Zaterdag 10/06/2023

Ik kan geen onrecht verdragen

ij zat alleen in zijn Opel Insignia en reed door de Craeybextunnel van een vergadering naar huis. Opeens voelde hij een pijnscheut in zijn hart. Hij dacht vooral één ding: ‘Ik moet naar de spoed.’ Het Universitair Ziekenhuis, wist hij, was nog hooguit vier minuten rijden. Het leek een eeuwigheid te duren. Hij zette zijn beide knipperlichten aan. “De mensen moeten gedacht hebben: wat heeft die zot.” Hij vond de wegwijzers naar de spoedafdeling eerst niet. “Wie komt u bezoeken?”, vroegen ze aan de informatiebalie. “Ik kom voor mezelf”, zei hij. De dokters vingen hem op. Ze zeiden: “Het ziet er niet goed uit, maat.” Hij lag te wachten aan piepende machines terwijl ze een nog dringendere patiënt behandelden. “Die mens heeft het niet gehaald.”

Het gebeurde aan het begin van de vakantie. Nu is hij weer thuis in Willebroek. In de tuin kweekt hij palmbomen en exotische planten. “Vorig jaar heb ik zelfs bananen gehad.” Het is buiten broeierig heet. Aan zijn venster hangt een vakantie-affiche van de vakbond. De telefoon gaat. Ronny Lequenne belt, zijn tweede man van de vakbond. “Die telefoon moet ik even opnemen”. Hij zegt: “Oei... Ja, volle bak... Oh, maat, amuseert u toch maar.” En hij legt neer. “Ronny zit in Turkije”, zegt hij. “En het weer trekt er op niets. Bewolkt en slecht.” Soms schijnt de zon beter thuis dan op een ander.

Zijn woonkamer hangt vol kaartjes waarop geschreven staat: ‘Spoedig beterschap.’

“Oh. De dood even in de ogen zien. Wat gebeurt er dan met iemand? Dan probeert een mens als ik een aantal dingen op een rij te zetten. En dan stel je je de vragen die de mensen al constant tegen je zeggen.”

En welke vragen zijn dat dan?

“‘Maat, waar zijt gij eigenlijk mee bezig?’ Heel veel mensen vonden dat het heel lang geduurd had voor dit gebeurde. Maar het is niet echt een hartaanval geweest. Mijn hart heeft zelfs niet eens onder stress gestaan.”

U werd vorige week donderdag uit het ziekenhuis ontslagen, en twee dagen later voor de tweede keer opgenomen.

“Opeens werd ik opnieuw slecht. Opnieuw naar het Universitair Ziekenhuis gevlogen. Daar zijn ze alles weer beginnen te onderzoeken, van voren af aan. Alles weer uitsluiten, weer het hart gecontroleerd, longen gecontroleerd, bloedvaten, thorax, de hele reutemeteut. En ze hebben iedere keer gezegd: ‘Makker, dat is hier in orde.’ Behalve de adervernauwingen. En uiteindelijk hebben ze gezegd: ‘Een menselijk hart ligt in een zakje met vocht. Als dat vocht ontsteekt, geeft dat pijnlijke gevoelens, alsof je een hartaanval krijgt.’ Dat was bij mij het geval. En hoe zoiets zover komt, is gewoon... een kleine ontsteking die niet helemaal verdwenen is of een verkoudheid waar je mee blijft rondlopen.

“Dat is in mijn geval wel herkenbaar. Altijd maar voortdoen, voortdoen en niet willen luisteren naar bepaalde signalen. Ik voelde de pijn al een aantal maanden, maar die kwam en ging. En de mensen zeiden: ‘Ja, dat is stress natuurlijk, want gij zijt de Rudi van den Opel en gij zit elke dag in de stress.’ Maar het is iets helemaal anders dan dat ge het aan uw tikker hebt.”

Maar Rudi van den Opel voelt wel hoe de klok van het leven de dagen voorgoed voorbij doet tikken.

“Natuurlijk. Op een moment zeg ik dan zelf, en ook de mensen rondom mij: ‘Ge moet toch eens een beetje nadenken, want ge leeft al... - ge kunt niet zeggen maanden, want het Opeldossier staat natuurlijk voor het brede publiek nog maar een paar maanden in de belangstelling - maar jaren in de stress. Dit verhaal is al bezig van in 2007.”

Al drie jaar bent u dag en nacht bezig met Opel.

“Ik heb vijf jaar geleden die job van vakbondshoofdafgevaardigde overgenomen. Het is dus al zo vijf jaar. Laat ons zeggen dat ik de laatste drie jaar ‘een permanente crisis’ kan noemen. En ik kan u verzekeren, als je dan op de spoedafdeling aankomt, met pijn in je hart, dan denk je toch veel dingen samen: ‘Mijn vrouw zal ongerust zijn. Ik moet toch zien dat ik voldoende rust. Ik moet mij meer ontspannen. Ik moet van de snelle hap wegblijven. Ik moet tussen twee vergaderingen door niet meer zo haphap, snel in de auto wat knabbelen…’”

Wat knabbelde u dan?

“Wat ik vond onderweg. Een smoske, een hamburgerke, een frietje, een loempiake... Ik moet opnieuw gaan doen wat ik al heel mijn leven gedaan heb: sporten. Ik heb vroeger veel atletiek gedaan, halve en hele marathons gelopen. Ik ga nu maar eens opnieuw veel fietsen, op mijn mountainbike over de dijk.”

Iedereen zegt: Rudi van de Opel, maar u bent natuurlijk ook de Rudi die getrouwd is met een vrouw.

“Het is een groot geluk dat ze ook bij Opel werkt. Ik moet haar niet alles uitleggen als ik thuiskom. Ze begrijpt waar ik mee bezig ben. Maar ze heeft de laatste tijd enorm weinig aan mij gehad. En die pijn in mijn hart ging dan ook gepaard met veel schuldgevoelens ten opzichte van haar.

“Ik ben dan nog iemand die zich beperkt tot het vergaderen en het werken. Na het werken recht naar huis. Ik bedoel: mij zien ze niet om twee of drie uur ’s nachts in een kroeg hangen. Dat is vreemd aan mij. (lacht) Misschien was dat ook voor een stuk een uitlaatklep geweest en heb ik die niet benut. In ieder geval: mijn vrouw weet dat als ik kan thuis zijn, ik thuis ben.”

U ziet haar graag.

“Ik verdrink in dat kind haar ogen. Nog altijd. Na bijna vijftien jaar samen. En nu komen er nog meer zaken bij, omdat we elkaar zo goed kennen. Zij gaat voor mij door het vuur. En ze kan met mijn grillen om. Niet dat ik agressief ben of zo, maar ja... begeesterd. Ik probeer mijn agressiviteit gezond te houden en in vakbondswerk te steken, ten opzichte van alle duistere krachten hier in de maatschappij.”

Waarom wilt u al die kracht steken in het vakbondswerk?

“Sommige mensen noemen dat naïef. Ik niet. Ik ben zo opgegroeid. Ik ben een vakbondsman met een stamboom. Mijn moeder was honderd keer fanatieker dan ik. Ik ben eigenlijk maar een afkooksel van mijn moeder. Solidariteit en vechten tegen onrecht, dat heb ik er met de paplepel in gekregen. Ik ben opgegroeid op het geleeg, zoals ze dat noemen: op de droogloodsen van de bakstenen in de streek van Noeveren. Daar was het heel simpel: je was daar solidair samen of je was daar niets. In die Rupelstreek hadden de toenmalige kerk en de toenmalige bazen een verbond van machthebbers gesmeed. De ene hield de mensen dom en de andere hield ze arm. Mijn grootvader moest zijn loon opmaken in het café van de baas en in het winkeltje van de baas. Er werd twee keer verdiend aan die mensen.

“Wij leefden er tussen de eerste migranten die naar België waren afgezakt. In Limburg waren dat de Italianen. In Boom waren dat de Spanjaarden die bij ons kwamen werken in de glasfabriek. “‘Vreemdelingen’, wij kenden dat woord niet. Wij maakten alleen het verschil tussen werkende mensen en rijk volk. En de rijken die noemden we: ‘de goeie mensen’, die waren van goede komaf, die hadden een zweer.”

Een zweer?

“Wel, een geldzweer, die droegen iets mee. Solidariteit met het werkvolk, dat was bij ons dus heel gewoon. Van jongsaf was ik bij de Rode Valken, bij de turnkring ‘Voor Geest en Lichaam’ Niel. We gingen naar 1 mei-betogingen en in de tijd luisterden we met veel aandacht naar Louis Major. Wij hebben ook altijd een senator gehad in Niel die burgemeester was. De Rupelstreek was rood. En zo ben ik beginnen militeren in de vakbond.”

Wat maakte uw moeder zo fanatiek?

“Ik heb haar soms van colère zien wenen. Ze kon geen onrecht verdragen. Net als ik. Voor mijn geboorte was mijn moeder al twee keer afgedankt. We hebben een tijdje een café gehad. Dat was zowat het tweede Volkshuis in Niel. Nadien is ze bejaardenhelpster geworden. Maar ze vertelde mij en mijn jongere broer altijd dat we moesten oppassen. Ze vertelde over de oorlog en dat we solidair moesten zijn en pas iets moesten kopen als we geld hadden en moesten sparen opdat de volgende generatie het beter zou hebben dan wij. Dat zijn traditionele waarden, maar ze worden nogal snel vergeten.

“Na mijn eerste betoging in Antwerpen, ik was nog jong, kwam ik al fluitend thuis. ’s Ochtends voor het piket staan, en eerst hadden we het postsorteercentrum Antwerpen X overhoop gezet. Er werden liedjes gezongen: ‘Avanti populo’, het Partizanenlied... Ik ken die liedjes nog allemaal uit mijn hoofd. Na die betoging kwam ik thuis en ik ging moe in de zetel zitten. Tja, wat pinten gepakt en al van ’s morgens vroeg op de stakerspost gaan staan. Mijn moeder stond in de keuken aardappelen te koken. Ik floot in de zetel: ‘wiewiewiewie...’ Plots staat mijn moeder in de woonkamer en ze zegt: ‘Van waar haalt ge dat?’ Ik zeg: ‘Ja, van deze morgen, hé. Bij het Spoor en de Post. Met die mannen. En de de flikken kwamen erbij... hahaha.’ En ze zegt: ‘Ge weet toch waar die melodie die ge nu in de zetel zit te fluiten vandaan komt?’ Ik zeg: ‘Neen.’ ‘Ah’, zegt ze. ‘Toen ik klein was, werden er bij mijn moeder kinderen van de Spaanse Burgeroorlog opgevangen. En die liedjes, het socialisme toen, dat was internationalistischer.’ En ze kwam bij mij zitten en we zongen samen andere strijdliederen: ‘oh partizani... oh... bella ciao, bella ciao, ciao, ciao’. En zij kon daar tranen van in haar ogen krijgen. ‘Die liedjes’, zei ze, ‘zijn dingen die ge moet koesteren.’”

Waarom die oude strijdliederen koesteren?

“‘Dat is eigenlijk hetgeen ons, de werkende klasse, bindt’, zei ze. Want werkende mensen, zeker toen, spraken geen vreemde talen, maar ze kenden de melodieën van hun soort. ‘Al die liedjes zijn internationaal’, zei ze. ‘En als ge die melodie hoort, dan weet ge: ‘hela, dat is er ene van ons!’ Zoals de internationale. Dat konden de mensen waar ook ter wereld beginnen zingen en iedereen zei: ‘Ah! Gij zijt er ook ene!’ ‘Dat is herkenbaar, dat bindt’, zei mijn moeder. ‘Er kan alleen oorlog komen’, zei mijn moeder, ‘als werkende mensen bereid zijn om op andere werkende mensen te schieten. En een reden om op elkaar te schieten is dat ge elkander niet begrijpt.’”

Bent u daar ooit gedesillusioneerd in geweest, in dat ‘internationale’ geloof?

“Toen ik Karima leerde kennen, zij is mijn tweede vrouw, was ik ontzet hoe mensen daarop reageerden. Ik was er - hoewel ik toen al 32 jaar was - toch vrij naïef in. Ik begreep niet dat er zo negatief in mijn omgeving op werd gereageerd, alleen omdat zij een Marokkaanse is. Ik heb het nooit gesnapt, racisme. Ik zei het al: wij zijn tussen de Spanjaarden en migranten grootgebracht. En ik ben natuurlijk een overtuigde socialist, dus bij mij moet je niet met geloof of andere valse waarden afkomen. Maar ik ben ervan overtuigd dat als je kleine kinderen van allerlei verschillende landen bij elkaar zet, ze met elkaar zullen spelen. Ik geloof dat de mens een product is van zijn omgeving. Ik geloof niet in goed en slecht als zijnde godsgegeven. Dus voor mij was het echt een schok dat er in mijn omgeving zo op werd gereageerd.”

En hoe heeft uw moeder erop gereageerd?

“Zij is op een dag bij mij mee in de auto gesprongen en naar Karima gereden. Ze moest haar onmiddellijk leren kennen. Karima werkte toen nog in een schoenwinkel in de Antwerpse Abdijstraat. ’s Middags had ze pauze. Mijn moeder zag haar en na twee minuten was het haar dochter.”

U heeft nog altijd een goed contact met uw eerste vrouw.

“Zij woont hier nog altijd vlakbij. Wij zijn tien jaar en veertien dagen getrouwd geweest. Maar het werkte niet. Nu is zij gelukkig dat ik gelukkig ben en ik ben gelukkig dat zij gelukkig is. Als er iets is met haar, zal ik haar altijd helpen en omgekeerd zal zij er ook altijd zijn als er iets ergs met mij gebeurt. Wij hebben geen advocaten rijk gemaakt met die scheiding.

“Zij was de eerste die hier vorige week een kaartje in de bus kwam steken om me veel beterschap te wensen na mijn ziekenhuisopname. Een scheiding is een pijnlijke zaak in een mensenleven. Ik vond het ook erg. Ik heb daar van afgezien. Hoewel de grootste schuld bij mij lag. Ik heb er eigenlijk de stekker uitgetrokken. Ik heb er waarschijnlijk harder van afgezien dan Decroo jr. denk ik, van de stekker eruit te trekken.”

En wat doet u als u in het leven afziet en vechten niet helpt?

“Als het iets persoonlijks is, sla ik dicht. Dan val ik gewoon stil. Op een bepaald moment komen dan de kameraden, die zeggen: ‘Rudi, komaan jongen, vooruit...’ Ik heb me in die periode ook een beetje in de vakbond gestort, moet ik wel zeggen. En ik was net opnieuw heel erg bezig in de vakbond toen ik Karima ontmoette.”

Uw moeder heeft alles gedaan opdat jullie het beter zouden hebben dan haar, zegt u. Dat denken aan de volgende generatie was ook een belangrijk thema in uw verkiezingscampagne.

“Omdat ik denk dat wij daar opnieuw naartoe moeten. Men probeert ons vandaag wijs te maken dat wij een generatie waren die het goed had en dat we vanaf nu achteruit moeten, dat het niet meer kan. Terwijl vroeger elke ouder als grootste doel had dat de kinderen het beter hadden. Als er dat niet meer is, dan ga je niet meer vooruit. Dan zijn het socialisme en de mensheid gedoemd om te verdwijnen.”

U bent nu een wees, uw beide ouders zijn gestorven.

“Het afscheid van hen was heel pijnlijk. Ik heb van geen van beiden afscheid kunnen nemen. Mijn vader lag in het ziekenhuis in Willebroek, maar het was niets levensbedreigends, zei men. Ik moest naar Detroit voor een wereldbijeenkomst van de vakbond van alle fabrieken van General Motors. Ik stijg in Brussel op. Ik land ginder. Gelet op het uurverschil, kruip ik er rond een uur of twaalf in bed. Het was een lange dag geweest. Ik denk: ‘Verdorie, mijne gsm afzetten, want anders doe ik geen oog dicht.’ En net voor ik mijn telefoon wil uitzetten, rinkelt hij. Het ziekenhuis. ‘Uw vader is juist gepasseerd’, zeggen ze. Vader overleden terwijl je voor de vakbond in Detroit zit. Ik ben onmiddellijk weer op het vliegtuig naar huis gesprongen. En na de dood van mijn vader dacht mijn moeder iets als ‘mijn werk hier op aarde is nu ook afgelopen.’”

Toen heeft ze de strijd opgegeven?

“Ja, elke strijd. Nog geen jaar later is zij gestorven. En ook van haar heb ik geen afscheid kunnen nemen. Sommigen zeggen dat ze het wel gedaan heeft, maar ik wil het niet geloven.”

Hoezo?

“Het was aan de vooravond van 1 mei. En 1 mei was haar dag. Mijn broer en ik hadden een rolverdeling om haar te bezoeken. Maar die dag kom ik in haar ziekenhuiskamer binnen en ze vraagt: ‘Hebt gij onze Walter niet gezien op de gang, hij is juist weg?’ Ik zeg: ‘Neen, tiens.’ ‘Ja, die is juist weg.’ En normaal bleef zij altijd rustig in haar bed liggen, maar nu wilde ze opstaan. Ze zei: ‘Zeg, hoe zit dat met mijn vlag? Niet vergeten buiten te hangen, hé.’ Ik zeg: ‘Moederke, die hangt al buiten. Het is de avond voor de eerste mei, dus ze hangt al buiten.’ En ze zei: ‘Waar is Karima?’ Ik zeg: ‘Karima komt morgen mee. Morgen brengen we rode rozen, maar hier moet ge er niet over wakker liggen, want de burgemeester in Willebroek gaat hier aan elke zieke in het ziekenhuis een rode roos geven.’ Ik zeg: ‘Allez, tot morgen dan.’ ‘Ah dat is goed,’ zegt ze. Ik ga buiten. Ik wandel naar beneden en ga naar de parking. En ik vóél... ge kunt dat soms voelen hé, dat iemand naar u aan het zien is. Ik draai mij om en kijk naar boven. Ze staat voor de venster te wuiven. Met haar rechterhand. Heel traag. Ik denk: ‘Allez... Die komt uit haar bed.’ Ik spring in de auto, ik rijd naar huis, en dat duurt geen drie minuten, hé. Ik stap hier uit. Ik zet mij in deze stoel. En mijn gsm gaat. Het ziekenhuis: ‘Kom terug want ze is gepasseerd.’”

Moeder wuift haar zoon uit. En waarom gelooft u niet dat dat een mooi afscheid was van haar?

“Sommigen zeggen: ze heeft gewacht tot haar beide zoons op bezoek gekomen zijn. Ik geloof dat nooit. Eén mei was haar dag, ze zou ons en zichzelf dat nooit aandoen om op de vooravond van de eerste mei te sterven.”

Denkt u dat ze trots zou zijn op u, nu?

“Daar denk ik niet over na. Toen ik tijdens de voorbije verkiezingscampagnes mijn gezicht op de affiches zag hangen van de socialisten - want dan zie je op elke hoek in de streek toch uw smoel - dacht ik wel: ‘Wat zou zij nu gezegd hebben’. En als ik dan tijdens verkiezingstoespraken in Niel kwam en de mensen luisterden naar mij en zeiden: ‘Gij zijt onze man’, dan had ik wel graag gehad dat ze dit nog had kunnen meemaken.”

U bent niet verkozen, was dat een ontgoocheling?

“Ik denk dat het een grotere ontgoocheling was voor mijn vakbond dan voor mezelf. Ik vind het wel een gemiste kans. Op vele vlakken. Wat ik geleerd heb, is dat het niet altijd de paarden zijn die werken die de haver krijgen. Neem nu Frank Vandenbroucke, voor wie ik een groot respect heb. Dat is toch iemand die je niet kunt vergelijken met mannen als Rik Torfs, die veel stemmen halen omdat ze een grapje op televisie kunnen vertellen. Ik hoef het u niet te zeggen, we leven in een mediacratie. En voor de werkmens in crisistijd zie ik de toekomst niet rooskleurig in.”

Er komt ook veel kritiek op de vakbonden.

“Ik zeg niet dat dat altijd onterecht is. Ik denk dat het hoog tijd wordt dat we aan zelfonderzoek doen. Kijk, als ik dat Opeldossier op een klassieke manier had uitgewerkt, dan was het niet moeilijk geweest om de Vlaamse D’Orazio te worden of de Che Guevara van Antwerpen. Ik probeer nu ook nieuwe soorten van solidariteit te vinden. Door opnieuw verschillende soorten werknemers gelijk te behandelen, zoals contracteurs, jobstudenten, tijdelijken, interims...”

Bent u soms ontgoocheld geweest door een gebrek aan strijdlust van arbeiders of werknemers?

“Een mens is als water: hij kiest de gemakkelijkste weg als er iets beslist moet worden. Maar ik ben niet pessimistisch. Men zegt nu wel dat wij leven in een narcistische en egoïstische maatschappij, maar de mens is niet egoïstisch geboren. Het zijn lessen van de omgeving die je maken wie je bent. Toen wij klein waren, gingen mijn broer en ik op zomerkamp in Koksijde. Wie de manden met eten hielp dragen, kreeg een boterham met choco meer. Zo droeg ik op een keer ook de mand. Maar mijn ouders waren op bezoek en toen ze zagen dat ik mijn tweede boterham met choco alleen opat, heb ik van mijn vader een flinke peer rond mijn oren gekregen. ‘Heb tenminste het fatsoen om wat ge als beloning voor extra inspanning gekregen hebt, met uw broer te delen’, zei hij.

“Als ik dit verhaal nu aan kinderen vertel, kijken ze me verbaasd aan. Ze hebben geleerd dat hun broer hun boterham met choco nooit mag afpakken. En dat diegene die het laat afpakken, een sukkel is. En diegene die de boterham afpakt, daar zeggen de ouders tegen: ‘Goed, jongen. Jij gaat nooit iets tekort komen. Jij gaat het maken.’”

Lamme goedzakken worden uitgejouwd…

“Twintig jaar liberalisme en kapitalisme heeft zijn werk gedaan. Nu spelen andere waarden: ‘Je moet nemen wat er te nemen valt.’ ‘Als jij het niet neemt, neemt een ander het.’ En vooral: ‘Er zal niet genoeg zijn’. Er is op vele gebieden en bij vele mensen een ideologie weggevallen.”

Hebt u ooit geschreid van woede?

“Twee keer. Eigenlijk drie. Toen Frank Vandenbroucke opzij werd geschoven. Toen ik besefte dat het voorbij kon zijn met Opel. Om negen uur ’s avonds belde de voorzitter van de Europese Ondernemingsraad bij Opel, Klaus Franz, mij op om te zeggen dat het dossier twee uur later aan GM zou worden teruggegeven. Toen besefte ik: het is niet alleen voorbij voor Antwerpen. Het is voorbij voor Opel. Een tweede keer met de intentie tot sluiting. En dan moet je een aankondiging doen: dat het slecht gaat, dat er nog weinig hoop is. Ik moet duizend man in de ogen kijken en ik zie al die ogen vol hoop terugkijken. En ik hou mij als vakbondsman recht, zoveel als ik kan. Want ik ben, als ik door de fabriek loop, het kanariepietje van de mijnwerker, dat hem moet verwittigen dat hij zal sterven. Het kanariepietje mag niet neervallen. En ik zie de enorme ontgoocheling van de mensen als ik moet aankondigen hoe slecht we er voor staan. En ik ben woedend om wat het systeem ongestraft met mensen kan doen. De banken, het grote management, die van het bestaan van gewone, concrete mensen geen weet meer hebben. Ze leven hoog in hun torens en in hun kantoren. En niemand doet er iets aan, aan hun praktijken. Ze gaan maar ongestraft door. Ze durven zelfs nog subsidies te vragen van de staat. Het is tegen alle logica in, met hun leugens, met hun platvloerse manipulaties. Het is de maffia. Zie, ik ben mij weer kwaad aan het maken. Ik mag dat niet meer doen.”

Denkt u soms: ‘Och, waarvoor doe ik het allemaal? En wat na mijn pensioen?’

“Ik zal tot mijn laatste adem Rudi van den Opel blijven. En waarschijnlijk zal ik hoogstens een kleine voetnoot in de industriële geschiedenis van Vlaanderen krijgen. Want ik weet hoe kort het geheugen van de mensen is. Wie herinnert zich nu nog Renault Vilvoorde? Bijna niemand. Er staat daar een prachtig kunstwerk van een vuist op de autoweg. ‘Die vuist? Daar zat vroeger zeker een vinger aan die de weg wees naar de Makro’, zeggen de mensen dan. Zover is het al gekomen. Terwijl er daar een heroïsch gevecht is geleverd.”

Wie is uw grote voorbeeld?

“Iemand die niet bekend is, maar mij veel heeft geleerd: Thuur De Valckeneer, een socialist met een grote S uit Kalmthout die in de concentratiekampen heeft gezeten. Hij vertelde me altijd verhalen over wat hij daar gehoord had. ‘Rudi’, zei hij vaak, ‘wij zijn tegen het kapitaal bezig. Let erop dat je altijd rechtopstaand sterft.’ En toen vertelde hij later het verhaal van een Jood. Op zijn terugweg uit de concentratiekampen had hij gevraagd aan een Jood die het overleefd had: ‘Wat is het ergste dat u hebt meegemaakt?’ ‘Niet de martelingen, niet de honger, niet de zweepslagen, niet de kou’, had de Jood gezegd. ‘Maar de onzekerheid van hoe we ons moesten aanpassen. ‘Ga op uw knieën zitten’, zeiden ze en we deden het. En nog sloegen ze ons. Ga rechtstaan in het slijk, zeiden ze, en ook dan sloegen ze ons. We konden ervoor kiezen om ons als een beest te laten vernederen en nog hielp het niet.’

“Hoe moet ik mezelf adapteren aan de mens die ik voor mij heb, had die Joodse man zich afgevraagd. Maar er was geen adapteren aan. En mijn leermeester zei: ‘Dat is de manier waarop ze al uw zelfrespect proberen af te pakken. Pas daar voor op. Laat uw eigenwaarde nooit kapotmaken, door niemand.’ En het is waar. Onlangs heb ik naar de film The Pianist gekeken. Die film heeft mij dieper geraakt dan iemand zich kan voorstellen. Het gaat niet om de romantiek. Het gaat om wat mensen vernedert. Daar moet je tegen vechten. En het gaat om zelfrespect. Dat laatste is iets om voor te vechten. Met hart en ziel. Mijn leuze is dan ook: ‘no pasarán’: ze komen er niet door.”

Rudi Kennesover zijn jarenlangegevecht voor solidariteit en wat hem dat kost

Nu belangrijker dan ooit: steun kwaliteitsjournalistiek.

Neem een abonnement op De Morgen


Op alle artikelen, foto's en video's op demorgen.be rust auteursrecht. Deeplinken kan, maar dan zonder dat onze content in een nieuw frame op uw website verschijnt. Graag enkel de titel van onze website en de titel van het artikel vermelden in de link. Indien u teksten, foto's of video's op een andere manier wenst over te nemen, mail dan naar info@demorgen.be.
DPG Media nv – Mediaplein 1, 2018 Antwerpen – RPR Antwerpen nr. 0432.306.234