Fotoreportage
In beeld: het begraven conflict van Nagorno-Karabach
Nu Azerbeidzjan de controle mag houden over de gebieden die het heroverde op de Armeense enclave, is de wekenlange strijd om Nagorno-Karabach voorbij. Fotograaf Olivier Papegnies was in de betwiste regio, waar duizenden doden vielen.
Nagorno-Karabach. Zou het zijn omdat de naam alleen al een tongbreker is? Omdat de regio in het zuidwesten van Azerbeidjan met haar dichte bossen en bergketens in ons hoofd gecatalogeerd staat als onherbergzaam gebied? Of is het omdat het conflict dat zich er afspeelt zo ingewikkeld is, zo’n complexe voorgeschiedenis heeft, dat we geen moeite willen doen om het te begrijpen en dus maar meteen doen alsof het niet bestaat?
Feit is dat er daar, in de zuidelijke Kaukasus, de afgelopen maanden een strijd woedde waar – afhankelijk van de bron – tussen 1.500 en 5.000 doden gevallen zijn en tienduizenden burgers ontheemd raakten. “Dat gebeurt allemaal aan de poorten van Europa en toch lees en hoor je er in de westerse media nauwelijks over”, zegt de Brusselse fotograaf en World Press Photo-winnaar Olivier Papegnies.
Wat hem meteen intrigeerde om er vooral wél naartoe te gaan. Papegnies arriveerde op 27 oktober, exact een maand na de escalatie van het conflict, en bleef er een kleine week. “De dag dat we aankwamen nam de intensiviteit van de bombardementen net toe”, vertelt hij. “Ik was bijvoorbeeld in een kraamkliniek in de stad Stepanakert, een uurtje nadat het ziekenhuis gebombardeerd was. Terwijl we daar waren, ging het alarm af: opnieuw was de kliniek het doelwit. Zo gaat het daar: niet alleen militaire zones worden geviseerd. Mensen leven in de kelders van hun huizen of schuilen in het souterrain van andere gebouwen. Zelfs in de crypte van de kerk verbergen mensen zich. Of toch degenen die er nog zijn. Zestig procent van de bevolking heeft de regio al verlaten.”
Om te begrijpen wat er in Nagorno-Karabach precies gaande is, moeten we de geschiedenisboeken erbij halen. De Armeniërs hebben immers niet altijd in het conflictueuze gebied gewoond. Ze vluchtten erheen toen de Turken tegen het eind van de Eerste Wereldoorlog hun Armeense landgenoten begonnen uit te moorden. Een deel van die Armenen week uit naar de toenmalige Russische deelstaat Armenië, anderen gingen verder, naar Azerbeidzjan, waar al gauw ook de pogroms aanvatten. Armeense immigranten trokken zich daarop terug in de Azerbeidzjaanse regio Nagorno-Karabach.
Daar arriveerden zo veel Armenen dat ze al snel de meerderheid vormden. Het voedde de drang naar onafhankelijkheid in Nagorno-Karabach: na de val van de Sovjet-Unie wilde de regio zich afscheiden van Azerbeidzjan en aansluiten bij het vroegere Russisch Armenië. Azerbeidzjan verzette zich fel, wat in 1988 leidde tot een gewapend conflict waarbij 30.000 mensen omkwamen en honderdduizenden dakloos werden.
In 1994 werd onder internationale druk het conflict bevroren, maar het bleef sluimeren. Wat het conflict nog explosiever maakt, is de steun van de grootmachten in de regio: Azerbeidzjan kan rekenen op Turkije, Armenië op Rusland.
Azerbeidzjan veroverde de afgelopen maanden stukken land in de Armeense enclave. Wie daar woonde, sloeg op de vlucht, maar niet na zijn huis en zijn hele hebben en houden in brand te hebben gestoken. Liever dat, dan het over te laten aan de Azeri’s, zag de fotograaf. De overgebleven bevolking schippert volgens Papegnies inmiddels tussen hoop en wanhoop.
“De Armenen hebben een enorme strijdlust. Maar een Armeen die ik sprak, vatte het zo samen: ‘Het zijn niet de woorden van onze vijanden die we zullen onthouden, maar het stilzwijgen van onze vrienden’. Ze kunnen maar niet begrijpen waarom de internationale gemeenschap hen niet erkent en als onafhankelijke regio steunt. De Armenen worden niet gedreven door wraak of haat, zeggen ze, zij willen alleen vrede. Maar oorlog is oorlog: ik was nu bij de Armenen, veel kans dat de Azeri’s net hetzelfde zeggen. Want dat is mijn ervaring met oorlog: het lijden, dat heb je altijd aan de twee kanten.”