ReportageReizen
In de Westhoek, waar de oorlog blijft nazinderen: Roderik Six wandelt in het land van de doden
In de omgeving van Diksmuide en Ieper baadt de grond in bloed. Tijdens WO I deelde de Dood er een half miljoen lakens uit. Roderik Six keert terug naar zijn geboortestreek, omarmt er de gewijde stilte en botst er op mensen die een heilig vuur in zich dragen.
Op reis in de achtertuin
Voor velen van ons wordt het deze zomer een vakantie niet ver van huis. Wij trekken negen weken lang naar allerlei dichtbij-plekken, op zoek naar verrassende ontmoetingen, openhartige mensen en veelzeggende verhalen. Vandaag: schrijver Roderik Six in het land van de doden, lieflijk weleens genoemd: de Westhoek
Dit is het land van de doden.
Telkens als ik de Westhoek binnenrijd, raak ik bevangen door een onbestemde droefenis. Hoewel de zon schijnt, en het groene landschap glooit, en het thuisgevoel opborrelt, ervaar ik verdriet om mensen die ik niet heb gekend. Hier is de grond doordrenkt met bloed. Hier, net onder de weilanden en de droge akkers, liggen een half miljoen doden begraven. Elke stap die je hier zet, is grafschennis.
Jongens waren ze nog. Kinderen bijna, die hier vier jaar lang in loopgraven leefden, in de modder, tussen de ratten, altijd doorweekt, altijd hongerig, ver weg van hun huizen, hun gezinnen, hun kinderen en geliefden. Van over de hele wereld kwamen ze hier een oorlog uitvechten – omdat iemand in Sarajevo een pistoolschot afvuurde, omdat hoge heren vonden dat het tijd was voor een robbertje landjepik. Omdat – wel, doen de redenen ertoe? Maakt het uit aan welke zijde ze ingelegerd waren? Dat hun vijanden ook jongens waren? Huilden hun moeders niet?
In die vier jaar maaide de dood een grootse oogst bijeen. Lichamen werden aan de lopende band uiteengereten door mortiervuur, lijven werden neergemaaid door mitrailleurs, longen verbrand door gas en bange, bange kinderen kregen een kogel van hun bloedbroeders. Geëxecuteerd. Gewoon, omdat ze dapper genoeg waren om ‘neen’ te zeggen op waanzinnige bevelen.
Nu nog strekt de oude dood haar klauwen uit. Hier is de grond dooraderd van moordend metaal. Elk jaar verzamelt de ontmijningsdienst 250 ton explosief materiaal; bommen die al een eeuw geduldig wachten op nieuwe slachtoffers.
In mijn jeugd hoorde ik de verhalen. Een tractor die de verkeerde klei doorploegt en herleid wordt tot schroot. Nog een ziel geveld door een immer bloeddorstige zeis. Of een weggeblazen vinger of een onderbeen als zoenoffer. Je hoefde maar een spade in je moestuin te steken en je vond kogels, granaten, en natuurlijk de befaamde obussen die overal in de holtes van telefoonpalen gestapeld lagen. We speelden op slagvelden, voor ons was het doodnormaal om verroeste kogels te ruilen alsof het knikkers waren. En altijd die vaderlijke waarschuwing: afblijven!
Zelfs de snelweg loopt hier dood. Al decennialang zorgt de doortrekking van de A19 voor politieke beroering. Plannen om de Westhoek van vers beton te voorzien botsen op milieuactivisten die natuurgebied willen beschermen, op boeren die hun vruchtbare velden niet willen afstaan, op archeologen die de geschiedenis willen vrijwaren van asfalt.
Dus slingeren we over expreswegen en slaperige dorpsstraten. En altijd zie je in het landschap die begraafplaatsen; keurige witte zerken, rij aan rij, allemaal slachtoffers van de waanzin.
In Brielen trapt de fotograaf op zijn rem. Een oude man heeft op de stoep religieuze schilderijen uitgestald, en een witte plastic stoel waar hij in de blakende hitte wacht op klanten voor zijn brocante. “Rommelmarkten mogen niet meer, dus heb ik mijn koterij omgeturnd tot antiekwinkel.” De fotograaf laaft zich aan de kitsch en ik monkel: “Dit is het soort prul waar Gentse hipsters een fortuin voor betalen, om het dan ironisch mooi te vinden.”
Het zal nog gebeuren. De fotograaf die visuele vondsten doet, die schoonheid ontdekt in het alledaagse. Fotografen kaderen de wereld.
De lommer op het domein van De Lovie doet deugd. Onder de verkoelende schaduw van bomen struinen we naar het kasteel dat ooit dienstdeed als een sanatorium voor tbc-patiënten. Er loopt een interessante tentoonstelling over de strijd tegen de longziekte en coördinator Dries Vandewoude verwelkomt ons met handgel en enthousiasme. Terecht, want de expo is helaas verrassend actueel. In een oud voorlichtingsfilmpje wordt de bevolking aangemaand om zich te laten testen op tuberculose, om hygiëneregels in acht te nemen, om frisse lucht op te zoeken. Om vooral de ander niet te besmetten. Op expliciete posters zien we hoe dat moet: geen handen geven, uit elkaars buurt blijven, niet op de grond spuwen. Dat klinkt verdacht herkenbaar in de oren.
‘Vertrouw op de wetenschap’, gebiedt een dreigende stem. ‘Breng uw gezin niet in gevaar en zonder u af in een kuuroord.’ Expliciete beelden worden niet geschuwd; een opengesneden ribbenkast dient als shockeffect voor wie de medische raad in de wind slaat.
“Deze ziekte waarde amper twee generaties geleden door de bevolking, toen al verzwakt na de gruwel van de Eerste Wereldoorlog”, zegt Dries Vandewoude. “Mensen lieten zich niet makkelijk verzorgen. Tuberculose sluimert lang in het lichaam; vaak is een hardnekkig hoestje het enige symptoom maar intussen kun je je naasten wel aansteken. De remedie: kuren in de buitenlucht. Dat betekende dat gezinnen hun kostwinner vaak maandenlang kwijt waren. Daarenboven werden patiënten en hun gezinnen gestigmatiseerd – teringlijder is niet zomaar een scheldwoord.
“Eerst werden patiënten in legerbarakken gehuisvest, vrouwen en mannen bij elkaar, wat door het lange verblijf vaak tot overspel leidde. Ook jongvolwassenen namen zonder het ouderlijk toezicht soms een loopje met de gebruikelijke zeden. De overheid en de katholieke nonnen maakten daar komaf mee: de seksen werden gescheiden, en er werd streng toegekeken op het bewaken van de orde. Je mag niet vergeten dat dit private ondernemingen waren – er bestond niet zoiets als een ministerie van Volksgezondheid of een medisch middenveld. De zusterordes hadden het monopolie op verpleging en hoewel ze natuurlijk veel mensenlevens hebben gered, bood het hen ook een mooie gelegenheid om jonge meisjes te rekruteren; een opleiding tot verpleegkundige impliceerde vaak ook intrede.”
Tegenwoordig doet het kasteeldomein dienst als een instelling voor personen met een verstandelijke beperking. De bewoners van De Lovie worden er ondersteund en bijgestaan in hun problematiek, en krijgen een zinvolle dagbesteding. Sommigen werken op de hoeve, anderen in sociale economie en crea-ateliers. De expo eindigt dan ook in een museumwinkel waar allerlei huisgemaakte producten worden aangeboden, van aardbeienjam tot keramische klaprozen.
Stafmedewerker Angie Verbrigghe legt uit hoe belangrijk dit aspect is. “Hiermee willen we een brug slaan naar de samenleving. Niet alleen kunnen de bewoners zich ontwikkelen, het biedt hen zelfwaarde, en toont dat personen met een mentale handicap ook over bijzondere talenten beschikken. De eindresultaten zijn van verbluffend hoge kwaliteit.” Ze reikt me een keramieken schaal aan en opnieuw monkel ik: “Voor dergelijk handgemaakt, uniek stuk betaal je een fortuin in een designwinkel. Misschien moeten jullie maar eens een pop-upstore in een grootstad beginnen.”
Niet dat je een extra reden nodig hebt om De Lovie te bezoeken, maar op een boogscheut daarvandaan ligt In de Vrede, het enige café ter wereld waar je de trappist van Westvleteren kunt bestellen. Op dit moment gesloten omdat de paters de veiligheid van hun bezoekers niet kunnen garanderen, maar ze beloven om vanaf 12 augustus weer ieders dorst te lessen.
In de schaduw van de IJzertoren is een nieuwe bunker verrezen. De concertzaal van de 4AD in Diksmuide staat pal in het centrum en ik heb er menig uren gesleten. Wereldvermaarde bands als Wovenhand en Godspeed You! Black Emperor gezien. Met Ayco Duyster aan de toog gehangen. Er zelf voorgelezen tijdens literaire avonden, nog voor ik mijn debuutroman publiceerde. Want oprichter en bezieler Patrick Smagghe heeft oog en oor voor kakelvers talent. Al drie decennia jaagt hij jong volk het podium op en hoewel de muzieksector op apegapen ligt, barst hij van energie.
“We hebben snel moeten schakelen. De geschrapte concerten vervangen door workshops, labo’s en jeugdkampen, telkens met de grootste zorg voor de veiligheid van het publiek. Op die jeugdkampen kunnen jongeren een cursus hip-hop volgen, of ze trekken met microfoons de natuur in om soundscapes te maken om zo de mogelijkheden van geluidsapparatuur te ontdekken. Deze zomer bieden we meer dan dertig activiteiten aan, maar we missen de optredens natuurlijk wel. Ik maak me vooral zorgen om de muzikanten en de onzichtbare medewerkers – roadies en technici die nu langzamerhand op droog zaad zitten. Wij richten ons vooral op de brede alternatieve scene – van Amenra tot Het Zesde Metaal – en bands die het experiment niet schuwen. Waar kunnen zij nu terecht?
“Vooral de onzekerheid knaagt. We verwachten geen mirakels van onze verkozen leiders, maar wel duidelijkheid; als het slecht nieuws is, heb dan de ballen om het te brengen. Dat is leiderschap. En stop met die twee maten, twee gewichten. Straks sleep ik een vliegtuig naar hier en geef ik daar concerten in. Jij zegt dat we het slachtoffer zijn van een gebrekkige lobby maar dat vind ik onzin. Noem me naïef, maar sinds wanneer is onze parlementaire democratie vervangen door een lobbyclub? Volksvertegenwoordigers moeten het voor iedereen opnemen. Wij lobbyen niet te weinig, er zou geen lobby mogen bestáán.
“Kijk naar het naburig bedrijf Westvlees: meer dan 65 besmettingen! Een ware broeihaard, maar o neen, we gaan de keet niet sluiten. Dat is wraakroepend, niet alleen in vergelijking met de culturele sector, maar ook omdat ze met mensenlevens spelen. Dat is dan het resultaat van het lobbywerk van de vleesindustrie. Niets om trots op te zijn.”
Onder de grijze krullenbol van Smagghe groeit de woede. Maatschappelijk onrecht bekampen, ook dat staat hoog in de strijdbanier van de 4AD. “Deze crisis treft de onderklasse. Daar zal een ware slachting ontstaan. Dit virus is niet de grote gelijkmaker, integendeel, het legt voorheen onzichtbare armoede en ongelijkheid bloot. Straks gaan al die jonge, hoogopgeleide kunstenaars van arren moede jobs aannemen die normaal voor lager opgeleiden zijn weggelegd. Onze culturele voedingsbodem zal ook verschralen. Welke muzikant zal nog durven buiten de lijntjes kleuren als hij of zij met zijn gewaagde muziek de huur niet meer kan betalen? We doen ons best om onze subsidies – die niet rijkelijk zijn – te laten doorstromen naar de makers. We laten hen bijvoorbeeld playlists voor het café samenstellen of streamen hun concerten zoals onlangs met het Hellgium-festival.
“Over festivals gesproken, ik droomde vannacht dat er volgend jaar een extra dag Werchter en Pukkelpop zou komen. Terwijl alles opgebouwd staat zou daar een grootschalige benefietdag kunnen plaatsvinden waarbij de hele muzieksector op en naast podium gratis komt helpen, en alle winst vloeit naar de getroffenen die nu werkloos thuis zitten. 4AD wil alvast helpen op zo’n dag. Een gigantisch solidariteitsfeest: Herman Schueremans en Chokri Mahassine, wat denken jullie hiervan?
“Veel politici onderschatten het belang van cultuur schromelijk. Niet uit onwil, maar uit desinteresse. Ze kennen het veld niet. Bij deze nodig ik hen met plezier uit in de 4AD. Pas op, ik heb veel respect voor politici. Je moet het maar willen doen. En deze crisis is ongezien, je moet de aanpak ter plekke verzinnen. Want het is niet zo dat ze de puzzelstukken niet in elkaar krijgen, er is geen puzzel. Pas over een jaar zullen we misschien inzicht krijgen en hopelijk zullen we tegen dan ook nieuwe denkkaders ontwikkeld hebben.”
Smagghe blijft optimistisch en leidt ons trots rond in zijn bunker. Want dat is het, een geluidsdichte bunker. “Ze komen van heinde en verre om onze isolatie te bestuderen. Sinds kort hebben ze hierachter een flatgebouw neergepoot, op vijf meter van onze zaal, en dan moet je weten dat Goose hier komt repeteren. Die gasten spelen geen akoestische gitaar hè. Neen, volume op duizend, tot vier uur ’s nachts. Nul klachten. Een van die nieuwe buren kwam onlangs een kijkje nemen: ‘Maar wat dóén jullie hier eigenlijk?’ Dan weet je dat er geen flintertje muziek ontsnapt. En als je me nu wil excuseren, ik heb nog activiteiten te organiseren.”
Wie de Westhoek bezoekt, kan niet om Ieper heen, het epicentrum van de oorlogsherdenking en de stad waar ik een milde haat-liefdeverhouding mee heb. Ieper gaat dankzij het In Flanders Fields Museum respectvol om met de Eerste Wereldoorlog maar de commercialisering van het leed stoot me soms tegen de borst. Op elk mogelijk product en bierflesje wordt een klaproos geplakt in de hoop wat extra geld in het laatje te krijgen. Hebben al die jonge soldaten hun leven gegeven opdat de lokale middenstand karrenvrachten chocolade aan Britse toeristen kan verpatsen?
Piet Chielens, de bezieler van het In Flanders Fields Museum, begrijpt mijn ergernis. Op het binnenplein van de Lakenhallen laat hij me een foto uit 1919 zien, genomen door Antony d’Ypres. Daarop zie je de verpulverde ruïnes van de Lakenhallen met op de voorgrond een kanon, een ziekenwagen én toeristenbusje. “Hoe kwalijk het woord ook, oorlogstoerisme is van alle tijden”, zegt Chielens. “De foto vat het mooi samen: een kapotgeschoten stad, het Rode Kruis dat nog steeds aan hulpverlening moet doen, en een gewiekste ondernemer die inspeelt op de menselijke hang naar ramptoerisme. Dat blijft een spanningsveld, ook nu nog.
“Je zou denken dat we na honderd jaar uitverteld zijn over de Groote Oorlog maar niets is minder waar – de oorlog blijft nazinderen in de Westhoek. Je kunt er niet omheen. We blijven lichamen vinden en bij elke vondst schiet de wetenschap in actie; als we een lijk kunnen identificeren betekent dat een onbekende soldaat minder. Onderschat de impact niet: stel je voor hoe het voelt om plots te vernemen dat we je grootoom gevonden hebben en dat je hem eindelijk deftig kunt begraven. In zekere zin is dit heilige grond.
“Vroeger werd daar roekeloos mee omgesprongen. Bij de aanleg van de A19 in de jaren 70 werd zogezegd geen enkel lichaam ontdekt; die betonboeren wilden niet dat de werken vertraging opliepen. Nu zijn de geesten gerijpt, mede dankzij de impact van het oorlogstoerisme en de educatieve rol die de musea spelen. Iedereen is zich bewust van het belang van erfgoed, bij elk bouwplan krijgen de archeologen voorrang en zij gaan altijd samen met de bouwheer op zoek naar een financiële oplossing. Onlangs maakte een crowdfunding een project mogelijk omdat een bouwpromotor een wijk wilde uitbreiden maar de prijs van de opgravingen niet kon verrekenen in de toekomstige huizen.”
De wederopbouw is het centraal thema in Feniks2020, een expo-project dat de hele Westhoek bestrijkt. In amper twintig jaar verrees de streek uit de asse. Maar had het van Winston Churchill afgehangen, dan was Ieper één grote ruïne gebleven. “Hij wilde het zo laten”, zegt Chielens. “Het lijkt een mooi idee, maar het was puur imperialisme: dit is nu Britse grond, de lokale bevolking moet maar verkassen. Een grotesk plan dat gelukkig geen kiem heeft geschoten.
“Maar de vraag blijft: hoe bouw je op een dodenakker? Hoe vermijd je dat de geschiedenis onder beton verdwijnt? Hoe maak je de oorlog zichtbaar? Daar denken we als museum hard over na. Voor de eeuwherdenking hebben we een app ontwikkeld waarmee je langs de frontlinie kunt fietsen en bij de herdenkingsbomen kun je op je telefoon en tablet oude beelden oproepen en door de tijd scrollen om zo te ontdekken hoeveel impact de oorlog heeft gehad. Zo leer je opnieuw kijken naar het landschap: die glooiing is een krater, die stal bevat elementen van een bunker. Je merkt vooral hoe angstvallig dichtbij de vijandelijke linies lagen. Op die manier combineren we toerisme met educatie. Toeristen zoeken ook die meerwaarde; we zien een grote stijging van binnenlandse bezoekers.
Dat onderstreept ook het belang van Belgisch erfgoed, waar de huidige politici weinig kaas van hebben gegeten. Zeker, ze staan graag op de eerste rij bij spektakels en knippen graag lintjes maar voorts heerst desinteresse en zelfs historische onkunde.
“Nationalisten, Vlaamse evengoed als Britse, Australische en Franse, hebben weinig benul van de intrinsiek maatschappelijke waarde van historisch erfgoed, tenzij het in een dwaas identitair kraam past. Ironisch genoeg behoedt juist die domheid ons van recuperatie en ideologische geschiedvervalsing. Maar we moeten waakzaam blijven. In Flanders Fields is bij uitstek een plek waar je kunt ondervinden hoe woorden in kogels kunnen veranderen.”
Piet Chielens heeft niet gelogen over de lokroep van de Westhoek: de terrassen op de Ieperse markt zitten bomvol en obers planten op elk vrij tafeltje een reservatiebordje. Ik vind een plekje bij de Ypra Inn, vlak bij de Menenpoort, het monument dat de meer dan 54.000 Britse soldaten eert die nooit meer teruggevonden zijn. De naam van elk vermist slachtoffer staat er in steen gebeiteld en elke avond vindt er een ingetogen ceremonie plaats.
Nu zit iedereen er te genieten van zijn vrijdagborrel. Duvels en flessen rosé, vrolijk gekwebbel, vilein geroddel en de loden hitte zorgt dat er net iets teveel pils wordt verzet. Maar om één minuut voor acht zet iedereen zijn glas op tafel en daalt er een ijzingwekkende stilte neer over de stad. Onder de machtige gewelven treden drie klaroenblazers aan die ‘The Last Post’ blazen. Iedereen zwijgt – dit is hoe de dood klinkt. Ik voel hoe een traan over mijn wang loopt. Zelfs nu nog, terwijl ik dit schrijf, krijg ik kippenvel. Duizenden en duizenden soldaten. Jongens, die altijd jongens zijn gebleven.
Dit is ook het land van mijn doden.
Hier liggen twee grootouders en opa te rusten. Hier is mijn vriendin Cindy een bos geworden. En hier ligt Thomas Blondeau begraven, mijn schrijversvriend en compagnon de route die nu niet meer naast me wandelt. Ik streel zijn prachtige grafsteen en fluister hem toe dat hij voor altijd in mijn hart leeft. Dat het nog pijn doet. Dat ik hem mis. Dat ik hem soms nog meen te herkennen als ik Amsterdam bezoek – een schim die om de hoek verdwijnt, een dolk tussen mijn ribben. Dat ik nog vaak over hem vertel. Hoe mooi en grappig hij was, hoe belezen en spits, hoe hij vrouwenharten deed ontvlammen met één helblauwe oogopslag, hoeveel bewondering ik koester voor zijn boeken.
Ik streel zijn grafsteen en ween.