn — net als de verhalen van Jan en Frederik — niet per se representatief voor alle daders. Wie zich aanmeldt, wordt gescreend op motivatie. De psychologe: “De delinquent die niet inzit met wat hij heeft gedaan, die zien wij niet, want dat is niet zinvol. Wij proberen ook de stem van de slachtoffers binnen te brengen en de schade die zij hen hebben berokkend. Dat is niet voor alle cliënten even duidelijk, al kan dat wel evolueren.”
In de begeleiding ligt de focus op inzicht in de feiten — wat is er gebeurd, hoe is het zover kunnen komen en hoe kunnen ze dat de volgende keer vermijden? — en het verbeteren van het algemene welzijn. Hulpverleners gebruiken graag het beeld van een tafel: de tafelpoten, dat zijn de verschillende levensdomeinen zoals sociale relaties, de job, zelfbeeld of nuttige vrijetijdsbesteding. Zijn de tafelpoten sterk, dan is er ruimte om ook de andere problemen te verhelpen. Wankelt de tafel, dan proberen ze die te versterken. Hoe beter mensen zich voelen, hoe kleiner de kans op herval.
De hulpverleners staan dan ook niet achter de roep om zedenplegers professioneel of maatschappelijk uit te sluiten, zoals nu soms gebeurt in mediagenieke zaken. De Boeck: “Natuurlijk is veiligheid belangrijk: als er bijvoorbeeld feiten zijn gebeurd met minderjarigen, is het logisch dat de dader best niet op een school werkt. Maar deze mensen maatschappelijk uitsluiten of levenslang straffen, dat is juist contraproductief.”
De Boeck pleit ervoor om therapeutische opvolging ook te voorzien bij daders die hun straf volledig hebben uitgezeten zonder begeleiding.
Signalen herkennen
Frederik: “Ik geloof niet dat mijn probleem ooit helemaal weg zal zijn, maar ik kan nu wel zeggen dat ik vrij stabiel in het leven sta. Mijn drang is weg, ik denk er zelfs niet meer aan. Ik heb het leren controleren en ik weet wanneer het gevaarlijk wordt. Ik vind het moeilijk om te zeggen vanwaar het allemaal komt, maar ik weet wel dat voor mij het gevaar in mijn relaties zat. Ik vond dat zo belangrijk, dat ik mij mezelf helemaal wegcijferde. Ik heb geleerd om beter voor mezelf op te komen. En ik weet nu ook dat ik tijdens zo’n conflict of bij stress niet in de auto mag stappen. Ik kan beter mijn joggingbroek aantrekken en een uurtje gaan lopen. Maar als die trigger en die drang echt groot zijn en samenkomen, dan overstijgt dat je gezond verstand en zie je maar één optie.”
Jan zegt dat hij bijvoorbeeld moet opletten bij mooi weer, als jonge meisjes luchtiger gekleed gaan. “Als ik dan alleen op een terras zit en mijn gevoelens komen op, dan weet ik nu dat ik me op iets anders moet concentreren of weg moet gaan. Dat is heel belangrijk: dat ik op tijd die signalen herken.”
De vraag om begeleiding voor daders van zedendelicten is in Vlaanderen groter dan het aanbod: in verschillende centra lopen de wachtlijsten op tot een jaar. Ook Jan en Frederik zochten op eigen houtje hulp, weliswaar na de feiten, maar nog voor ze daar door de rechter toe verplicht werden. Maar omdat ze geen doorverwijzing van justitie hadden, konden ze op veel plekken niet terecht.
Allebei willen ze expliciet vermelden dat er een grote nood is aan toegankelijke hulp. Jan: “Als mijn voorwaarden vervallen, hoef ik deze begeleiding niet meer te volgen. Maar daarmee verdwijnt mijn geaardheid niet: ik moet alert blijven, en dat lukt alleen door erover te kunnen praten.”
* Slachtoffers of (potentiële) daders kunnen voor hulp terecht bij het Centrum Algemeen Welzijnswerk (CAW) via het gratis nummer 0800 13 500 en caw.be, of bij Stop it Now! via 0800 200 50 of stopitnow.be. Ook de Centra Geestelijke Gezondheidszorg zijn bereikbaar via centrageestelijkegezondheidszorg.be
* Jan en Frederik zijn niet de echte namen van de betrokkenen.